ECLI:NL:RBROT:2021:5403

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
ROT 21/1000
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de Participatiewet-uitkering en de zorgvuldigheid van het onderzoek naar bijschrijvingen en stortingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres, die onder bewind staat en een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar uitkering over de periode van 1 april 2019 tot en met 29 februari 2020. De herziening leidde tot een terugvordering van in totaal € 1.230,76, vermeerderd met belastingen en premies. Eiseres heeft verklaard dat de bijschrijvingen en stortingen op haar rekening terugbetalingen zijn voor boodschappen en andere uitgaven voor haar dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de aannemelijkheid van de verklaringen van eiseres. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1000

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

wettelijk vertegenwoordigd door [naam bewindvoerder] , bewindvoerder,
(gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Keyser).

Procesverloop

Eiseres staat onder bewind van [naam bewindvoerder] , te Amsterdam en ontvangt vanaf 2009 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm van alleenstaande. Bij besluit van 17 april 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de Pw-uitkering van eiseres herzien over de periode van 1 april 2019 tot en met 29 februari 2020 en een bedrag van € 1.230,76 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 20 mei 2020 (primair besluit II) is de terugvordering over het jaar 2019 vermeerderd met de verschuldigde belastingen en premies (brutering) met een bedrag van
€ 601,53.
Bij besluit van 4 januari 2021 (primair besluit III) is de terugvordering over 2020 gebruteerd met een bedrag van € 3,92.
In het besluit van 14 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar dochter [dochter eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.

Overwegingen

1. In deze zaak gaat het om de vraag of het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen, en of de door eiseres ontvangen bijschrijvingen en storting(en) terecht zijn aangemerkt als inkomsten. Daarbij gaat het tevens om de vraag of de door eiseres gegeven verklaringen aannemelijk zijn.
2. Eiseres heeft verklaard dat de storting en bijschrijvingen terugbetalingen voor gehaalde boodschappen voor (met name) haar dochter zijn, dan wel terugbetalingen voor benzine die zij heeft voorgeschoten aan haar dochter, of door haar zelf gespaard geld betreft. Eiseres heeft voor iedere bijschrijving en de storting een verklaring gegeven, die zij aannemelijk acht.
3. De rechtbank stelt vast dat op 14 november 2020 bijschrijvingen van [dochter eiseres] te zien zijn ter hoogte van € 20,- en € 0,01. Op dezelfde dag is een betaling bij Shell te zien van € 20,01. Het tijdsverloop tussen de bijschrijvingen en de afschrijving bedraagt slechts enkele minuten. Nu is gebleken dat verweerder op grond van deze feiten zowel in de primaire fase, de bezwaarfase, als de beroepsfase geen aanleiding heeft gezien om de verklaring aannemelijk te achten, maar daar pas ter zitting op terugkomt, en vervolgens niet bereid is indringender te kijken naar de aannemelijkheid van de overige gegeven verklaringen ten aanzien van de bijschrijvingen en storting(en), is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit reeds om deze reden onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien omdat verweerder nader onderzoek dient te doen naar de aannemelijkheid van alle individuele verklaringen voor de bijschrijvingen en de storting(en).
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en daarbij zorgvuldig onderzoek te doen naar de aannemelijkheid van de door eiseres gegeven verklaringen. Daarbij moet met name worden gekeken naar de bijschrijvingen van 14 november 2020. De rechtbank merkt verder op dat afrondingsverschillen van een paar euro niet al te zwaar mee behoren te wegen. Tevens dient verweerder de gemachtigde van eiseres in dit proces te betrekken, zodat tezamen aandachtig wordt gekeken naar iedere afzonderlijke bijschrijving of storting en de daarvoor gegeven verklaring. De rechtbank verzoekt verweerder daarbij de menselijke maat in acht te nemen. Verweerder dient bij het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar rekening te houden met deze uitspraak.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
5. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2021 door mr. M.I. Blagrove, rechter, in aanwezigheid van mr. C.I. Kieviet, griffier.
De griffier is verhinderd te tekenen De rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.