ECLI:NL:RBROT:2021:545

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
10/143287-19 en 10/123333-20 (ttz gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van laster en mishandeling in Rotterdam met betrekking tot WhatsApp-berichten en wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van mishandeling van zijn kind en laster. De verdachte heeft op 13 juni 2019 zijn 13-jarige zoon mishandeld door hem met kracht te stompen in de ribben. Daarnaast heeft hij in de periode van 13 tot en met 16 juni 2019 verschillende wapens en munitie in zijn woning voorhanden gehad, waaronder een vuurwapen en een stroomstootwapen. In de tweede zaak, die betrekking heeft op laster, heeft de verdachte op of omstreeks 4 augustus 2019 een WhatsApp-groep aangemaakt met de naam '[naam whatsappgroep]' en daarin valse beschuldigingen over de aangeefster verspreid, wat haar integriteit aantastte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de handelingen van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/143287-19 en 10/123333-20 (ttz gevoegd)
Datum uitspraak: 21 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. M. de Reus, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W. D. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/143287-19 en van het primair ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/123333-20;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 240 uren met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De onder 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/143287-19 zijn door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijsoverweging 10/123333-20
Algemeen
De rechtbank stelt vast dat de verdachte met het telefoonnummer van de aangeefster een WhatsAppgroep heeft aangemaakt met de naam “ [naam whatsappgroep] ”, en daarin de door hem verzonnen tekst heeft gedeeld zoals omschreven in de tenlastelegging. De rechtbank moet beoordelen of die handelingen in de gegeven context kunnen worden aangemerkt als laster.
Voor een bewezenverklaring van laster moet eerst worden vastgesteld dat sprake is van smaad(schrift). Een van de vereisten voor smaad(schrift) is dat de eer en goede naam van de aangeefster is aangetast ‘door telastelegging van een bepaald feit’. Met ‘feit’ wordt gedoeld op een feit dat geschikt is om iemands integriteit aan te tasten. In de regel zal het moeten gaan om ernstige feiten, zoals misdrijven of feiten die met de positieve moraal strijden. Het ten laste gelegde feit is ‘bepaald’ indien het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst. Er is sprake van laster wanneer degene die het misdrijf van smaad(schrift) pleegt, weet dat het bepaalde feit waarvan hij de beledigde beschuldigt in strijd is met de waarheid. Dit laatste heeft op de zitting niet ter discussie gestaan.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van laster en van smaad. Daartoe is aangevoerd dat de uitingen van de verdachte weliswaar vervelend zijn, maar niet van dien aard zijn dat daarmee sprake is van ‘telastelegging van een bepaald feit'.
Beoordeling
De lat voor bewezenverklaring van het bestanddeel ‘telastelegging van een bepaald feit’ ligt hoog. In deze zaak wordt die lat gehaald. De feiten waarvan de verdachte de aangeefster heeft beschuldigd, zijn duidelijk te onderkennen gedragingen van aangeefster en zijn geschikt om haar integriteit aan te tasten. Het aanmaken van een WhatsAppgroep met de naam ‘ [naam whatsappgroep] ’, het toevoegen van meerdere mannelijke contacten in die WhatsAppgroep, het sturen van het bericht dat de aangeefster met iedereen seks heeft gehad, dat zij een geslachtsziekte heeft en dat de contacten zich moeten laten testen in combinatie met de verklaring van de verdachte op de zitting dat hij het bericht heeft verzonnen en verstuurd om de contacten van aangeefster, zijn ex-partner, af te schrikken, zijn overduidelijk bedoeld om de integriteit van de aangeefster aan te tasten. Dat de integriteit van de aangeefster is aangetast, blijkt ook uit het feit dat zij aangifte heeft gedaan en dat zij na vroegtijdige beëindiging van de zaak door de politie een procedure als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering procedure is gestart.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/143287-19 en het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/123333-20 heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/143287-19 heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten in de zaak met parketnummer 10/143287-19 op die wijze begaan dat:
1
hij op 13 juni 2019 te Rotterdam zijn kind, [naam slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum slachtoffer 1] 2006), heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 1] met kracht te stompenin de ribben ;
2
hij in de periode van 13 tot en met 16 juni 2019 te Rotterdam
-een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Walther Ppk, kaliber 7.65 mm en
-munitie in de zin van art 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten, 48 stuks kogelpatronen, kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad;
3
hij op 14 juni 2019 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht te weten een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad;
4
hij op 14 juni 2019 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarm- c.q. startpistool voorhanden heeft gehad;
5
hij op 14 juni 2019 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver, nl. een gasrevolver van het merk/type Rohm Rg 6, kaliber 6 mm, voorhanden heeft gehad;
6
hij op 14 juni 2019 te Rotterdam munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten
-25 kogelpatronen, kaliber 9mm en
-1 kogelpatroon, kaliber 7.65 mm,
voorhanden heeft gehad.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten in de zaak met parketnummer 10/123333-20 op die wijze begaan dat:
hij, op of omstreeks 4 augustus 2019 in Nederland, opzettelijk de eer en goede naam van [naam slachtoffer 2] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door vanuit het telefoonnummer van die [naam slachtoffer 2] een WhatsApp-groep aan te maken genaamd ' [naam whatsappgroep] ' en hier mannelijke contacten van die [naam slachtoffer 2] aan toe te voegen envervolgens in het Engels berichten te versturen met daarin een tekst die er op wijst dat die [naam slachtoffer 2] een geslachtsziekte zou hebben endat de ontvangers zich moeten laten testen terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
In de zaak met parketnummer 10/143287-19:

1..mishandeling, begaan tegen zijn kind;

2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
5.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
6.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
In de zaak met parketnummer 10/123333-29:
primair: laster
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn (destijds) 13-jarige zoon mishandeld. Een stoeipartij met zijn zoon is uitgemond in een mishandeling, waarbij de verdachte zijn zoon heeft gestompt in de ribben. De verdachte heeft hiermee voor zijn zoon een onveilige situatie veroorzaakt, waarin hij inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn zoon.
Daarnaast heeft de verdachte in zijn woning – waar ook zijn minderjarige zoon woonde – diverse wapens voorhanden gehad, waaronder een pistool met daar bijbehorende munitie. Het bezit van vuurwapens en daar bijbehorende munitie en diverse andere wapens is verontrustend omdat het gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Het brengt ook gevoelens van onveiligheid teweeg in de maatschappij. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd en ongecontroleerd aanwezig hebben van (vuur)wapens en munitie. Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan laster door een onwaar bericht naar contacten van het slachtoffer te sturen, waarbij het slachtoffer werd neergezet alsof zij met mannelijke klanten seks heeft gehad en zij een geslachtsziekte zou hebben. Het slachtoffer is door dit bericht privé en zakelijk in haar persoonlijke levenssfeer getroffen en zij loopt het risico dat zij door deze valse beschuldigingen klanten verliest. Het slachtoffer is door het handelen van de verdachte in haar eer en goede naam aangetast.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 10 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Hij is na het plegen van de feiten niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Ook heeft de rechtbank de rapporten van de reclassering van 2 januari 2020 en 22 december 2020 gelezen. Hieruit blijkt dat de verdachte zich – na schorsing van zijn voorlopige hechtenis op 17 juni 2019 – heeft gehouden aan zijn schorsingsvoorwaarden, dat hij inmiddels in scheiding ligt met zijn ex-partner en sinds zijn aanhouding geen contact meer heeft met zijn zoon, dat hij forse schulden heeft en gemiddeld 70 uur per week werkt als internationaal vrachtwagenchauffeur om het hoofd boven water te kunnen houden. Ten aanzien van het geweldsincident kan de reclassering geen inschatting maken van het recidiverisico. Ten aanzien van het wapenbezit wordt het risico op recidive ingeschat als laag. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Gelet op wat hierboven is overwogen is naar het oordeel van de rechtbank een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank legt een voorwaardelijk strafdeel op om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Verder heeft de rechtbank laten meewegen het zeer beperkte strafblad van de verdachte en de omstandigheid dat het ten laste gelegde al enige tijd geleden heeft plaatsgevonden.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 140 uur met aftrek van de tijd die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
  • de heer [naam slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/143287-19. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 350,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
