ECLI:NL:RBROT:2021:5349

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
9124860
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging van arbeidsovereenkomst en toekenning van billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, StatEmpire B.V. De werknemer verzocht om een billijke vergoeding, transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding na een proeftijdontslag. De werknemer stelde dat het proeftijdbeding niet schriftelijk was overeengekomen, waardoor het ontslag niet rechtsgeldig was. De kantonrechter oordeelde dat de proeftijd niet schriftelijk was vastgelegd, wat leidde tot de conclusie dat het ontslag in strijd was met de wet. De kantonrechter kende de werknemer een billijke vergoeding van € 55.000,- toe, evenals een transitievergoeding van € 402,40 en een gefixeerde schadevergoeding van € 8.640,-. De rechter oordeelde dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld door de arbeidsovereenkomst onrechtmatig op te zeggen, wat de werknemer in een kwetsbare positie had gebracht. De kantonrechter wees ook de proceskosten toe aan de werknemer, die door de werkgever moesten worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten in arbeidsrelaties en de bescherming van werknemers tegen onrechtmatige ontslagen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9124860 \ VZ VERZ 21-5301
uitspraak: 8 juni 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. S.J. den Haan-Paans te Werkendam, gemeente Altena,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
StatEmpire B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: [naam] te [plaatsnaam].
Partijen worden hierna [verzoekster] en StatEmpire genoemd.

1..Het verloop van de procedure:

1.1.
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift ex artikel 7:681 lid 1 sub a BW (billijke vergoeding / transitievergoeding / vergoeding wegens onregelmatige opzegging), met producties, ter griffie ontvangen op 29 maart 2021;
  • het verweerschrift met producties;
  • het gewijzigd verzoekschrift ex artikel 7:681 lid 1 sub a BW, met producties;
  • het aanvullend verweerschrift met een productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 mei 2021. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar voornoemde gemachtigde. Namens StatEmpire is de voornoemde gemachtigde verschenen. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht, de gemachtigde van [verzoekster] heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnotitie, die zij heeft overgelegd. Van hetgeen verder is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beslissing bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum verzoekster] , is in december 2020 door een goede vriendin in contact gebracht met [naam] , jurist bij StatEmpire en in deze procedure ook haar gemachtigde. StatEmpire exploiteert onder meer een juristenkantoor. [verzoekster] en [naam] hebben overleg met elkaar gevoerd over een mogelijke indiensttreding van [verzoekster] bij StatEmpire.
2.2.
Op 17 december 2020 heeft [naam] een Whatsappbericht verstuurd aan [verzoekster] , waarin hij meldt:
“Het heeft iets langer geduurd, maar ik ben eruit. Het voorstel is als volgt:
Laten we wachten tot de problemen met Google zijn opgelost, en het bedrijf - en ik - weer beschikt over voldoende financiële middelen om überhaupt verplichtingen te kunnen weerstaan.
Hierna wil ik je graag, héél graag, in mijn team. Het aanbod is een bedrijfsauto naar keuze uit het middensegment, en een brutosalaris van 8k per maand (…)”
2.3.
Op 5 januari 2021 heeft [naam] aan [verzoekster] aangeboden om bij StatEmpire in dienst te treden. [verzoekster] is hiermee akkoord gegaan. [verzoekster] heeft op diezelfde dag ontslag op staande voet genomen bij haar toenmalige werkgever, waar zij werkte op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.4.
Op 6 januari 2021 is [verzoekster] op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij StatEmpire, in de functie van operationeel manager. Uit hoofde van die arbeidsovereenkomst zou [verzoekster] (kort gezegd) de bedrijfsprocessen van StatEmpire optimaliseren en de financiële administratie bijwerken.
2.5.
Op 25 januari en 25 februari 2021 is van de bankrekening van StatEmpire een bedrag van € 4.250,- overgeschreven naar [verzoekster] , onder de vermelding van respectievelijk ‘salaris januari 2021’ en ‘salaris februari 2021’.
2.6.
Op 19 februari 2021 stuurt [naam] een Whatsappbericht aan [verzoekster] waarin hij meldt: “
Je krijgt straks je Art Ook op de mail. Je arbeidsovereenkomst. Kijk ernaar, of die akkoord is, zo ja, tekenen we maandag goed? (…) Ik doe 1 maandovereenkomst bij StatEmpire, omdat ik je salaris daar betaal. Daarna vanaf 1 februari bij Arazov Legal.”[verzoekster] reageert:
“Volgens mij moet dat 2 maanden worden dan vanaf 6 Jan? (…).”Waarop [naam] bevestigd: “
Ja we doen dan 6 januari t/m 28 februari Statempire, en dan vf. 1 maart Arazov”.Hierop reageert [verzoekster] : “
Ja dan klopt het”.
