ECLI:NL:RBROT:2021:547

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
10/960180-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot ambtsdwang en bezit van amfetamine door verdachte en medeverdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die samen met zijn vriendin, de medeverdachte, zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot ambtsdwang. De verdachte heeft op Twitter een foto geplaatst van twee undercoveragenten, vergezeld van teksten die de identiteit van deze agenten in gevaar konden brengen. Dit gebeurde in de context van een onderzoek naar de verdachte, die eerder al had gedreigd de identiteit van undercoveragenten openbaar te maken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met het (her)plaatsen van de foto op Twitter willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de undercoveragenten herkend zouden worden, wat hen zou dwingen hun werkzaamheden te staken. Daarnaast had de verdachte een hoeveelheid amfetamine in zijn bezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging verworpen en geoordeeld dat er geen sprake was van vormverzuim. De verdachte is schuldig bevonden aan medeplegen van poging tot ambtsdwang en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960180-17
Datum uitspraak: 28 januari 2021
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein,
gemachtigd raadsman mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B. den Hartigh heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest.

4..Vormverzuim

Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Door leden van het arrestatieteam zou gedreigd zijn de vingers van de verdachte te breken als hij niet zou meewerken. Hierna zijn zijn duim en wijsvinger naar achteren gedrukt waardoor de verdachte hevige pijn heeft ondervonden. Door die pijn is de verdachte gedwongen om onvrijwillig de code van zijn telefoon te verstrekken. Hierdoor zijn de artikelen 3 en 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) geschonden.
Primair dient de officier van justitie vanwege dit vormverzuim niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair dient bewijsuitsluiting te volgen en meer subsidiair strafvermindering.
Beoordeling
Op 24 juni 2017 is de verdachte door medewerkers van de Dienst Speciale Interventies (DSI) aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 179 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Na aanhouding van de verdachte is door de officier van justitie op grond van artikel 61a, eerste lid, Sv bevolen de duimafdruk van de verdachte te gebruiken om zijn mobiele telefoon te ontgrendelen. Aan de verdachte is daarop eerst gevraagd ten behoeve van het ontgrendelen van de telefoon zijn toegangscode te geven, hetgeen de verdachte heeft geweigerd. Vervolgens is de verdachte gewezen op het hiervoor bedoelde bevel van de officier van justitie en is van hem gevorderd om met zijn duim de telefoon te ontgrendelen, hetgeen de verdachte tot tweemaal toe heeft geweigerd. Hierop heeft een medewerker van de DSI de hand van de verdachte gepakt om zijn rechterduim vrij te maken. De verdachte had zijn beide handen inmiddels stevig tot vuisten gebald en verzette zich hevig. Door een medewerker van de DSI is hem gezegd dit verzet te staken waarna er is geprobeerd de vuist van de verdachte te openen. Hierop heeft de verdachte geroepen dat het pijn deed en dat ze moesten stoppen. Vervolgens heeft de verdachte de toegangscode van zijn telefoon gegeven.
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 61a, eerste lid, Sv kunnen maatregelen in het belang van het onderzoek worden bevolen in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. In deze zaak was er door de officier van justitie een bevel afgegeven tot onderzoek van de telefoon van de verdachte waartoe deze moest worden ontgrendeld. De verdachte was daarbij gehouden te dulden dat de medewerkers van de DSI met behulp van zijn vingerafdruk zijn telefoon ontgrendelden. Een vingerafdruk is in dit verband aan te merken als het in het arrest Saunders bedoelde wilsonafhankelijke materiaal (EHRM 17 december 1996, NJ 1997/699, Saunders/United Kingdom) en kan worden gezien als de biometrische pendant van de sleutel die de opsporingsambtenaar toegang verschaft tot de locatie waarin hij nader onderzoek kan doen (ECLI:NL:PHR:2020:927). De medewerkers van de DSI mochten de verdachte tot medewerking aan dit bevel dwingen, binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit. Naar het oordeel van de rechtbank paste het door de medewerkers van de DSI toegepaste geweld - het proberen te openen van de vuist van verdachte - binnen deze grenzen. Van een dreigement door de medewerkers van de DSI - namelijk het breken van de vingers van de verdachte - is niet gebleken.
Dat de verdachte vervolgens uit eigen beweging de toegangscode van zijn telefoon heeft gegeven, is niet in strijd met het nemo tenetur-beginsel.