  • mevrouw [naam slachtoffer 2] ter zake van het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/123333-20. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit in de zaak met parketnummer 10/143287-19 en aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] door het bewezen verklaarde strafbare feit in de zaak met parketnummer 10/123333-20 rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden en met inachtneming van de schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 200,00 voor de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] en op € 250,00 voor de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] . De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk in hun vorderingen worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van het meerdere van hun vorderingen op dit moment ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vorderingen kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag voor de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 juni 2019 en het te vergoeden schadebedrag voor de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 4 augustus 2019.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van € 200,00 en de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] een schadevergoeding betalen van € 250,00, telkens vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 261, 262, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/143287-19, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/123333-20, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 140 (honderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
134 (honderdvierendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
67 (zevenenzestig) dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
Benadeelde partij [naam slachtoffer 1]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 200,00 (zegge: tweehonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] betalen
€ 200,00(hoofdsom,
zegge: tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 200,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
vier dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] en omgekeerd.
Benadeelde partij [naam slachtoffer 2]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] te betalen
€ 250,00(hoofdsom,
zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 250,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
vijf dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Amperse, voorzitter,
en mrs. J.H. Janssen en E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van mr J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2021.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt in de zaak met parketnummer 10-143287-19 ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 13 juni 2019 te Rotterdam zijn kind, [naam slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum slachtoffer 1] 2006), heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 1] met kracht te stompen/te slaan/te prikken
in/tegen de ribben en/of zijn borst, althans het lichaam;
2
hij in of omstreeks de periode van 13 tot en met 16 juni 2019 te Rotterdam
-een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Walther Ppk, kaliber 7.65 mm en/of
-munitie in de zin van art 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten, 48 stuks kogelpatronen, kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 14 juni 2019 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht te weten een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad;
4
hij op of omstreeks 14 juni 2019 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarm- c.q. startpistool voorhanden heeft gehad;
5
hij op of omstreeks 14 juni 2019 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver, nl. een gasrevolver van het merk/type Rohm Rg 6, kaliber 6 mm, voorhanden heeft gehad;
6
hij op of omstreeks 14 juni 2019 te Rotterdam munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten
-25 kogelpatronen, kaliber 9mm en/of
-1 kogelpatroon, kaliber 7.65 mm,
voorhanden heeft gehad.
Aan de verdachte wordt in de zaak met parketnummer 10-123333-20 ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 3 en/of 4 augustus 2019 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk de eer en/of goede naam van [naam slachtoffer 2] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door met/vanuit het telefoonnummer van die [naam slachtoffer 2] een WhatsApp-groep aan te maken genaamd ' [naam whatsappgroep] ' en/of hier (mannelijke) contacten van die [naam slachtoffer 2] aan toe te voegen en/of (vervolgens) (in het Engels) berichten te versturen met daarin een tekst die er op wijst dat die [naam slachtoffer 2] een geslachtsziekte zou hebben en/of dat de ontvangers zich moeten laten testen, althans (een) geschrift(en) (WhatsApp-berichten) verspreid, terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 3 en/of 4 augustus 2019 te Rotterdam, althans in Nederland opzettelijk de eer en/of de goede naam van [naam slachtoffer 2] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door met/vanuit het telefoonnummer van die [naam slachtoffer 2] een WhatsApp-groep aan te maken genaamd ' [naam whatsappgroep] ' en/of hier (mannelijke) contacten van die [naam slachtoffer 2] aan toe te voegen en/of (vervolgens) (in het Engels) berichten te versturen met daarin een tekst die er op wijst dat die [naam slachtoffer 2] een geslachtsziekte zou hebben en/of dat de ontvangers zich moeten laten testen, althans (een) geschrift(en) (WhatsApp-berichten) verspreid.