2.7.
Op 25 februari 2021 heeft [naam] aan [verzoekster] een arbeidsovereenkomst voor een duur van drie maanden aangeboden. Hij meldt die dag per Whatsapp:
“Ik heb je gemaild ivm je arbeidsrelatie. Ik wil morgen uitsluitsel, en anders beroep ik me op je proeftermijn.”[verzoekster] heeft daarop laten weten dat zij hier niet mee instemt, omdat zij mondeling een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn overeengekomen. [naam] reageert daarop:
“Oké dan stoppen we hier abla. Vaste aanstelling gaat het niet worden. (…) Vandaag was je laatste werkdag.”Diezelfde dag laat [naam] per e-mail weten:
“We zijn op 6 januari jl. een arbeidsovereenkomst overeengekomen voor onbepaalde tijd bij StatEmpire B.V. met een proeftijd van twee maanden. Hedenmiddag hebben we besloten om de arbeidsovereenkomst, in de proeftijd, te ontbinden. Er is dus geen sprake van een arbeidsrelatie meer zoals deze is overeengekomen op 6 januari jl., indien en voorzover u opnieuw een arbeidsovereenkomst wenst aan te gaan kunt u op dit bericht reageren.”
2.8.
Op 5 maart 2021 heeft [naam] een ondertekende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, met een proeftijd van twee maanden, gezonden aan de gemachtigde van [verzoekster] . Onder deze arbeidsovereenkomst staan twee handtekeningen. Eén namens StatEmpire en één namens [verzoekster] .
2.9.
Op 11 maart 2021 heeft [verzoekster] aangifte gedaan van valsheid in geschrifte, omdat zij betwist dat zij de door [naam] toegezonden arbeidsovereenkomst heeft getekend.

3..Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt (kort gezegd) bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, StatEmpire te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van primair een billijke vergoeding van € 145.932,87, een gefixeerde schadevergoeding van € 17.280,- en een transitievergoeding van € 909,37 en subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst is geëindigd door het proeftijdontslag, (alleen) een transitievergoeding van € 909,37, de hiervoor genoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van StatEmpire in de proceskosten.
3.2.
Aan haar verzoek legt [verzoekster] (samengevat) het volgende ten grondslag. Partijen zijn geen schriftelijk proeftijdbeding overeengekomen. StatEmpire heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen daarom opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. [verzoekster] berust in de opzegging en maakt aanspraak op een billijke vergoeding, transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding, om de hiernavolgende redenen.
3.2.1.
StatEmpire is een billijke vergoeding verschuldigd omdat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door de arbeidsovereenkomst op te zeggen in strijd met de wettelijke voorschriften. Daarnaast is verwijtbaarheid van StatEmpire gelegen in het vervalsen van de handtekening van [verzoekster] , het dreigen met ontslag wanneer de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet werd getekend, het doen van valste beloftes waardoor [verzoekster] ontslag heeft genomen en het nalaten een correcte arbeidsovereenkomst te verstrekken. De hoogte van de billijke vergoeding is als volgt berekend. [verzoekster] zou, zonder de opzegging, nog ten minste 18 maanden loon hebben ontvangen. [verzoekster] moest namelijk de bedrijfsprocessen optimaliseren en personeel opleiden, hetgeen niet in korte tijd te realiseren is. Het is niet aannemelijk dat [verzoekster] op een kortere termijn werk vindt, omdat zij 47 jaar oud is en beperkte werkervaring heeft in Nederland. Het gemiste loon over deze periode bedraagt 18 maal een brutosalaris van € 8.640,- (inclusief vakantiegeld), dus een bedrag van € 155.520,-. Daarnaast was aan [verzoekster] het gebruik van een leaseauto toegezegd. Deze kosten dient zij nu zelf te dragen. De kosten hiervan begroot [verzoekster] op € 1.000,- per maand, dus een totaalbedrag van € 18.000,-. Op deze totale schade van [verzoekster] van € 173.520,- brengt zij haar te verwachten inkomsten uit een WW-uitkering en een bijstandsuitkering in mindering, die berekend over 18 maanden € 27.587,13 bedragen. De gevorderde billijke vergoeding bedraagt daarom € 145.932,87.
