ECLI:NL:RBROT:2021:5441

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
ROT 20/142
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van subsidieaanvragen voor armoedebestrijding in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam over de afwijzing van twee subsidieaanvragen voor een project gericht op armoedebestrijding. De eiseres had in totaal € 52.800,- aangevraagd voor twee projecten die bedoeld waren om Rotterdammers met schulden te helpen. De gemeente heeft beide aanvragen afgewezen, omdat er al voldoende aanbod van vergelijkbare activiteiten aanwezig zou zijn en de aanvragen niet voldeden aan de voorwaarden van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 (SVR 2014) en de Regeling armoede- en schuldenaanpak Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvragen door de gemeente terecht was, omdat de aanvragen niet tijdig waren ingediend en niet voldeden aan de gestelde eisen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid tot de afwijzing van de aanvragen had kunnen komen, en verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukt de beleidsruimte die een bestuursorgaan heeft bij het verlenen van subsidies en de noodzaak voor een zorgvuldige motivering van besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/142

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [vestigingsplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: J.S. Roseval),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman).

Procesverloop

In het besluit van 9 juli 2019 (primair besluit 1) heeft verweerder de subsidieaanvraag van eiseres voor het project ‘armoedebestrijding in Rotterdam’ van 20 februari 2019 (aanvraag 1) afgewezen.
In het besluit van 27 september 2019 (primair besluit 2) heeft verweerder de subsidieaanvraag van eiseres voor het project ‘armoedebestrijding in Rotterdam’ van
8 augustus 2019 (aanvraag 2) afgewezen.
In het besluit van 9 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is namens eiseres [naam] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid
1. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het beroep ontvankelijk is. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiseres in haar beroepschrift dezelfde gronden naar voren heeft gebracht als in haar bezwaarschrift, hetgeen volgens verweerder feitelijk betekent dat eiseres geen beroepsgronden heeft ingediend. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen, nu het beroepschrift immers concrete beroepsgronden bevat waaruit volgt op welke punten eiseres het niet eens is met het bestreden besluit. Daarmee voldoet het beroepschrift aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat de beroepsgronden vrijwel volledig overeenkomen met hetgeen in bezwaar is aangevoerd, wat daar verder ook van zij, maakt dit niet anders. Het beroep is naar het oordeel van de rechtbank dan ook ontvankelijk.
Feiten
2.1.
Eiseres heeft bij aanvraag 1 verzocht om een bedrag van € 29.800,- voor het project ‘armoedebestrijding in Rotterdam’, welk project zou worden uitgevoerd tussen 1 mei 2019 en 1 mei 2020. Het doel van dit project is om Rotterdammers te helpen uit de schulden te geraken en om schulden te voorkomen. Verweerder heeft vervolgens primair besluit 1 genomen.
2.2.
Eiseres heeft bij aanvraag 2 verzocht om een bedrag van € 23.000,- voor het project ‘armoedebestrijding in Rotterdam’, welk project zou worden uitgevoerd tussen 1 september 2019 en 31 december 2019. Het doel van dit project is eveneens om Rotterdammers te helpen uit de schulden te geraken en om schulden te voorkomen. Verweerder heeft vervolgens primair besluit 2 genomen.
Standpunten verweerder
3.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder primair besluit 1 gehandhaafd onder wijziging van de motivering. Omdat bij het nemen van een besluit het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt, heeft verweerder aanvraag 1 mede getoetst aan de op 16 juli 2019 in werking getreden Regeling armoede- en schuldenaanpak Rotterdam (Regeling). De motivering wordt in die zin gewijzigd dat de reden om geen subsidie toe te kennen is gelegen in het feit dat deze aanvraag niet voldoet aan de regels om voor subsidie in aanmerking te komen. Verweerder stelt zich in dit kader op het standpunt dat er al dienstverlening is ingekocht om Rotterdammers met schulden te helpen en dat er dus voldoende aanbod aanwezig is. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat het feit dat er te laat op aanvraag 1 is beslist geen consequenties heeft, nu eiseres hem niet in gebreke heeft gesteld. Bovendien is eiseres niet onevenredig in haar belangen geschaad, nu zij reeds op 16 mei 2019 telefonisch is ingelicht over de voorgenomen weigering en deze aanvraag daarnaast te laat is ingediend.
3.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder daarnaast primair besluit 2 gehandhaafd. Ook ten aanzien van aanvraag 2 stelt verweerder zich op het standpunt dat deze niet voldoet aan de regels om voor subsidie in aanmerking te komen. Er is reeds voldoende aanbod aanwezig om Rotterdammers met schulden te helpen en daarbij is het niet zo dat het subsidiegeld van tevoren aan andere partijen is toegezegd. Daarnaast geeft eiseres geen inzicht in borging van de activiteit na afloop van de eenmalige subsidie en wil zij de subsidie inzetten voor structurele kosten zoals huur. Ten slotte is aanvraag 2 volgens verweerder niet tijdig ingediend.
