ECLI:NL:RBROT:2021:544

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
C/10/603373 / HA ZA 20-843
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet inzake geldlening tussen ex-partners met bewijsopdracht voor aflossing

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee ex-partners over een geldlening van € 25.000, die op 1 juni 2017 is afgesloten. De eiseres, die de lening heeft verstrekt, heeft in een eerdere verstekprocedure een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die de lening niet heeft terugbetaald. De rechtbank heeft in het verstekvonnis de vorderingen van de eiseres integraal toegewezen. De gedaagde heeft hiertegen verzet aangetekend en vordert dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van de eiseres worden afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet in verzuim is geraakt, omdat de ingebrekestelling niet vereist was in dit geval. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde op de hoogte was van zijn aflossingsverplichtingen en dat een ingebrekestelling in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. De gedaagde heeft ook aangevoerd dat hij niet kon aflossen vanwege een strafrechtelijk contactverbod, maar dit verweer is onvoldoende onderbouwd.

De rechtbank heeft de gedaagde opgedragen te bewijzen dat hij de lening volledig heeft afgelost. De gedaagde heeft enkele getuigen genoemd die zouden kunnen bevestigen dat hij de lening heeft afgelost, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijsvoering tot nu toe niet voldoende is. De rechtbank heeft verdere beslissingen aangehouden en de gedaagde de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van de aflossingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/603373 / HA ZA 20-843
Vonnis in verzet van 20 januari 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. S.A. Chedie te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. W.J. Oomkes te Vlaardingen.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door deze rechtbank op 15 juli 2020 tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde] bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer 597853 / HA ZA 20-557, met de daarin genoemde processtukken,
  • de verzetdagvaarding (aan te merken als de conclusie van antwoord), met producties,
  • de conclusie van antwoord in oppositie (aan te merken als conclusie van repliek), met producties,
  • de conclusie van repliek in oppositie (aan te merken als conclusie van dupliek).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben affectieve relatie gehad, die inmiddels is verbroken. Partijen hebben op 1 juni 2017 een schriftelijke geldleningsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst staat dat [naam eiseres] aan [naam gedaagde] een geldbedrag uitleent van € 25.000, af te lossen in 36 maandelijkse termijnen, voor het eerst ingaande op 1 november 2017, elke deelbetaling te voldoen voor de 10e van de maand, met 35 maandtermijnen van € 694 en een 36e termijn van € 710, te betalen contant en/of op rekening van [naam eiseres] .