3.2.2.
De arbeidsovereenkomst had met inachtneming van een opzegtermijn van 1 maand kunnen eindigen op 30 april 2021. De vergoeding wegens onregelmatige opzegging bedraagt daarom € 17.280,-, namelijk twee bruto maandsalarissen van € 8.640 (inclusief vakantiegeld).
3.2.3.
[verzoekster] is ruim twee maanden in dienst geweest bij StatEmpire. De transitievergoeding bedraagt daarom € 909,37.
3.3.
StatEmpire concludeert tot afwijzing van de verzoeken, dan wel beperking van de vergoeding tot een periode van een maand na het ontslag door StatEmpire, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van StatEmpire begroot op € 4.978,-. StatEmpire heeft daartoe (samengevat) het volgende aangevoerd. Partijen zijn mondeling overeengekomen dat [verzoekster] op basis van een arbeidsovereenkomst tijdelijk in dienst zou treden bij StatEmpire en zij zijn daarbij een proeftijd overeengekomen. Omdat [verzoekster] een hypotheek wilde aanvragen hebben partijen op haar verzoek een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd opgesteld. StatEmpire was niet tevreden met het handelen van [verzoekster] en heeft daarom besloten om het dienstverband in de proeftijd te ontbinden. StatEmpire heeft nooit de intentie gehad om [verzoekster] een dienstverband voor langere tijd aan te bieden.

4..De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van de verzochte billijke vergoeding wordt het volgende overwogen. Artikel 7:681 lid 1 sub a BW bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer aan hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 671. [verzoekster] stelt dat dit het geval is, omdat geen sprake is van een van de situaties zoals genoemd in artikel 7:671 BW. StatEmpire beroept zich met haar verweer in feite op artikel 7:671 lid 1 sub b BW, namelijk dat zij [verzoekster] een (rechtsgeldig) proeftijdontslag heeft gegeven, als gevolg waarvan zij geen billijke vergoeding verschuldigd is. Ter zitting heeft de gemachtigde van StatEmpire desgevraagd bevestigd dat het verweerschrift in die zin dient te worden opgevat. De kantonrechter zal daarom oordelen over de rechtsgeldigheid van het gegeven proeftijdontslag.
4.2.
Uit artikel 7:652 lid 2 BW volgt dat een proeftijd schriftelijk kan worden overeengekomen. Uit lid 8 van dat artikel volgt dat een proeftijdbeding dat niet schriftelijk is overeengekomen nietig is.
4.3.
[verzoekster] stelt dat zij nooit schriftelijk een proeftijd met StatEmpire is overeengekomen. In haar verweerschrift lijkt StatEmpire te stellen dat dit wel het geval is, namelijk door ondertekening van de arbeidsovereenkomst die [naam] op 5 maart 2021 aan de gemachtigde van [verzoekster] heeft gezonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam] echter verklaard dat deze arbeidsovereenkomst niet de afspraken tussen partijen weergeeft en dat de proeftijd tussen partijen dus niet is vastgelegd. Daarmee verbindt ook StatEmpire geen rechtskracht aan die arbeidsovereenkomst. Daarom staat vast dat de proeftijd tussen partijen niet schriftelijk is overeengekomen, zodat sprake is van een nietig proeftijdbeding. De arbeidsovereenkomst kon daarom niet worden opgezegd gedurende de proeftijd, zoals bedoeld in artikel 7:671 lid 1 sub b BW. Als onbetwist staat vast dat ook geen sprake is van een van de andere omstandigheden die zijn genoemd in artikel 7:671 lid 1 BW. Geconcludeerd wordt dat [naam] door zijn e-mail en Whatsappbericht van 25 februari 2021 de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Dit betekent dat de kantonrechter op grond van artikel 7:681 lid 1 BW op verzoek van [verzoekster] een billijke vergoeding kan toekennen aan haar, ten laste van StatEmpire.
4.4.
De kantonrechter dient te beoordelen wat de omvang is van de toe te kennen billijke vergoeding. Het gaat er daarbij in de kern om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, waarbij alle omstandigheden van het geval van belang zijn (Hoge Raad 30 juni 2017,
New Hairstyle, ECLI:NL:HR:2017:1187). In dat kader overweegt de kantonrechter het volgende.
