4.1.2.Beoordeling door de rechtbank
Uit het dossier blijkt het volgende.
Op 5 december 2020 vond te Hoek van Holland een controle van uitreizende voertuigen plaats voor de ferry Stena Britannica richting Harwich, Groot-Brittannië. In de laadruimte van de bestelbus, die werd bestuurd door de verdachte, werden tussen meubels en witgoed dertien personen met de Albanese nationaliteit aangetroffen.
Uit onderzoek is gebleken dat één van de kasten was vastgemaakt met spanband. Het sluitmechanisme zat aan de buitenkant aan de achterkant van het voertuig. Hierdoor is het niet mogelijk geweest dat deze vanuit de laadruimte is vastgezet, maar moet dit zijn gedaan door iemand die buiten het voertuig stond. Voor de schuifdeur aan de linkerzijde stond een grote kast, die het gebruik van de schuifdeur blokkeerde.
Een aantal vreemdelingen heeft verklaard op 5 december 2020 vroeg in de ochtend, rond 07:00 à 08:00 uur, te zijn ingestapt in het bestelbusje waarin zij zijn aangetroffen. De laadruimte stond volgens een aantal van hen op dat moment al vol met meubels en witgoed. Volgens een aantal vreemdelingen was de instaplocatie in Duisburg, nabij een park.
Vreemdeling [naam vreemdeling 1] heeft verklaard dat de chauffeur van het bestelbusje naar hen heeft gezwaaid, waardoor zij wisten waar zij moesten zijn. Ook heeft hij verklaard dat de chauffeur met een vrouw was. Vreemdeling [naam vreemdeling 2] heeft dit beaamd.
In de telefoon van vreemdeling [naam vreemdeling 3] is een chatbericht van 2 december 2020 aangetroffen, waaruit onder meer blijkt dat ze met een schip naar Engeland toe gaan, aan boord van het schip in het bestelbusje moeten blijven en dat de chauffeur ook in het hotel is.
Uit het dossier blijkt tot slot dat meerdere vreemdelingen, net als de verdachten, in [naam hotel] hebben overnacht.
Gelet op deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte, dat hij niet wist van de aanwezigheid van de vreemdelingen in de bestelbus, ongeloofwaardig.
De vreemdelingen waren ingesloten in de laadruimte van de bestelbus, terwijl de feitelijke omstandigheden betreffende (de belading van) de bus erop wijzen dat iemand hen van buiten af heeft ingesloten. Dat de vreemdelingen in de laadruimte van de bestelbus zijn “ingeslopen” is daarmee reeds uitgesloten.
De rechtbank ziet voorts geen reden om aan de verklaringen van de vreemdelingen te twijfelen. Meerdere van hen hebben verklaard dat zij in het bestelbusje zijn gestapt op de vroege ochtend van 5 december 2020, in de buurt van een park. Indien de verklaring van de verdachte gevolgd zou worden (onder meer inhoudende dat hij geen enkele wetenschap heeft gehad van het instapmoment van de vreemdelingen), zou dit betekenen dat het bestelbusje op het moment van instappen door de vreemdelingen niet op slot zou zijn geweest en dat bovendien tijdens het inladen van de meubels per toeval ruimte in de laadruimte zou zijn overgehouden. De rechtbank acht deze combinatie van toevalligheden niet aannemelijk. Daarbij komt dat een aantal van de aangetroffen vreemdelingen in hetzelfde hotel verbleef als de verdachte en de medeverdachte, een vreemdeling blijkens een chatgesprek ook wist dat “de chauffeur” in hetzelfde hotel verbleef en twee andere vreemdelingen hebben verklaard dat de chauffeur naar hen heeft gezwaaid, vlak voor het instappen in de laadruimte van het bestelbusje.
De rechtbank acht het daarnaast onaannemelijk dat de verdachten een dure reis zouden hebben afgelegd om tweedehands meubels te kopen ter waarde van € 350,00. De verdachten hebben (volgens hun eigen verklaring) ten minste £ 1200 (Gbp) aan kosten gemaakt voor de huur van de bus, de overtocht van Dover naar Calais en de hotelovernachtingen in Duisburg. Dit geldt te meer nu de medeverdachte bij de politie heeft verklaard niet precies te weten wat voor soort meubels zij hebben gekocht en dat de verdachten niet hebben gecontroleerd of alles wat zij hadden gekocht ook ingeladen was in de bus.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het dan ook op basis van voornoemde feiten en omstandigheden niet anders zijn, dan dat de vreemdelingen conform een afspraak in de laadruimte van de door de verdachte bestuurde bestelbus zijn gestapt, dat de verdachte op de hoogte moet zijn geweest van de aanwezigheid van de vreemdelingen in de laadruimte van zijn bestelbus en dat het zijn bedoeling was dat zij door hem en de medeverdachte - ongemerkt en illegaal - naar Engeland zouden worden vervoerd.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich - samen met zijn medeverdachte - heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensensmokkel.
Verblijf
In mensensmokkelzaken waarbij het gaat om het vervoeren van personen wordt doorgaans zowel het behulpzaam zijn bij doorreis (artikel 197a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)) als het (uit winstbejag) behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf (artikel 197a, tweede lid, Sr) ten laste gelegd. Voor wat betreft het begrip ‘verblijf’wordt in dat geval gewezen op de ruime uitleg die de Hoge Raad in 2003 aan ‘het verblijven’ in artikel 197a Sr (oud) heeft gegeven, namelijk elk zich ophouden (zie het arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL3537). In 2005 is het behulpzaam zijn bij doorreis toegevoegd aan artikel 197a Sr. Sindsdien ontbreekt de noodzaak om het vervoeren van personen onder deze ruime uitleg van ‘het verblijven’ te laten vallen. Daarom zal de rechtbank in zaken waarbij het
alleengaat om het vervoeren van personen en waarin zowel het behulpzaam zijn bij doorreis (artikel 197a, eerste lid, Sr) als het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf (artikel 197a, tweede lid, Sr) ten laste zijn gelegd, alleen nog het behulpzaam zijn bij doorreis bewezen verklaren.
De rechtbank zal de verdachte om die reden (partieel) vrijspreken van het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf.