3.2.De verplichtingen uit Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (Seveso richtlijn) zijn in Nederland, via artikel 6, eerste lid, van de Arbowet, geïmplementeerd in het Brzo.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van het Brzo treft de exploitant alle maatregelen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van het Brzo wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder zwaar ongeval
:gebeurtenis als gevolg van ongecontroleerde ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een inrichting, waardoor onmiddellijk of na verloop van tijd ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu binnen of buiten de inrichting ontstaat en waarbij één of meer gevaarlijke stoffen betrokken zijn.
In artikel 3 van de Seveso richtlijn worden als voorbeelden van zo'n gebeurtenis een zware emissie, brand of explosie genoemd. Deze voorbeelden zijn ook in de nota van toelichting bij het Brzo (Stb. 2015, 272) aangehaald.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat tijdens de inspectie een overtreding van artikel 5, eerste lid, van het Brzo is geconstateerd, omdat:
- in tankput 960 niet met explosieveilige voertuigen werd gereden, terwijl dit een gevarenzone 2 betreft; een gebied waarin een explosieve atmosfeer kan heersen;
- er geen doeltreffende maatregelen zijn genomen om de kans op een gevaarlijke explosieve atmosfeer uit te sluiten of voor zover mogelijk te reduceren;
- er onvoldoende maatregelen zijn genomen om een explosieve atmosfeer tijdig en juist te detecteren; en
- de kans op explosieve atmosferen en risico’s die daaruit voortvloeien onvoldoende zijn beoordeeld voordat een veilig werkvergunning is uitgegeven.
De door verweerder gestelde eis luidt als volgt:
1. Eiseres dient in de gevarenzones apparaten te gebruiken die aantoonbaar voldoen aan de categorieën als bedoeld in het Warenwetbesluit.
2. Bij onderhoudswerkzaamheden met ontstekingsgevaren op de explosiegevaarlijke plaats dient de aanwezigheid van gevaarlijke explosieve atmosferen te worden uitgesloten. Deze situatie moet voor de duur van het onderhoud worden gegarandeerd. Om in een tankput een gevaarlijke explosieve atmosfeer uit te sluiten dienen alle brandbare stoffen uit de aanwezige objecten, zoals tanks en leidingen, te worden verwijderd.
Aangezien bovenstaande maatregel bij tankopslag mogelijk niet reëel is, kan een lagere ordemaatregel worden toegepast. Teneinde de kans op het ontstaan van een explosieve atmosfeer te verlagen worden er in de betreffende tankput geen manipulaties/tankbewegingen en leidingtransporten uitgevoerd. Hiermee wordt de kans op het ontstaan van een explosieve atmosfeer verlaagd.
3. De concentratie in de atmosfeer kan vervolgens worden gemeten onder de voorwaarde dat er voldoende kennis is van de te verwachten stoffen, de positie van hun bronnen, hun maximale bronsterkte en de uitbreidingsomstandigheden.
Bij het primaire besluit is bepaald dat uiterlijk 31 juli 2018 aan de eis moet zijn voldaan. Bij besluit van 23 juli 2018 heeft verweerder de termijn op verzoek van eiseres verlengd tot 31 oktober 2018.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat terecht een overtreding van artikel 5, eerste lid, van het Brzo is vastgesteld, waardoor hij bevoegd was de eis te stellen.
6. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat er geen grondslag bestaat voor de eis op grond van artikel 5, eerste lid, van het Brzo in samenhang met artikel 27 van de Arbowet. Eiseres meent voorts dat de eis niet naleefbaar, onnodig en onevenredig is gelet op het daarmee te dienen doel.
Geen bevoegdheid opleggen (eerste deel van de) eis