De rechter heeft in het Bevel onder andere bepaald dat er voorwaarden zijn verbonden aan elke verdere overdracht van het Canadese bewijsmateriaal naar andere opsporingsonderzoeken. Bij de uitleg van het Bevel heeft de rechtbank nadrukkelijk acht geslagen op de 13 september 2016 door deze rechter geformuleerde nadere overwegingen. Deze overwegingen hebben naar aard en inhoud onmiskenbaar betrekking op het Bevel en vormen dus de meest directe kenbron voor de uitleg daarvan.
De zorgen die de Canadese rechter uitspreekt in die overwegingen in de punten 16 en verder komen, kort gezegd en voor zover hier van belang, neer op het verhinderen van een ongecontroleerde fishing expedition door de Nederlandse(opsporings)autoriteiten. Overdracht van het gehele bestand is echter toegelaten op basis van het tussen Canada en Nederland geldende rechtshulpverdrag. Maar de Canadese rechter overweegt nadrukkelijk in r.o. 17 dat overdracht van de inbeslaggenomen/vastgelegde gegevens integraal toelaatbaar is, maar het Bevel en de toelichtende overwegingen kaderen daarbij het verdere gebruik, dus in andere opsporingsonderzoeken, nadrukkelijk in (zie r.o. 18). Vooral het slot van r.o. 21 komt daarbij betekenis toe, alsook het vervolg in de r.o. 22 en 23. Kern daarbij is dat ook toegang verleend mag worden ‘tot andere Nederlandse opsporingsambtenaren waarvan (moet zijn: van wie, Rb.)
een gerecht in Nederlandvan mening is dat (aan) hen het recht op toegang tot de data dient te worden verleend”.
De Canadese rechter heeft naar het oordeel van de rechtbank daarmee niet op voorhand een beperking aangebracht (of willen aanbrengen) voor welke delicten een toegang als thans gevorderd wel of niet mag worden verleend. Het initiële rechtshulpverzoek dat heeft geleid tot de inbeslagneming van de Ennetcom-gegevens, zag wel op een aantal zeer ernstige delicten.
De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit gelden ook bij de toets door de Nederlandse rechter steeds als centrale toets bij elke beslissing op een vordering tot het verlenen machtiging zoals hier, zeker als daarbij (een) grondrecht(en) van de betreffende verdachte aangetast zou(den) kunnen worden. Het hoeft geen betoog dat het beschikbaar komen van gegevens, die mogelijk leiden tot ontsluiting van informatie op een tot dusverre ontoegankelijke digitale gegevensdrager, kan leiden tot een dergelijke inbreuk. Bij de beslissing kunnen echter niet op voorhand bepaalde delicten worden uitgesloten, zolang is voldaan aan de in artikel 126ng lid 2 Sv genoemde voorwaarden.
Ook gebiedt de aard en intensiteit van de hier aan de orde zijnde concrete inbreuk dat -als uitgangspunt- sprake zal moeten zijn van een meer ernstiger uitvoering van de betreffende delicten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Exacte criteria zijn daarbij niet op voorhand te geven; toetsing zal, en dat is ook in lijn met het Bevel, in elk individueel geval moeten plaatvinden door de rechter. In deze zaak heeft de vordering, zo leidt de rechtbank af uit de vordering d.d. 11 januari 2021 en de nadere toelichting die de officier van justitie ter zitting heeft gegeven, betrekking op het onderzoek 26”A” dat ziet op grootschalig, professioneel en internationaal vormgegeven (feit 1) en (andere misdrijven). Het (verdere) onderzoek 26”A” heeft groot belang bij kennisname van de informatie uit onderzoek 26”B”, aangezien de daar verkregen informatie niet op andere wijze beschikbaar kan komen. De officier van justitie heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat het belang van 26”A” deze kennisname dringend vordert.
De vordering is, gelet op al het voorgaande, integraal toewijsbaar.