4.5.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft slechts een korte periode geduurd, namelijk ongeveer anderhalve maand, waarvan [verzoekster] bovendien nog een periode op vakantie is geweest. Onduidelijk is of sprake was van een vruchtbare samenwerking tussen partijen en hoe lang de arbeidsovereenkomst nog zou hebben voortgeduurd. Gezien de omstandigheid dat partijen slechts een mondelinge arbeidsovereenkomst hebben gesloten, had het op de weg van partijen gelegen om hier gedegen onderbouwd een standpunt over in te nemen. Partijen hebben echter vrijwel geen aanknopingspunten naar voren gebracht op basis waarvan de kantonrechter kan beoordelen hoe lang de arbeidsovereenkomst zou hebben geduurd. [verzoekster] gaat uit van een duur van achttien maanden en heeft daarbij de algemene stelling ingenomen dat die periode zeker nodig zou zijn voor het verbeteren van alle bedrijfsprocessen en het opleiden van personeel. Zij heeft er echter geen inzicht in gegeven wat haar takenpakket precies is en wat de omvang is van de werkzaamheden die zij (in ieder geval) voor StatEmpire zou uitvoeren. StatEmpire heeft aangevoerd dat het dienstverband niet langer dan twee maanden zou hebben geduurd en dat [verzoekster] daarna in dienst zou treden bij Arazov Legal. StatEmpire heeft hiervoor, los van een verwijzing naar het Whatsappgesprek van 19 februari 2021 (r.o. 2.6), evenmin een onderbouwing gegeven. Bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing aan beide zijden kan de kantonrechter daarom niet beoordelen hoe lang de arbeidsovereenkomst zou hebben voortgeduurd.
4.6.
Desalniettemin staat vast dat [verzoekster] door de onrechtmatige opzegging van StatEmpire van de een op de andere dag ‘op straat is komen te staan’. Daardoor heeft StatEmpire ernstig verwijtbaar gehandeld. Verder rekent de kantonrechter het StatEmpire aan dat onbetwist is dat zij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd omdat [verzoekster] niet akkoord wenste te gaan met de door StatEmpire voorgestelde arbeidsvoorwaarden. Door dit ernstig verwijtbare handelen van StatEmpire is [verzoekster] gedwongen om vanuit een werkeloze positie te zoeken naar een nieuwe baan, waarbij zij nu is aangewezen op een uitkering. De kantonrechter oordeelt daarom dat de inkomensschade die [verzoekster] leidt in de periode vanaf de onrechtmatige opzegging tot het moment dat zij een nieuwe baan vindt voor rekening van StatEmpire dient te komen.
4.7.
[verzoekster] stelt dat een werkeloze periode van achttien maanden niet onaannemelijk is, omdat zij 47 jaar oud is en beperkte werkervaring in Nederland heeft. De kantonrechter oordeelt dat deze punten weliswaar mogelijk in het nadeel van [verzoekster] kunnen werken, echter staat daar tegenover dat [verzoekster] door haar leeftijd (blijkens haar cv) een uitgebreide werkervaring in diverse bedrijfstakken heeft opgebouwd. Bovendien heeft [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling zelf aangevoerd dat zij altijd aaneengesloten bij verschillende werkgevers heeft gewerkt, hetgeen redelijke verwachtingen schept over haar kansen op een nieuwe baan. Verder is gesteld noch gebleken dat in de financiële sector waarin [verzoekster] werkzaam is de (lange) gestelde werkeloosheidsperiode van achttien maanden aannemelijk is. Met het oog op voornoemde omstandigheden oordeelt de kantonrechter dat in redelijkheid mag worden verwacht dat [verzoekster] binnen een periode van 9 maanden een nieuwe betaalde werkplek kan vinden. De inkomensschade die [verzoekster] heeft geleden door de onrechtmatige opzegging dient daarom berekend te worden over deze periode.
4.8.
