ECLI:NL:RBROT:2021:5399

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
10/750216-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensensmokkel en oplichting door ambtenaar van de IND

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een ambtenaar van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND), die zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel en oplichting. De verdachte, die als medewerker van de IND werkte, heeft onterecht verblijfsvergunningen verstrekt aan verschillende personen, waaronder zijn eigen oma, zonder dat daar geldige aanvraagformulieren aan ten grondslag lagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd in de uitoefening van zijn ambt en dat hij daarbij misbruik heeft gemaakt van zijn positie. De rechtbank heeft de dagvaarding ten aanzien van een van de feiten nietig verklaard, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de feiten 1 en 5, die betrekking hebben op mensensmokkel en oplichting. De verdachte heeft een taakstraf van 150 uren opgelegd gekregen, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder is veroordeeld en dat hij onder druk heeft gestaan tijdens zijn handelen. Het beroep op psychische overmacht is door de rechtbank verworpen, omdat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij geen andere keuze had kunnen maken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend zijn bewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750216-18
Datum uitspraak: 2 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van meervoudige kamer in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] , ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] .
Advocaat van de verdachte: mr. A. Boumanjal
Officier van justitie: mr. R.E.I. Steen
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 19 mei 2021.
Kern van dit vonnis
Op de zitting is uitvoerig stilgestaan bij de vraag of de verdachte, die heeft bekend zich als medewerker van de IND schuldig te hebben gemaakt aan het ten onrechte verstrekken van verblijfsvergunningen, deze feiten heeft gepleegd onder druk van anderen. In dit vonnis zal op die vraag nader worden ingegaan.
Inhoudsopgave van dit vonnis
De verdachte wordt beschuldigd van verschillende strafbare feiten die er in de kern op neerkomen dat hij van zijn positie als ambtenaar misbruikt heeft gemaakt door aan anderen onterecht verblijfsvergunningen te verstrekken. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De dagvaarding ten aanzien van feit 3 voldoet niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal de dagvaarding ten aanzien van dit feit daarom nietig verklaren en dat in hoofdstuk 2 van dit vonnis kort bespreken.
De onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten zijn niet bewezen, zodat de verdachte van die feiten zal worden vrijgesproken. Deze vrijspraak wordt in hoofdstuk 3 van dit vonnis kort gemotiveerd. De feiten 1 en 5 zijn wel bewezen. De bewezenverklaring, de bewijsmotivering en een opsomming van de bewijsmiddelen worden ook in hoofdstuk 3 van dit vonnis besproken.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet verboden gedragingen. Welke dat zijn, is omschreven in hoofdstuk 4 van dit vonnis. In dat hoofdstuk worden ook de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
Aan de verdachte wordt een taakstraf voor de duur van 150 uren opgelegd. Hoofdstuk 5 van dit vonnis vermeldt de overwegingen van de rechtbank die tot deze straf hebben geleid.
Hoofdstuk 6 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.

