In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee ex-partners over een geldlening van € 25.000, die op 1 juni 2017 is afgesloten. De eiseres, die de lening heeft verstrekt, heeft in een eerdere verstekprocedure een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die de lening niet heeft terugbetaald. De rechtbank heeft in het verstekvonnis de vorderingen van de eiseres integraal toegewezen. De gedaagde heeft hiertegen verzet aangetekend en vordert dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van de eiseres worden afgewezen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet in verzuim is geraakt, omdat de ingebrekestelling niet vereist was in dit geval. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde op de hoogte was van zijn aflossingsverplichtingen en dat een ingebrekestelling in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. De gedaagde heeft ook aangevoerd dat hij niet kon aflossen vanwege een strafrechtelijk contactverbod, maar dit verweer is onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank heeft de gedaagde opgedragen te bewijzen dat hij de lening volledig heeft afgelost. De gedaagde heeft enkele getuigen genoemd die zouden kunnen bevestigen dat hij de lening heeft afgelost, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijsvoering tot nu toe niet voldoende is. De rechtbank heeft verdere beslissingen aangehouden en de gedaagde de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van de aflossingen.