De kantonrechter gaat per maand uit van het onbetwiste door [verzoekster] aangevoerde maandloon van € 8.640,- bruto. [verzoekster] verwerkt daarnaast in haar verzochte vergoeding per maand een bedrag van € 1.000,-, omdat partijen zouden zijn overeengekomen dat [verzoekster] een auto ter beschikking krijgt. De kantonrechter oordeelt dat [verzoekster] onvoldoende heeft onderbouwd dat partijen zijn overeengekomen dat zij een leaseauto ter beschikking zou krijgen gesteld. De enige onderbouwing die zij hiervoor heeft gegeven is het Whatsappbericht van 17 december 2020, waarin [naam] onder meer meldt: “
Het aanbod is een bedrijfsauto naar keuze uit het middensegment”. Dit betreft slechts een algemene toezegging. Onvoldoende is gebleken dat partijen dit uiteindelijk ook zijn overeengekomen, nog los van de vraag welke voorwaarden hierop van toepassing zijn. Wat daar ook van zij, vast staat dat [verzoekster] op het moment van de opzegging nog niet beschikte over een bedrijfsauto, zodat niet kan worden gezegd dat indien de opzegging niet had plaatsgevonden [verzoekster] de beschikking had gehad over een bedrijfsauto. Op dit punt heeft [verzoekster] haar schade daarom onvoldoende onderbouwd. Dit deel van de gevorderde billijke vergoeding laat de kantonrechter daarom buiten beschouwing.
4.9.
Op de schade die [verzoekster] door de onrechtmatige opzegging lijdt dienen de overige inkomsten van [verzoekster] in mindering te worden gebracht. [verzoekster] heeft onbetwist aangevoerd dat zij gedurende de eerste negen maanden uit hoofde van aanvankelijk een WW-uitkering en vervolgens een bijstandsuitkering in totaal € 17.649,66 zal ontvangen. Verder heeft [verzoekster] , zoals hierna zal blijken recht op een gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding. Bij de vergelijking tussen de situatie zonder de vernietigbare opzegging en de situatie waarin [verzoekster] nu verkeert wordt dit ook betrokken, aangezien compensatie van het loon daarmee al gedeeltelijk plaatsvindt.
4.10.
Op grond van het voorgaande zal een billijke vergoeding van € 55.000,- worden toegewezen. De verzochte wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen vanaf veertien dagen na dagtekening van deze beschikking.
4.11.
[verzoekster] maakt verder aanspraak op een transitievergoeding van € 909,37. Op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 BW is StatEmpire deze vergoeding verschuldigd. Onduidelijk is op welke wijze [verzoekster] deze vergoeding heeft berekend. In het verzoekschrift beschrijft zij ter onderbouwing dat [verzoekster] ruim twee maanden in dienst is geweest. In de overgelegde productie 16 met de titel ‘berekening transitievergoeding’ is echter een bedrag van € 1.491,- aan transitievergoeding opgenomen, waarbij wordt uitgegaan van een dienstverband van 6 januari 2021 tot 1 mei 2021. De kantonrechter oordeelt dat het dienstverband (gezien de berusting van [verzoekster] in de opzegging) heeft geduurd van 6 januari 2021 tot en met 25 februari 2021, te weten een periode van 51 dagen. Op grond van artikel 7:673 lid 2 BW wordt daarom een transitievergoeding van € 402,40 toegewezen, namelijk 51/365 maal € 2.880,- (1/3 maandloon). De wettelijke rente over de transitievergoeding wordt conform artikel 7:686a lid 1 BW toegewezen vanaf 25 maart 2021.
4.12.
Ten slotte maakt [verzoekster] aanspraak op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ter hoogte van € 17.280,-. Uit artikel 7:677 lid 2 BW volgt dat een werkgever die niet de juiste opzegtermijn in acht neemt aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is ter hoogte van het loon dat de werknemer had ontvangen als de opzegtermijn wel in acht was genomen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat sprake is van een opzegtermijn van een maand. Op 25 februari 2021 had StatEmpire de arbeidsovereenkomst dus kunnen opzeggen per 31 maart 2021 en dus niet op 30 april zoals door [verzoekster] aangevoerd. Aangezien uit de door [verzoekster] overgelegde bankafschriften volgt dat zij het loon over februari 2021 volledig uitbetaald heeft gekregen, bedraagt de gefixeerde schadevergoeding het loon over de maand maart 2021, dus een bedrag van € 8.640,- bruto. De wettelijke rente over deze vergoeding wordt op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toegewezen vanaf 25 februari 2021.
4.13.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt StatEmpire veroordeeld in de proceskosten van [verzoekster] , die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] worden vastgesteld op € 507,- aan griffierecht en € 747,- aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt StatEmpire tot betaling aan [verzoekster] van een billijke vergoeding van € 55.000,- bruto, een transitievergoeding van € 402,40 bruto en een gefixeerde schadevergoeding van € 8.640,- bruto, genoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 22 juni 2021, 25 maart 2021 en 25 februari 2021;
veroordeelt StatEmpire in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op € 507,- aan griffierecht en € 747,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderd.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394