Conclusie
Er was geen sprake van enig vormverzuim. De verweren worden verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk.

5..Waardering van het bewijs

Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte zal daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
Bewijswaardering van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het dwingen van de ambtenaren om na te laten (undercover)werkzaamheden te verrichten voor de afdeling afgeschermde operaties. Er was geen sprake van een aanmerkelijke kans dat de ambtenaren daartoe gedwongen zouden worden, omdat de verdachte een foto heeft geplaatst van de achterkant van de undercoveragenten en hun identiteit zo niet bekend zou kunnen worden. Van een poging is ook geen sprake. Immers had de verdachte dan een andere (herkenbare) foto, waarover hij beschikte, op Twitter geplaatst.
Daarnaast kan het medeplegen niet worden bewezen, nu er niet gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De eventuele rol die de medeverdachte zou hebben gespeeld, kan niet worden gezien als een intellectuele en/of materiële bijdrage die van voldoende gewicht is geweest.
Beoordeling
In het onderzoek Doussie - een onderzoek naar de handel in verdovende middelen - zijn de verdachte en de medeverdachte (zijn vriendin) gedurende een lange tijd in contact geweest met undercoveragenten. Bij beschikking van 3 oktober 2016 is door de rechtbank aan deze undercoveragenten de status van bedreigde getuige toegekend, onder meer omdat de verdachte in de periode daarvoor al te kennen had gegeven een foto van één van de undercoveragenten in bezit te hebben en had gezegd deze openbaar te willen maken teneinde diens ware identiteit te achterhalen.
Bijna een jaar na de beschikking van de rechtbank is op 22 juni 2017 door het Twitteraccount [accountnaam] een Twitterbericht met een foto van de twee hiervoor bedoelde undercoveragenten op Twitter geplaatst met de tekst: “even voorstellen, [naam 1] en [naam 2] , de undercoveragenten in mijn zaak binnenkort veel meer foto's want ik ben het zat”. Op 23 juni 2017 wordt door hetzelfde account dit Twitterbericht geretweet met de tekst: "meer dan 1100 mensen hebben naar deze foto gekeken, straks met andere foto's worden de undercovers bekend in heel NL". Dat de verdachte degene is geweest die met dit Twitteraccount de berichten heeft geplaatst, blijkt onder andere uit de geïnstalleerde Twitterapplicatie op de telefoon van de verdachte waarop met het account [accountnaam] was ingelogd.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat de verdachte met het (her)plaatsen van de foto van de undercoveragenten met de begeleidende teksten op 22 en 23 juni 2017 willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de identiteit van de undercoveragenten zou kunnen worden achterhaald dan wel onthuld en dat zij hierdoor gedwongen konden worden hun (undercover)werkzaamheden na te laten. Dat het gaat om een foto van de achterkant van de agenten maakt dit niet anders. Ook de achterkant van een persoon kan leiden tot een herkenning. Dat agenten van wie de identiteit publiek gemaakt is geen undercoverwerkzaamheden meer kunnen verrichten, acht de rechtbank dermate evident, dat de verdachte dit heeft geweten. Het tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Vervolgens is het de vraag of tussen de verdachte en de medeverdachte sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat deze als medeplegen moet worden aangemerkt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 5 mei 2017 is de betreffende foto door de telefoon van de verdachte ontvangen van de telefoon van de medeverdachte. Op 23 mei 2017 heeft de verdachte via Twitter de foto naar een journalist gestuurd met de tekst “Dit zijn undercoveragenten ik laat [naam 3] foto sturen”. De rechtbank stelt vast dat met ‘ [naam 3] ’ de medeverdachte wordt bedoeld. De desbetreffende foto is ook aangetroffen op de telefoon van de medeverdachte. De medeverdachte heeft aldus de beschikking gehad over de foto en deze ook verstuurd naar de verdachte.
Op 23 juni 2017, de dag waarop de foto is geretweet, heeft er een WhatsAppgesprek tussen de medeverdachte en een persoon ‘ [naam 4] ’ plaatsgevonden. Deze [naam 4] heeft de medeverdachte gewaarschuwd om de herkenbare foto’s niet ‘zo maar’ op Twitter te zetten. Hierop heeft de medeverdachte geantwoord: ‘we know’. Ook de verdachte heeft met dezelfde persoon over de foto contact gehad.