1..De beschuldiging in de tenlastelegging

1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 6 februari 2017 te Hoofddorp en Rotterdam, althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van zijn, verdachtes, ambt of beroep als medewerker ontwikkelen en behandelen bij de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) (een) ander(en), waaronder drie, althans één of meer personen met de Marokkaanse nationaliteit, althans van buitenlandse afkomst, te weten:
[naam persoon 1] , [naam persoon 2] en [naam persoon 3] ,
  • behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, en/of genoemde personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of
  • uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie, en/of genoemde personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door aan die personen (onbevoegd en/of ten onrechte) verblijfsvergunning(en) te hebben toegekend / hebben laten toekennen,
immers heeft hij, verdachte (telkens) verblijfsvergunning(en) toegekend/laten toekennen terwijl daar geen (geldig) aanvraagformulier aan ten grondslag lag, en (aldus) de doorreis en/of het transport en/of toegang door/naar en/of het verblijf in Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie georganiseerd en/of gefaciliteerd en/of gecoördineerd
terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s), wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis of dat verblijf wederrechtelijk was, en
terwij1 verdachte van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 oktober 2016 tot en met 13 april 2017 te Hoofddorp en Rotterdam, althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van zijn, verdachtes, ambt of beroep als medewerker ontwikkelen en behandelen bij de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) een persoon, met de Marokkaanse nationaliteit, althans van buitenlandse afkomst, te weten: [naam persoon 4] ,
  • behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, en/of genoemde personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of
  • uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie, en/of genoemde personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door aan die [naam persoon 4] (onbevoegd en/of ten onrechte) verblijfsvergunning(en) te hebben toegekend /hebben laten toekennen, immers heeft hij, verdachte het dossier van die [naam persoon 4] , met wie verdachte een familieband heeft (oma), in strijd met de voorgeschreven werkwijze niet overgedragen aan een collega en dat dossier zelf behandeld,
- ( (vervolgens) in het dossier van die [naam persoon 4] , door een nota te schrijven aan
de staatssecretaris van het ministerie van Veiligheid en Justitie (op onjuiste gronden) laten gebruikmaken van de diens discretionaire bevoegdheid tot het toekennen van een verblijfsvergunning, en
- ( (daardoor) een verblijfsvergunning voor die [naam persoon 4] toegekend/laten toekennen, en (aldus) de doorreis en/of het transport en/of toegang door/naar en/of het verblijf in Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie georganiseerd en/of gefaciliteerd en/of gecoördineerd terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s), wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis of dat verblijf wederrechtelijk was;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 13 april 2017 te Hoofddorp en Rotterdam, althans (elders) in Nederland meermalen, althans eenmaal, als medewerker ontwikkelen en behandelen bij de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) in het bedrijfssysteem Indigo van de IND een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten (een) brie(f)(ven) en andere (digitale) documenten van de IND valselijk heeft opgemaakt, heeft doen opmaken en/of heeft vervalst, immers heeft hij, verdachte,
  • (een) verblijfsvergunning(en) toegekend/laten toekennen terwijl daar geen (geldig) aanvraagformulier aan ten grondslag lag,
  • aangevinkt dat hij tekenbevoegd was, terwijl hij dat niet was, vervolgens het besluit genomen tot (definitieve) inwilliging van die verblijfsvergunning(en),
  • lagere leges berekend aan de aanvrager(s) van die verblijfsvergunning(en) dan de geldende legestabel voorschrijft,
