Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
,
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 mei 2021 een beschikking gegeven in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoekster, die onder invloed van een psychische stoornis verkeerde, verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz, omdat de officier van justitie de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz had overschreden. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding, die elf dagen bedroeg, niet volledig aan verzoekster kon worden toegerekend, gezien haar psychische toestand. De rechtbank verwierp het beroep van de officier op artikel 6:101 lid 1 BW, dat stelde dat de schade volledig aan verzoekster moest worden toegerekend. De rechtbank concludeerde dat verzoekster voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij schade had geleden door de termijnoverschrijding en kende haar een schadevergoeding toe van € 220,-, zijnde € 20,- per dag voor de elf dagen dat de termijn was overschreden. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte werd afgewezen.