Op 24 juni 2017 wordt tijdens de doorzoeking op het huisadres van de verdachten door de medeverdachte verklaard: “Oooh het gaat om [naam 5] en [naam 6] , die gasten die hier bij ons in huis geweest zijn. Nu snap ik het. Nu snap ik wat jullie zoeken. Nou succes. Hier ga je niets vinden. Er komt nog veel meer aan. Bovendien ligt alles in de kluis bij de advocaat, papieren en foto’s. En er komt nog meer aan we gooien ook de contactgegevens van collega’s erop.” Hieruit leidt de rechtbank af dat ook de medeverdachte op de hoogte is geweest van het (her)plaatsen van de foto met bijbehorende tekst(en) en dat sprake is geweest van een gezamenlijk plan. Dat dit geen spontane verklaring van de medeverdachte is geweest en zij dit op aangeven van de verbalisanten heeft verklaard, is niet gebleken.
Op grond van het voorgaande, in het bijzonder het door de medeverdachte aan de verdachte doorsturen van de foto van de undercoveragenten voordat deze foto door laatstgenoemde op Twitter werd geplaatst, het door de medeverdachte communiceren met een derde over het plaatsen van dergelijke foto’s op Twitter en de spontane uitlatingen van de medeverdachte tijdens de doorzoeking waarin zij onder meer spreekt over “we gooien ook de contactgegevens van collega’s erop”, is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte is komen vast te staan. De bijdrage van de medeverdachte aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 22 juni 2017 tot en met 23 juni 2017 te
Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander
ter uitvoering van het door verdachte enzijn mededader voorgenomen
misdrijf om
door enig
eandere feitelijkheid en bedreiging met enige
andere feitelijkheid, ambtenaren, werkzaam bij de afdeling
afgeschermde operaties van de Landelijke Eenheid, te dwingen tot het nalaten
van een rechtmatige ambtsverrichting, te weten het verrichten van
(undercover)werkzaamheden bij de afdeling afgeschermde operaties,
een foto van voornoemde ambtenaren op Twitter heeft geplaatst
met daarbij de tekst: "even voorstellen, [naam 1] en [naam 2] , de
undercoveragenten in mijn zaak binnenkort veel meer foto's want ik ben het
zat" en het bericht geplaatst: "meer dan 1100 mensen hebben naar deze foto
gekeken, straks met andere foto's worden de undercovers bekend in heel NL",
met als kennelijk doel de identiteit van deze ambtenaren te
achterhalen en/of onthullen, ten gevolge waarvan zij hun
werkzaamheden niet langer kunnen verrichten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 24 juni 2017 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 47,19 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
medeplegen van poging tot door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid een ambtenaar dwingen tot het volvoeren van een ambtsverrichting of het nalaten van een rechtmatige ambtsverrichting, meermalen gepleegd;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte, zijn vriendin, schuldig gemaakt aan poging tot ambtsdwang door een foto van twee undercoveragenten op Twitter te plaatsen met daarbij onder andere de tekst “meer dan 1100 mensen hebben naar deze foto gekeken, straks met andere foto's worden de undercovers bekend in heel NL”. Het werken onder dekmantel brengt risico's met zich, zoals risico’s voor de fysieke veiligheid van undercoveragenten. Ondanks deze risico’s zetten undercoveragenten zich in voor het maatschappelijk belang. Als de identiteit van een undercoveragent wordt onthuld, kan dit als gevolg hebben dat deze zijn of haar werk niet meer kunnen uitoefenen. Bovendien kan dit tot potentieel (levens)gevaarlijke situaties leiden. Hieraan zijn de verdachten voorbijgegaan en uit boosheid – mogelijk omdat zij zich door de undercoveragenten verraden voelden – hebben zij de foto op Twitter geplaatst. De rechtbank acht het handelen van de verdachten buitengewoon kwalijk.