  • (leges)brieven en inwilligingsbesluiten aangemaakt waarin (ten onrechte) de naam van de behandelend IND-medewerker ontbrak, of waarin hij een naam van een (niet-bestaande) IND-medewerker had gebruikt,
  • het dossier van zijn oma in strijd met de voorgeschreven werkwijze niet overgedragen aan een collega en dat dossier zelf behandeld,
  • (vervolgens) in het dossier van zijn oma, door een nota te schrijven aan de staatssecretaris van het ministerie van Veiligheid en Justitie (op onjuiste gronden) laten gebruikmaken van de diens discretionaire bevoegdheid tot het toekennen van een verblijfsvergunning, en
  • (daardoor) een verblijfsvergunning voor zijn oma toegekend/laten toekennen,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 13 april 2017 te Hoofddorp en Rotterdam, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, als ambtenaar, te weten als medewerker ontwikkelen en behandelen bij de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) (telkens) een of meer giften en/of beloften, te weten (een) geldbedrag(en), in elk geval een beloning/vergoeding, heeft gevraagd of aangenomen, wetende dat die gift(en) en belofte(n)
(telkens) werd(en) gegeven of gedaan teneinde hem, verdachte, te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten, of naar aanleiding van iets wat hij, verdachte, in zijn bediening heeft gedaan of nagelaten, immers heeft hij
  • verblijfsvergunning(en) toegekend/laten toekennen terwijl daar geen (geldig) aanvraagformulier aan ten grondslag lag,
  • aangevinkt dat hij tekenbevoegd was, terwijl hij dat niet was,
  • vervolgens het besluit heeft genomen tot (definitieve) inwilliging van die verblijfsvergunning(en),
  • lagere leges berekend aan de aanvrager(s) van die verblijfsvergunning(en) dan de geldende legestabel voorschrijft,
  • (leges)brieven en inwilligingsbesluiten aangemaakt waarin (ten onrechte) de naam van de behandelend IND-medewerker ontbrak, of waarin hij een naam van een (niet-bestaande) IND-medewerker had gebruikt,
  • het dossier van zijn oma in strijd met de voorgeschreven werkwijze niet overgedragen aan een collega en dat dossier zelf behandeld,
  • (vervolgens) in het dossier van zijn oma, door een nota te schrijven aan de staatssecretaris van het ministerie van Veiligheid en Justitie (op onjuiste gronden) laten gebruikmaken van de diens discretionaire bevoegdheid tot het toekennen van een verblijfsvergunning, en
  • (daardoor) een verblijfsvergunning voor zijn oma toegekend/laten toekennen.
5.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 13 april 2017 te Hoofddorp en Rotterdam, althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) en/of de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft bewogen tot de afgifte van 4 althans één of meer verblijfsvergunning(en) (als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000), althans één of meer document(en) waaruit het rechtmatig verblijf in Nederland blijkt, in elk geval van enig goed, immers heeft hij, verdachte,
  • verblijfsvergunning(en) toegekend/laten toekennen terwijl daar geen (geldig) aanvraagformulier aan ten grondslag lag,
  • aangevinkt dat hij tekenbevoegd was, terwijl hij dat niet was,
  • vervolgens het besluit heeft genomen tot (definitieve) inwilliging van die verblijfsvergunning(en),
  • lagere leges berekend aan de aanvrager(s) van die verblijfsvergunning(en) dan de geldende legestabel voorschrijft,
  • (leges)brieven en inwilligingsbesluiten aangemaakt waarin (ten onrechte) de naam van de behandelend IND-medewerker ontbrak, of waarin hij een naam van een (niet-bestaande) IND-medewerker had gebruikt,
  • het dossier van zijn oma in strijd met de voorgeschreven werkwijze niet overgedragen aan een collega en dat dossier zelf behandeld,
  • (vervolgens) in het dossier van zijn oma, door een nota te schrijven aan de staatssecretaris van het ministerie van Veiligheid en Justitie (op onjuiste gronden) laten gebruikmaken van de diens discretionaire bevoegdheid tot het toekennen van een verblijfsvergunning, en
  • (daardoor) een verblijfsvergunning voor zijn oma toegekend/laten toekennen.