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [naam gedaagde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam eiseres] te betalen het bedrag van € 25.000.00 (vijfentwintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 november 2017 tot de dag van algehele voldoening, vermeerderd met proceskosten en nakosten, deze kosten vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [naam eiseres] integraal toegewezen.
3.3.
[naam gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [naam eiseres] alsnog worden afgewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het verzet moet worden ingesteld binnen vier weken na betekening van het verstekvonnis. Het verstekvonnis is niet betekend, althans blijkt uit de gedingsstukken slechts dat het verstekvonnis per post is opgestuurd naar [naam gedaagde] . Er kan niet worden vastgesteld dat het verzet te laat is ingesteld, zodat [naam gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
[naam gedaagde] betwist niet het bestaan van de geldleningsovereenkomst.
4.3.
[naam gedaagde] betwist in verzuim te zijn geraakt omdat hij nooit in gebreke is gesteld. Dit verweer faalt. [naam eiseres] heeft een ingebrekestelling gestuurd naar [naam gedaagde] per aangetekende brief van 21 april 2020. Het verweer van [naam gedaagde] dat hij deze aangetekende brief nooit heeft ontvangen, kan hem niet baten. Het verzuim treedt in beginsel zonder ingebrekestelling in wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen. In de overeenkomst is nauwkeurig omschreven op welk moment elke aflossing gedaan moest zijn. Dat betekent dat, indien [naam gedaagde] deze aflossingen niet, of niet tijdig, heeft gedaan (waarover de rechtbank nog komt te oordelen), daarmee het verzuim is gegeven.
4.4.
Voorts volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad dat een ingebrekestelling niet vereist is, wanneer dat in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank acht het onredelijk en billijk om in dit geval een ingebrekestelling te vereisen. Daarbij weegt dat [naam gedaagde] zijn maandelijkse aflossingsverplichting kent en dat partijen een affectieve relatie hebben gehad. [naam gedaagde] stelt ook niet dat hij vrijwillig aan de veroordeling voldaan zou hebben, zo hij wel in gebreke mocht zijn gesteld. Integendeel, hij betwist het bestaan van de vordering. Ingebrekestelling zou dus geen effect gesorteerd hebben.
4.5.
[naam gedaagde] voert subsidiair aan dat hij niet kón aflossen omdat hem een strafrechtelijk contactverbod is opgelegd. Dit verweer is onvoldoende onderbouwd. Het ligt niet zonder meer voor de hand dat een contactverbod mede omvat een verbod tot het doen van aflossingen op een lening. [naam gedaagde] legt de tekst van dit contactverbod ook niet over, zodat de rechtbank niet kan vaststellen dat dit verbod zich toch mede uitstrekt tot het doen van aflossingen.
Bovendien geldt tussen contractpartners de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Op grond daarvan had van [naam gedaagde] verwacht mogen worden dat hij, zo nodig, via een neutrale tussenpersoon de aflossingen gedaan zou hebben.
4.6.
Om deze reden faalt ook het verweer van [naam gedaagde] dat hij niet giraal kon betalen omdat hij het bankrekeningnummer van [naam eiseres] niet kende. [naam gedaagde] had dat bankrekeningnummer zo nodig kunnen laten opvragen via een neutrale tussenpersoon, waaronder in ieder geval zijn advocaat nadat kennis was genomen van het verstekvonnis. In het midden kan blijven dat in de tekst van de leningsovereenkomst staat op welke bankrekening betaald moest worden.
4.7.
[naam gedaagde] stelt dat hij de lening volledig heeft afgelost, door maandelijks € 2.000 contant terug te betalen. [naam eiseres] stelt dat 5 personen, door hem met name genoemd, bereid zijn te getuigen dat hij de lening volledig heeft afgelost. [naam gedaagde] legt van twee van deze potentiële getuigen schriftelijke verklaringen over.
4.8.
Het verweer dat een schuld al is voldaan, is een bevrijdend verweer. Bewijslast van de aflossingen rusten op de schuldenaar. Dat is [naam gedaagde] .
4.9.
De twee schriftelijke verklaringen waar [naam gedaagde] komen er op neer dat volgens de desbetreffende twee personen (wel eens) geld van [naam gedaagde] aan [naam eiseres] is betaald. Dat is onvoldoende om bewezen te achten dat [naam gedaagde] de lening volledig heeft afgelost. Daarbij komt dat de rechtbank zich nog geen beeld heeft kunnen vormen van de betrouwbaarheid van de personen die de schriftelijke verklaring hebben opgesteld.
De rechtbank zal [naam gedaagde] , overeenkomstig zijn daartoe strekkende aanbod, toelaten tot het leveren van bewijs dat hij de schuld aan [naam eiseres] heeft afgelost.
4.10.
Iedere nadere beslissing zal worden aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [naam gedaagde] op te bewijzen dat hij de door [naam eiseres] verstrekte lening van
€ 25.000 volledig heeft afgelost;
5.2.
bepaalt dat indien [naam gedaagde] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125, voor de rechter die onderhavig vonnis wijst;
5.3.
bepaalt dat, indien [naam gedaagde] deze getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555
de namens hem/haar te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden
maart tot en met mei 2021moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
5.4.
bepaalt dat [naam eiseres] , indien deze getuigen in contra-enquête wil voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moet houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal een dag/dagen en uur worden gereserveerd na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag en tijd;
5.5.
bepaalt dat [naam gedaagde] , indien deze het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank
Administratie haven en handel, afdeling roladministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10554
en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam
en de wederpartij moeten toesturen; voorts verzoekt de rechtbank partijen een extra exemplaar digitaal (dus niet per fax) te verzenden naar het e-mailadres: handel.rtm@rechtspraak.nl;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2021.
[2517/638]