Standpunten eiseres
4. Eiseres betoogt dat de aanvragen hadden moeten worden getoetst aan de Regeling. Gelet op het feit dat de aanvragen zijn gestoeld op het feit dat er in Rotterdam behoefte is om arme mensen te helpen, wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Regeling. Ten aanzien van de afwijzing van aanvraag 1 geldt verder dat het project heel Rotterdam behelst en niet alleen Delfshaven en dat het niet juist is dat de afwikkeling van de aanvraag tijdens het telefoongesprek van 16 mei 2019 heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft tijdens dit telefoongesprek immers medegedeeld dat hij het niet eens was met het voornemen om het verzoek af te wijzen, waarna verweerder haar het gevoel heeft gegeven dat de subsidie zou worden toegekend. Ten aanzien van de afwijzing van aanvraag 2 geldt verder dat eiseres het merkwaardig vindt dat er al meerdere (soortgelijke) initiatieven in Rotterdam zijn en dat haar initiatief onnodig is, nu de Regeling pas sinds 16 juli 2019 in werking is getreden. Eiseres maakt hieruit op dat het subsidieplafond reeds was voorbestemd voor door verweerder aangewezen partijen. De Regeling kent daarnaast niet de eis dat een subsidieaanvraag drie maanden voor de start van een project moet worden aangevraagd. Verweerder heeft de toepasselijke regelgeving volgens eiseres onjuist geïnterpreteerd en hij heeft de afwijzing niet deugdelijk gemotiveerd. Ten slotte worden de belangen van de burgers door de afwijzing niet serieus genomen.
Beoordelingskader
5. De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 14 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1731) komt een bestuursorgaan een grote mate van beleidsruimte toe bij het verlenen, verminderen of beëindigen van subsidie. Dit betekent dat de rechter zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend dient op te stellen. De rechtbank beoordeelt of een weigering van subsidie in strijd is met een of meer door betrokkene ingeroepen algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zo zal een dergelijk besluit zorgvuldig moeten zijn voorbereid en van een inzichtelijke motivering moeten worden voorzien, waarbij de relevante beoordelingscriteria zijn betrokken. Beoordeeld moet worden of het bestuursorgaan, met inachtneming van de hierboven genoemde beginselen, in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen tot dat besluit heeft kunnen komen.
Beoordeling
7.1.
Zoals onder 1 reeds is overwogen, komen de door eiseres aangevoerde beroepsgronden vrijwel volledig overeen met hetgeen in bezwaar is aangevoerd. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op de door eiseres in bezwaar aangevoerde punten. Zo heeft verweerder, anders dan eiseres stelt, beide aanvragen in het bestreden besluit getoetst aan de Regeling en heeft hij daarbij uitvoerig gemotiveerd dat er voor geheel Rotterdam (en dus niet alleen voor Delfshaven) voldoende dienstverlening is ingekocht om Rotterdammers met schulden te helpen. Op basis van de aanbesteding Nieuw Rotterdams Welzijn in het najaar van 2017 zijn de welzijnsopdrachten namelijk per gebied gegund aan de verschillende welzijnsaanbieders in de gebieden. Binnen deze welzijnsopdracht vraagt de gemeente ondersteuning en dienstverlening op het gebied van informatie en advies, het versterken van financiële (zelf)redzaamheid, ondersteuning bij toeleiding naar de Kredietbank Rotterdam (KBR) en ondersteuning bij verandering van gedrag en vaardigheden. Aanvullend op de welzijnsopdracht wordt volgens verweerder ook door wijkteams en KBR ondersteuning geboden aan Rotterdammers met financiële problemen en vervult de Vraagwijzer als ingang voor de keten schulddienstverlening een rol in de schuldenketen. Verweerder heeft zich gelet hierop naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er reeds voldoende aanbod van vergelijkbare activiteiten in Rotterdam aanwezig is, zodat de aanvragen niet voldoen aan artikel 8, aanhef en onder i, van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 (SVR 2014), in samenhang met de artikelen 3, tweede lid, aanhef en onder j, en 11, aanhef en onder a, van de Regeling. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in de stelling dat verweerder deze artikelen uit de Regeling onjuist heeft geïnterpreteerd, zoals zij ter zitting nader heeft toegelicht. Voor zover eiseres ter zitting verder nog heeft toegelicht dat verweerder artikel 4 uit de Regeling onjuist zou hebben geïnterpreteerd, zij opgemerkt dat verweerder dit artikel niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Dat verweerder verder de belangen van burgers (met schulden) niet serieus zou nemen, zoals eiseres stelt, kan de rechtbank gelet op het voorgaande niet volgen.
7.2.