2..De geldigheid van de dagvaarding

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal de dagvaarding ten aanzien van dit feit dan ook nietig verklaren.

3..De beslissingen over het bewijs

Feiten 2 en 4
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank ook van oordeel dat de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte van die feiten zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Feiten 1 en 5
Het onder 1 en 5 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Wel zal de rechtbank - zo is ook gevorderd door de officier van justitie en bepleit door de verdediging - de verdachte partieel vrijspreken van handelingen die betrekking hebben op de toekenning van een verblijfsvergunning aan de oma van de verdachte, genaamd [naam persoon 4] , en aan het handelen uit winstbejag.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 5 heeft begaan op de volgende manier:
Feit 1
hij in de periode van 1 november 2016 tot en met 6 februari 2017 in Nederland in de uitoefening van zijn, verdachtes, ambt of beroep als medewerker ontwikkelen en behandelen bij de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) anderen, waaronder personen met de Marokkaanse nationaliteit, althans van buitenlandse afkomst, te weten: [naam persoon 1] , [naam persoon 2] en [naam persoon 3] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland en genoemde personen daartoe gelegenheid heeft verschaft,
immers heeft hij, verdachte, verblijfsvergunningen toegekend/laten toekennen terwijl daar geen geldig aanvraagformulier aan ten grondslag lag, en aldus het verblijf in Nederland gefaciliteerd terwijl hij, verdachte wist dat dat verblijf wederrechtelijk was, en terwijl verdachte van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Feit 5
hij in de periode van 1 november 2016 tot en met 13 april 2017 in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) en/of de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft bewogen tot de afgifte van verblijfsvergunningen als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000, immers heeft hij, verdachte,
  • verblijfsvergunningen toegekend/laten toekennen terwijl daar geen geldig aanvraagformulier aan ten grondslag lag,
  • aangevinkt dat hij tekenbevoegd was, terwijl hij dat niet was,
  • vervolgens het besluit genomen tot definitieve inwilliging van die verblijfsvergunningen,
  • legesbrieven en inwilligingsbesluiten aangemaakt waarin ten onrechte de naam van de behandelend IND-medewerker ontbrak, of waarin hij een naam van een niet-bestaande IND-medewerker had gebruikt.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring steunt op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen. Hieronder is een opgave gedaan van die bewijsmiddelen. Met deze opgave wordt volstaan omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen vrijspraakverweer is gevoerd.
Bewijsmiddelen
De verklaring van de verdachte op de zitting
Aangifte van [naam slachtoffer] namens IND [1]
3. Deelonderzoeksrapport Bureau Integriteit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst [naam persoon 3] , met bijlagen [2]
4. Deelonderzoeksrapport Bureau Integriteit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst
[naam persoon 1] , met bijlagen [3]
5. Deelonderzoeksrapport Bureau Integriteit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst
[naam persoon 2] , met bijlagen [4]

