ECLI:NL:RBROT:2021:5503

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
C/10/618247 / FA RK 21-3625
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding op grond van Wvggz na termijnoverschrijding door de officier van justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 mei 2021 een beschikking gegeven in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoekster, die onder invloed van een psychische stoornis verkeerde, verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz, omdat de officier van justitie de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz had overschreden. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding, die elf dagen bedroeg, niet volledig aan verzoekster kon worden toegerekend, gezien haar psychische toestand. De rechtbank verwierp het beroep van de officier op artikel 6:101 lid 1 BW, dat stelde dat de schade volledig aan verzoekster moest worden toegerekend. De rechtbank concludeerde dat verzoekster voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij schade had geleden door de termijnoverschrijding en kende haar een schadevergoeding toe van € 220,-, zijnde € 20,- per dag voor de elf dagen dat de termijn was overschreden. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/618247 / FA RK 21-3625
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 26 mei 2021 betreffende schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
in de zaak van:
[naam verzoekster],
hierna: verzoekster,
geboren op [geboortedatum verzoekster] te [geboorteplaats verzoekster],
thans verblijvende bij Antes te Poortugaal,
advocaat mr. S.E.M. Hooijman te Rotterdam.
t e g e n
de officier van justitievan het arrondissementsparket Rotterdam
,
hierna: officier.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen op
7 mei 2021, en het schriftelijk standpunt van de officier, ingekomen op 25 mei 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 26 mei 2021. Bij die gelegenheid zijn (overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) via beeld- en geluidverbinding gehoord:
- verzoekster met haar hiervoor genoemde advocaat.

2..Verweer en verzoek

2.1.
Verzoekster stelt dat de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz is overschreden met twaalf dagen en verzoekt de rechtbank een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz, omdat zij spanning en frustratie heeft ervaren als gevolg van deze termijnoverschrijding. Verzoeker vordert € 20,- voor iedere dag dat de officier de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden.
2.2.
De officier bevestigt in zijn schriftelijk standpunt dat de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz is overschreden met twaalf dagen. De officier stelt zich primair op het standpunt dat het schadevergoedingsverzoek moet worden afgewezen, omdat de termijnoverschrijding is te wijten aan de omstandigheid dat verzoekster niet heeft meegewerkt aan de beoordeling door de onafhankelijk psychiater. De officier stelt zich subsidiair op het standpunt dat verzoekster in aanmerking komt voor een schadevergoeding van € 10,- voor iedere dag dat de officier de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden.
3. Beoordeling
Termijnoverschrijding
3.1.
Op grond van artikel 5:16 lid 1 Wvggz deelt de officier zijn schriftelijke en gemotiveerde beslissing of voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na de schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 5:4 lid 2 onder a Wvggz, mee aan partijen.
3.2.
Op 17 februari 2021 heeft de geneesheer-directeur verzoekster schriftelijk medegedeeld dat de officier heeft besloten een zorgmachtiging voor verzoekster voor te bereiden, zoals bedoeld in artikel 5:4 lid 2 onder a Wvggz. Vanaf dat moment is de termijn van vier weken zoals bedoeld in artikel 5:16 lid 1 Wvggz ingegaan, met 17 maart 2021 als uiterste datum. Op 29 maart 2021 heeft de officier het verzoek tot een zorgmachtiging ingediend.
3.3.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de officier de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden met een periode van elf dagen, te weten van 18 maart 2021 tot 29 maart 2021.
Schadevergoeding
3.4.
Op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz kan betrokkene of de vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat, indien de wet niet in acht is genomen door de officier of de rechter. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
3.5.
In beginsel is het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Verzoeker moet stellen dat hij schade heeft geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen zijn schade en de normschending. De wetgever heeft met artikel 10:12 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden stelt de rechtbank geen al te hoge eisen aan het bewijs van de causaliteit en van de schade, als er maar enige onderbouwing is en voldoende aannemelijk is dat er schade is. De rechtbank betrekt daarbij dat de regeling zoals deze gold onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen ook een laagdrempelige regeling bevatte. Niet blijkt dat de wetgever met deze regeling en de daaruit gegroeide praktijk heeft willen breken.
3.6.
De wetgever heeft strakke termijnen gesteld, zodat psychiatrische patiënten, die een kwetsbare groep vormen, niet te lang in onzekerheid verkeren of en zo ja, welke zorg zij nodig hebben en of er zal worden overgegaan tot indiening van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging.
3.7.
Verzoekster stelt dat zij immateriële schade heeft geleden, omdat zij na het verstrijken van de termijn ervan uit ging dat er geen zorgmachtiging zou worden aangevraagd en dat er geen zitting zou plaatsvinden. Verzoekster verklaart dat zij blij was dat iemand haar een kans wilde geven, totdat het tegendeel bleek. De advocaat geeft aan dat verzoekster op dat moment thuis verbleef. De termijnoverschrijding heeft verzoekster spanning en frustratie opgeleverd.
De officier stelt zich op het standpunt dat de termijnoverschrijding is ontstaan door eigen schuld van verzoekster. De onafhankelijk psychiater heeft driemaal gepoogd om verzoekster te spreken, namelijk op 5, 8 en 22 maart 2021. Op 5 maart 2021 heeft de onafhankelijk psychiater verzoekster bezocht in de dagopvang, waarop verzoekster direct het gebouw heeft verlaten. Op 8 maart 2021 heeft de onafhankelijk psychiater verzoekster gebeld, maar verzoekster heeft de verbinding verbroken. Op 22 maart 2021 heeft verzoekster de telefoon niet opgenomen. Gelet op deze omstandigheden doet de officier een beroep op verdeling van de schade zoals bedoeld in artikel 6:101 lid 1 BW en wel aldus dat de schade volledig aan verzoekster dient te worden toegerekend, zodat het schadevergoedingsverzoek moet worden afgewezen.
De rechtbank overweegt het volgende. De rechtbank is van oordeel dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden als gevolg van de termijnoverschrijding. Het beroep van de officier op artikel 6:101 lid 1 BW wordt verworpen.
Daartoe overweegt de rechtbank dat, indien de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan verzoekster kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht van de Staat wordt verminderd door de schade over verzoekster en de Staat te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De rechtbank heeft in de beschikking van 14 april 2021 waarbij de zorgmachtiging werd verleend, vastgesteld dat er bij verzoekster sprake was van een manisch psychotische stoornis. Het is voldoende aannemelijk dat verzoekster onder invloed van deze stoornis niet heeft medegewerkt aan het onderzoek door de onafhankelijke psychiater. Hoewel de termijnoverschrijding mede is veroorzaakt door deze opstelling van verzoekster, kan dit gelet op haar stoornis niet aan haar worden toegerekend. De rechtbank komt daarom toe aan de vaststelling van een schadevergoeding.
3.8.
De rechtbank houdt bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening met de ernst van de normschending en met wat de gevolgen hiervan voor verzoeker zijn geweest. Met inachtneming van de omstandigheden die onder 3.7. zijn weergegeven stelt de rechtbank de schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 20,- per dag. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd die tot een hogere schadevergoeding leiden. Omdat sprake is van een termijnoverschrijding van elf dagen, bedraagt de schadevergoeding € 220,-.

4..Beslissing

4.1.
veroordeelt de Staat tot betaling van een bedrag van € 220,- aan verzoekster;
4.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 26 mei 2021 mondeling gegeven door mr. W.J. van den Bergh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C.A. van ‘t Zelfde, griffier, en op 28 mei 2021 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.