Ten aanzien van aanvraag 1 overweegt de rechtbank daarnaast nog het volgende. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat het niet juist is dat de afwikkeling van deze aanvraag tijdens het telefoongesprek van 16 mei 2019 heeft plaatsgevonden, zij opgemerkt dat verweerder enkel heeft gesteld dat hij eiseres tijdens dit telefoongesprek heeft ingelicht over de voorgenomen weigering, hetgeen door eiseres overigens wordt erkend. Bovendien wordt door verweerder niet betwist dat hij te laat heeft beslist. In het bestreden besluit wordt in dit verband terecht opgemerkt dat eiseres tegen deze termijnoverschrijding had kunnen opkomen door verweerder in gebreke te stellen. Dit heeft eiseres nagelaten. Wat hier verder ook van zij, het te laat beslissen (al dan niet na een ingebrekestelling) kan niet leiden tot een, zonder nadere beoordeling, toekenning van de subsidie. Daar komt overigens nog bij dat eiseres, zoals verweerder in het bestreden besluit heeft opgemerkt, aanvraag 1 niet uiterlijk twaalf weken voor de aanvang van de activiteiten heeft ingediend, zodat deze niet voldoet aan artikel 6, eerste lid, van de SVR2014.
7.3.
Ten aanzien van aanvraag 2 overweegt de rechtbank verder nog het volgende. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat het subsidieplafond voorbestemd zou zijn voor door verweerder aangewezen partijen, heeft verweerder gemotiveerd toegelicht dat hiervan geen sprake is. Een deel van het subsidiegeld is namelijk bestemd voor de gegunde aanbesteding en daarnaast is een deel bestemd voor extra activiteiten, welk deel dus juist bedoeld is voor kleinere partijen. Deze partijen, zoals eiseres, kunnen voor subsidie in aanmerking komen als zij voldoen aan de voorwaarden uit de Regeling, aldus verweerder. Verweerder heeft zich ten aanzien van aanvraag 2 naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze niet voldoet aan de voorwaarden van de Regeling, omdat deze geen inzicht biedt in de borging van de activiteit na afloop van de eenmalige subsidie, dat eiseres de subsidie blijkens de begroting wil inzetten voor structurele kosten zoals huur en dat ook deze aanvraag niet minimaal twaalf weken voor aanvang van de activiteiten is aangevraagd. Daarmee voldoet aanvraag 2 niet aan artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, en artikel 5, tweede lid, van de Regeling en aan artikel 6, eerste lid, van de SVR 2014.Dat in de Regeling niet de voorwaarde is opgenomen dat een subsidieaanvraag drie maanden voor de start van een project moet worden aangevraagd, zoals eiseres aanvoert, maakt dit niet anders. Deze voorwaarde vloeit immers voort uit de SVR 2014, welke eveneens van toepassing is op de subsidieaanvraag van eiseres.
7.4.
Gelet op hetgeen onder 7.1. tot en met 7.3. is overwogen, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de aanvragen niet voldoen aan de regels om voor subsidie in aanmerking te komen. De rechtbank is gelet hierop dan ook van oordeel dat verweerder de aanvragen in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. IJspeerd, rechter, in aanwezigheid van
A.L.G. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Subsidieverordening Rotterdam 2014 (SVR 2014)
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de SVR 2014 besluit het college over het verstrekken van subsidies.
Op grond van het derde lid van dit artikel kan het college ter invulling van deze verordening nadere regels en beleidsregels vaststellen.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de SVR 2014 wordt een aanvraag om een eenmalige subsidie gedaan uiterlijk twaalf weken voor het tijdstip waarop een aanvang met de prestatie(s) of activiteit(en) wordt gemaakt.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de SVR 2014 beslist het college op een volledige en juiste aanvraag binnen acht weken, welke termijn met ten hoogste twaalf weken kan worden verlengd.
Op grond van artikel 8, aanhef en onder i, van de SVR 2014 kan het college, naast de in de Algemene wet bestuursrecht genoemde gevallen, een aanvraag voor subsidie in ieder geval geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen.
Regeling armoede- en schuldenaanpak Rotterdam (Regeling)
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling kan subsidie uitsluitend en eenmalig worden verstrekt voor activiteiten die betrekking hebben op armoede en schulden.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder j, van dit artikel kan een rechtspersoon ten behoeve van de in het eerste lid genoemde activiteiten in ieder geval een subsidie aanvragen voor activiteiten waarvoor sprake is van onvoldoende aanbod van vergelijkbare activiteiten en die zich richten op bestaande of nieuwe activiteiten die passen binnen de doelstellingen van het Beleidskader Armoedeaanpak 2019-2022 Uit de knoop en het Uitvoeringsplan Rotterdamse Schuldenaanpak, Reset Rotterdam.
Op grond van het derde lid, aanhef en onder c, van dit artikel is het ten aanzien van de uit te voeren dan wel te ontwikkelen activiteiten waarvoor een subsidie wordt aangevraagd vereist dat een activiteit ook na de eenmalige subsidie doorgang kan vinden.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Regeling komen niet voor subsidie in aanmerking de structurele kosten, zoals exploitatiekosten, kosten van salarissen en huur en de kosten die voorafgaand aan de subsidieaanvraag zijn gemaakt.
Op grond van artikel 11, aanhef en onder a, kan het college onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 8 van de SVR 2014 een subsidie weigeren indien de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde in deze regeling.