4..De verboden gedragingen en de strafbaarheid

Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
Feit 1
Mensensmokkel, terwijl het feit wordt begaan in de uitoefening van enig ambt of
beroep en terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een
gewoonte maakt.
Feit 5
Oplichting, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Het beroep op psychische overmacht
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Volgens de raadsman was sprake van een situatie van psychische overmacht, namelijk een extreme stresssituatie.
De verdachte heeft verklaard dat hij werd afgeperst met privé-omstandigheden die in zijn perceptie zijn leven zouden verwoesten als die in zijn omgeving bekend zouden worden, waarbij culturele aspecten een rol spelen.
Beoordeling
Aan de orde is de vraag of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden - onder meer - in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
De verdachte heeft op de zitting, deels achter gesloten deuren, feiten en omstandigheden naar voren gebracht ter onderbouwing van de gestelde psychische overmacht. De rechtbank acht die omstandigheden op zichzelf genomen aannemelijk geworden. De rechtbank wil ook aannemen dat door die omstandigheden sprake was van (enige) druk met betrekking tot het handelen van de verdachte.
Was die druk op grond van de omstandigheden zodanig dat gezegd kan worden dat de verdachte in zijn handelen redelijkerwijs geen andere keuze had kunnen maken dan hij heeft gedaan? Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend.
Uitgegaan dient te worden van druk zoals die wordt ervaren door de gemiddelde mens. Culturele aspecten spelen daarbij slechts zijdelings een rol, en dat geldt dus ook voor de afwegingen die de verdachte gelet daarop heeft gemaakt. Voor het handelen van de verdachten bestonden alternatieve keuzemogelijkheden. De verdachte heeft deze deels op de zitting ook zelf benoemd, bijvoorbeeld het vertrouwen nemen van zijn leidinggevende, met wie hij een goede band had, of ontslag nemen. Op de zitting is ook aan de orde gekomen dat de verdachte niet echt zijn best heeft gedaan op de bewezenverklaarde handelingen handelingen omdat hij wist dat zijn handelen dan bij een verlengingsaanvraag van de onterecht verstrekte vergunningen aan het licht zou komen. Dat was de wens van de verdachte omdat hij dan niet langer kon worden gechanteerd. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte er niet alles aan heeft gedaan om de door hem gepleegde strafbare feiten niet uit te laten komen en bewust het risico nam dat dit op enig moment toch het geval zou zijn. Dit past niet bij de gestelde overmacht waarin hem een keuzevrijheid in zijn handelen volledig zou hebben ontbroken.
Conclusie:
Niet is gebleken dat de verdachte verkeerde in een situatie waarin sprake was van een zodanige van buiten komende drang dat hij daaraan redelijkerwijze geen weerstand kon en behoefde te bieden. De rechtbank verwerpt het beroep op overmacht.
Ook overigens is niet gebleken van een situatie die de strafbaarheid van de feiten wegneemt. De feiten zijn strafbaar.
Hoofdstuk 5: Motivering van de straf
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich tijdens zijn werkzaamheden als medewerker ontwikkelen en behandelen bij de Immigratie en Naturalisatie Dienst (verder IND) schuldig gemaakt aan mensensmokkel en aan oplichting door in de uitoefening van zijn beroep anderen behulpzaam te zijn bij het verkrijgen van een (definitieve) verblijfsvergunning in Nederland. Hij heeft de verblijfsvergunningen zonder aanvraagformulier verstrekt of laten toekennen. Hij heeft zich daarbij onterecht voorgedaan als tekenbevoegd medewerker van de IND en hij heeft onderliggende legesbrieven en inwilligingsbesluiten aangemaakt waarin door hem namen van andere of niet bestaande IND-medewerkers werden gebruikt.
Deze vorm van mensensmokkel maakt een ernstige inbreuk op de internationale rechtsorde en doorkruist het overheidsbeleid aangaande bestrijding van illegaal verblijf en illegale toegang tot Nederland en andere Europese landen. Dat de verdachte daarbij misbruik heeft gemaakt van zijn positie als werknemer bij de IND rekent de rechtbank hem in het bijzonder aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De reclassering over de verdachte.
De reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 oktober 2020.
Dit rapport houdt - onder meer - in dat de verdachte werkzaam is als jurist en een steunend
familienetwerk en een stabiele partnerrelatie heeft. Er is geen sprake van schulden of
middelengebruik en de verdachte is in staat om op sociaal/maatschappelijk gebied goed te
functioneren. Er worden geen aanwijzingen gezien voor cognitieve tekorten of psychische- of gedragsproblemen. De verdachte komt intelligent genoeg over om de gevolgen van zijn gedrag te overzien. Reclasseringstoezicht is niet geïndiceerd.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor de door hem bewezen geachte feiten een taakstraf van 200 uur en een gevangenisstraf voor de tijd van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar geëist. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat de verdachte zal worden ontzet van de rechten genoemd in artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de officier van justitie niet te volgen in zijn eis om aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De verdachte is in de afgelopen jaren niet gerecidiveerd en heeft zijn leven op orde.
De verdediging verzoekt de rechtbank voorts om de officier van justitie niet te volgen in zijn eis tot ontzetting van de rechten in artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht.
Beoordeling
De rechtbank zal de verdediging daarin volgen. Met de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijke straf en evenmin voor ontzetting van de rechten van verdachte die zijn genoemd in artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf van na te noemen duur opleggen. De uit het rapport van de reclassering naar voren komende gunstige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de druk waaronder de verdachte destijds verkeerde en de ouderdom van de zaak geven aanleiding om de duur van die taakstraf ten opzichte van de eis te matigen.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 150 uren passend en geboden.
Wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 197a en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Hoofdstuk 6: Beslissing
De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft feit 3 op de dagvaarding;
verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
144 (honderdvierenveertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
72 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. R.H. Kroon en M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de zitting van deze rechtbank op 19 mei 2021.
De oudste en jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.
2.
3.
4.