Ook hebben de verdachten een hoeveelheid amfetamine voorhanden gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte rechtspersoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte - in deze zaak 24 juni 2017 - kan als een zodanige handeling worden aangemerkt, maar - zoals door de officier van justitie terecht naar voren is gebracht - de verdachte heeft in augustus 2017 aangifte gedaan tegen de politieambtenaren die bij zijn arrestatie waren betrokken. Uiteindelijk heeft dit tot een procedure ex artikel 12 Sv geleid; op 18 juli 2018 heeft het gerechtshof het beklag afgewezen. Gedurende dat proces kon deze strafzaak niet worden aangebracht. Deze omstandigheid is aan de verdachte toe te rekenen, waardoor de redelijke termijn vanaf 18 juli 2018 is gaan lopen tot en met 3 december 2019. Op 3 december 2019 is de verdachte niet ter terechtzitting verschenen omdat hij geen zin had om in het cellencomplex van de rechtbank te verblijven. Binnen drie maanden had de zaak op zitting kunnen worden gebracht, wat niet is gebeurd. De redelijke termijn is vervolgens weer gaan lopen van maart 2020 tot en met 14 januari 2021. De redelijke termijn is derhalve overschreden met 27 maanden.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van negen maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van acht maanden opleggen.

9..In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het volgende gevorderd:
  • verbeurdverklaring van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 2, 3 en 4 vermelde voorwerpen;
  • onttrekking aan het verkeer van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 5 tot en met 9 vermelde voorwerpen.
Beoordeling
De op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 2, 3 en 4 vermelde voorwerpen zullen worden verbeurd verklaard. Het onder 1 subsidiair bewezen feit is met behulp van deze voorwerpen begaan en voorbereid.
De op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 5 tot en met 9 vermelde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het onder 2 bewezen feit is met betrekking tot het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 8 vermelde voorwerp begaan. Het onder 9 vermelde voorwerp dient op grond van art. 13a van de Opiumwet te worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 5, 6 en 7 is in strijd met de wet en het algemeen belang. Deze voorwerpen zijn bij gelegenheid van het door verdachte begane feit aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing ervan.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 45, 47, 57, 63 en 179 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 subsidiair en 2 de onder 2, 3 en 4 vermelde voorwerpen:
verklaart onttrokken aan het verkeer de onder 5 tot en met 9 vermelde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. R.H. Kroon en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank 28 januari 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 22 juni 2017 tot en met 23 juni 2017 te
Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door
geweld of enige andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of enige
andere feitelijkheid
(een) ambten(a)ar(en), werkzaam bij de afdeling afgeschermde operaties van de
Landelijke Eenheid, heeft gedwongen tot het nalaten van een rechtmatige
ambtsverrichting, te weten het verrichten van (undercover)werkzaamheden bij
de afdeling afgeschermde operaties, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn
mededader(s) toen en daar (telkens) een foto van voornoemde ambtena(a)r(en)
op Twitter geplaatst met daarbij de tekst: "even voorstellen, [naam 1] en
[naam 2] , de undercoveragenten in mijn zaak binnenkort veel meer foto's want ik
ben het zat" en/of het bericht geplaatst: "meer dan 1100 mensen hebben naar
deze foto gekeken, straks met andere foto's worden de undercovers bekend in
heel NL",
althans woorden en/of zinnen van een dergelijke (dreigende) aard of strekking,
met als kennelijk doel (een deel van) de identiteit van deze ambtena(a)r(en)
te achterhalen en/of onthullen, ten gevolge waarvan zij/hij zijn/haar/hun
werkzaamheden niet langer kan/kunnen verrichten;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 22 juni 2017 tot en met 23 juni 2017 te
Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
door geweld of enig andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of enige
andere feitelijkheid, (een) ambtena(a)r(en), werkzaam bij de afdeling
afgeschermde operaties van de Landelijke Eenheid, te dwingen tot het nalaten
van een rechtmatige ambtsverrichting, te weten het verrichten van
(undercover)werkzaamheden bij de afdeling afgeschermde operaties,
(telkens) een foto van voornoemde ambtena(a)r(en) op Twitter heeft geplaatst
met daarbij de tekst:" even voorstellen, [naam 1] en [naam 2] , de
undercoveragenten in mijn zaak binnenkort veel meer foto's want ik ben het
zat" en/of het bericht geplaatst: "meer dan 1100 mensen hebben naar deze foto
gekeken, straks met andere foto's worden de undercovers bekend in heel NL",
althans woorden en/of zinnen van een dergelijke (dreigende) aard of strekking,
met als kennelijk doel (een deel van) de identiteit van deze ambtenaren te
achterhalen en/of onthullen, ten gevolge waarvan zij/hij zijn/haar/hun
werkzaamheden niet langer kan/kunnen verrichten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 24 juni 2017 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 47,19 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 24 juni 2017 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 680 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram
hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.