ECLI:NL:RBROT:2021:5439

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
ROT 20/2667
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete wegens overschrijding inburgeringstermijn en verwijtbaarheid van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had een boete van € 500,00 opgelegd gekregen wegens het niet tijdig voldoen aan haar inburgeringsplicht. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij na het faillissement van haar taalschool, [naam bedrijf], door andere taalscholen was geweigerd vanwege financiële redenen. Eiseres had een lening van maximaal € 10.000,00 ontvangen om haar inburgeringscursussen en -examens te bekostigen, maar had deze lening volledig verbruikt voordat zij haar inburgeringsexamens had behaald. De rechtbank concludeerde dat het tijdsverloop tussen het faillissement van de taalschool en het zoeken naar een nieuwe opleiding te lang was en dat eiseres onvoldoende inspanningen had geleverd om tijdig aan haar inburgeringsplicht te voldoen. De rechtbank oordeelde dat de minister zijn beleid juist had toegepast en dat er geen reden was om de boete verder te matigen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2667

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. P. E. Epping,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,

gemachtigde: mr. F. Hummel - Fekkes.

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete van € 500,00 opgelegd, de inburgeringstermijn van eiseres met twee jaar verlengd en bepaald dat de lening van eiseres na de inburgering moet worden terugbetaald.
Bij besluit van 10 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft een inburgeringsplicht. Zij heeft niet tijdig aan deze plicht voldaan.
1.2
Om aan haar inburgeringsplicht te kunnen voldoen is aan eiseres een lening van maximaal € 10.000,00 toegekend. Deze lening heeft eiseres volledig gebruikt voor het bekostigen van inburgeringscursussen en -examens bij [naam bedrijf]. [naam bedrijf] is nadien failliet verklaard.
2
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres verwijtbaar niet tijdig is ingeburgerd. Eiseres heeft niet direct na het faillissement van [naam bedrijf] een nieuwe opleiding gezocht. De hoogte van de boete is van € 1.250,00 naar € 500,00 gematigd, omdat eiseres drie examenonderdelen binnen de inburgeringstermijn heeft behaald. Er is geen reden om de boete verder te matigen.
3
3.1
Eiseres heeft ter zitting bevestigd, dat het bezwaar en het beroep alleen de boete betreffen, niet de terugbetaling van de lening of de verlenging van de inburgeringstermijn. Eiseres ontkent niet dat zij niet tijdig is ingeburgerd, maar betoogt dat dit haar niet kan worden verweten. Eiseres heeft oorspronkelijk haar inburgeringscursus bij [naam bedrijf] gevolgd en zij heeft daar haar volledige lening verbruikt. Na het faillissement van deze taalschool heeft zij in eerste instantie geen nieuwe taalschool kunnen vinden, omdat zij de lessen zelf moest betalen, terwijl zij voor haar inkomsten is aangewezen op een bijstandsuitkering. Uiteindelijk heeft eiseres Andalus Taleninstituut bereid gevonden om de verdere lessen kosteloos te geven. De gemeente Rotterdam heeft eiseres voor het vinden van een nieuwe taalschool naar de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) doorverwezen terwijl men bij de gemeente behoort te weten dat DUO niet helpt om een nieuwe taalschool te vinden. Daarnaast blijkt uit de brief van 25 mei 2020 dat verweerder alleen na toestemming van de cursist een factuur aan een taalschool betaalt. Eiseres kan zich niet herinneren dat haar bij iedere factuur van [naam bedrijf] om toestemming is gevraagd.
3.2
Eiseres heeft niet met stukken inzichtelijk gemaakt dat zij in de periode na het faillissement van [naam bedrijf] op 13 december 2018 door andere taalscholen is afgewezen omdat zij het lesgeld niet kon betalen. Haar beroep op de door haar ondervonden moeilijkheden bij het spoedig vinden van een andere taalschool slaagt daarom niet.
3.3
Eiseres heeft Andalus Taleninstituut pas rond 22 juli 2019 benaderd zoals blijkt uit het namens eiseres door Vluchtelingen voor Vluchtelingen ingediend verzoek om de inburgeringstermijn van eiseres te verlengen. De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van verweerder, dat het tijdsverloop tussen het faillissement van [naam bedrijf] en het zoeken van contact met Andalus Taleninstituut te lang is om te kunnen zeggen, dat eiseres zich voldoende tijdig heeft ingespannen.
3.4
Uit de stukken blijkt dat de gemeente Rotterdam eiseres op 31 mei 2019 voor een nieuwe talenschool naar DUO heeft doorverwezen. Ook dit contact met de gemeente heeft zo laat plaatsgevonden na beëindiging van de cursussen bij [naam bedrijf], dat het niet kan afdoen aan de verwijtbaarheid voor het niet tijdig inburgeren, onverschillig of deze doorverwijzing iets had kunnen opleveren.
3.5
Is de lening uitgeput voordat de inburgeringsexamens alle zijn behaald, dan komt de verdere voorbereiding op de examens in beginsel voor rekening en risico van de inburgeringsplichtige. Eiseres had al bij de betaling van een factuur op 22 augustus 2018, dus ruim voor het faillissement van [naam bedrijf], haar volledige lening verbruikt. Voor zover op te maken valt uit de stukken heeft dat faillissement de situatie van eiseres derhalve niet verslechterd. Het heeft derhalve geen effect op de verwijtbaarheid van het niet halen van de uiterste datum voor de inburgering.
3.6
Eiseres stelt dat zij zich niet kan herinneren dat haar bij elke factuur van [naam bedrijf] is gevraagd om voor de betaling ervan toestemming te geven. Eiseres heeft dit niet nader met stukken of verklaringen gemotiveerd. De rechtbank laat deze stelling voor wat ze is, omdat ze in een te ver verwijderd verband staat met de haar opgelegde boete.
4
4.1
Eiseres betoogt dat verweerder de boete verder had moeten matigen.
4.2
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) hanteert in haar rechtspraak een vaste lijn voor de toetsing van de hoogte van de boete. Deze lijn houdt in dat verweerder de hoogte van een boete moet afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze overtreding de overtreder kan worden verweten. Hierbij moet verweerder rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Verweerder kan vanuit de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen over de hoogte van de boete en heeft dat ook gedaan. Dat neemt echter niet weg dat de boete steeds evenredig moet zijn aan de (gevolgen van) de overtreding, ook als daarvoor het beleid moet worden aangevuld of als daarvoor van het beleid moet worden afgeweken. De bestuursrechter toetst de evenredigheid van de boete volledig. De rechtbank verwijst voor deze lijn naar de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:819).
4.3
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de boete van eiseres tot € 500,00 heeft gematigd, omdat eiseres in de oorspronkelijke inburgeringstermijn drie examens heeft behaald. Uit de Beleidsregel boetevaststelling inburgering blijkt dat verweerder tot deze matiging overgaat in de volgende omstandigheden:
  • 300 of meer cursusuren;
  • minimaal twee pogingen van de niet behaalde examenonderdelen;
  • drie behaalde examenonderdelen.
Eiseres heeft niet ontkend dat deze omstandigheden op haar situatie van toepassing zijn. Verweerder heeft zijn beleid dan ook juist toegepast.
4.4
De door eiseres genoemde persoonlijke omstandigheden hoefden voor verweerder geen aanleiding te zijn om de boete verder te matigen. Zoals hiervoor besproken hebben deze persoonlijke omstandigheden de verwijtbaarheid voor het niet halen van de uiterste datum voor inburgering daarvoor onvoldoende verminderd.
5
5.1
Het beroep is ongegrond.
5.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 16 juni 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.