ECLI:NL:RBROT:2021:5344

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
ROT 20/5993
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming eigen bijdrage kinderopvang en peildatum in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres en de minister van Financiën. Eiseres had een vergoeding aangevraagd op basis van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO voor de eigen bijdrage kinderopvang. De vergoeding was vastgesteld op € 1.283,-, gebaseerd op gegevens die op de peildatum van 6 april 2021 bekend waren. Eiseres betwistte de hoogte van de vergoeding, omdat zij meer uren kinderopvang had afgenomen dan waar de vergoeding op was gebaseerd. Ze stelde dat ze door drukte vergeten was om een wijziging van het aantal opvanguren door te geven voor de peildatum. De rechtbank oordeelde dat het niet aan de rechter was om de peildatum te verschuiven of de groep rechthebbenden uit te breiden, aangezien dit een politiek-bestuurlijke afweging betreft. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiseres niet kon aantonen dat er toezeggingen waren gedaan door de overheid die haar recht gaven op een hogere vergoeding. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de peildatum in de regeling en het belang van tijdige communicatie van gegevens aan de Belastingdienst.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5993

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

en

de minister van Financiën, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Blaauw.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2020 (het primaire besluit) heeft de Sociale verzekeringsbank eiseres namens verweerder op grond van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO een vergoeding van € 1.283,- toegekend voor de eigen bijdrage kinderopvang.
Bij besluit van 12 november 2020 (het bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen namens verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt kinderopvangtoeslag voor haar twee kinderen. Op 24 december 2019 heeft zij een melding gedaan in “Mijn toeslagen” over het aantal af te nemen uren kinderopvang voor het jaar 2020. Daarbij heeft zij vermeld dat zij per maand 63 uur buitenschoolse opvang afneemt en 191 uur opvang in een kinderdagverblijf.
2. In verband met de maatregelen tegen het coronavirus heeft eiseres geen gebruik kunnen maken van de kinderopvang. Op verzoek van het kabinet is zij echter wel doorgegaan met de betaling daarvan. Met het primaire besluit heeft verweerder de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvang vastgesteld op € 1.283,-. Verweerder heeft dat bedrag in het bestreden besluit gehandhaafd. Daarbij is verweerder uitgegaan van de gegevens die op 6 april 2020 (de peildatum) door de Belastingdienst/Toeslagen verwerkt waren. Die gegevens komen overeen met het genoemde aantal uren kinderopvang dat eiseres in haar melding van 24 december 2019 eerder had doorgegeven. Een wijziging van het aantal opvanguren dat is doorgegeven na 6 april 2020 is geen reden om de vergoeding aan te passen, aldus verweerder.
3. Eiseres stelt dat zij door drukte is vergeten om een wijziging van het aantal uren kinderopvang van haar oudste kind door te geven vóór de peildatum van 6 april 2020. In plaats van 63 uur nam zij voor haar zoon circa 99 uur opvanguren per maand af. Aangezien is uitgegaan van 63 uur per maand, is het bedrag dat door verweerder is vastgesteld te laag. Verder doet zij een beroep op het vertrouwensbeginsel. De overheid heeft steeds te kennen gegeven dat de gehele eigen bijdrage zou worden vergoed, zodat verweerder zich daaraan moet houden. De peildatum van 6 april 2020 is in de berichtgeving niet genoemd. Verder had het juiste aantal uren verweerder wel bekend moeten zijn, omdat de kinderopvangorganisatie het aantal afgenomen uren maandelijks doorgeeft aan de Belastingdienst. Zij stelt daarnaast dat zij onevenredig is benadeeld, omdat ze heeft vernomen dat ouders die de eigen bijdrage niet hebben betaald wel een vergoeding van verweerder hebben gekregen, terwijl zij zich aan de regels heeft gehouden en nu kosten heeft moeten maken voor kinderopvang die ze niet heeft afgenomen.
4. Als maatregel tegen het coronavirus was de kinderopvang (voor een deel) gesloten in de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020. Omdat de financiering van de sector voor een groot deel bestaat uit overheidsgeld (kinderopvangtoeslag) dat via ouders loopt, heeft het kabinet ouders opgeroepen de rekening van de kinderopvang te blijven betalen. Ter ondersteuning van deze oproep heeft het kabinet besloten de kinderopvangtoeslag ontvangende ouder een tegemoetkoming uit te keren zolang het maatregelenpakket voor kinderopvang aanhield. Daartoe is de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO vastgesteld.
5.1.
Artikel 5 van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO luidt dat de gegevens die bepalend zijn voor de hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 4, eerste lid, de gegevens zijn zoals verwerkt bij de Belastingdienst/Toeslagen op 6 april 2020.
5.2.
In artikel 8 van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO is bepaald dat bij ministeriële regeling onder meer kan worden afgeweken van artikel 5.
5.3.
In de Regeling nadere regels Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (de Regeling) is van de mogelijkheid om de peildatum anders vast te stellen dan op 6 april 2020 gebruik gemaakt voor de situatie waarin na 6 april 2020 voor het eerst kinderopvangtoeslag aan een ouder is toegekend of voor het eerst kinderopvangtoeslag is toegekend voor een of meer volgende kinderen. Voor deze in artikel 4 van de Regeling omschreven groep is met artikel 5 van de Regeling de peildatum 4 september 2020 in plaats van 6 april 2020 als dat leidt tot een eerste of hogere tegemoetkoming.
6. Niet in geschil is dat op de peildatum van 6 april 2020 bij verweerder bekend en verwerkt was dat eiseres het in de melding van 24 december 2019 genoemde aantal opvanguren afnam. Pas later, na 6 april 2020, heeft eiseres een wijziging in het aantal opvanguren doorgegeven, zodat verweerder daar op de peildatum niet bekend mee was. Anders dan eiseres stelt is het aan haar om het juiste aantal uren aan de Belastingdienst/Toeslagen door te geven en kan haar stelling dat verweerder die informatie ook wel op andere wijze had kunnen vergaren niet slagen. In hetgeen eiseres stelt ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bedrag van € 1.283,-, uitgaande van het genoemde aantal opvanguren per maand niet overeenkomstig de in de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO gegeven regels is berekend en onjuist zou zijn. Eiseres behoort niet tot de groep van ouders als bedoeld in artikel 4 van de Regeling.
6.1.
De peildatum vloeit rechtstreeks voort uit de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO. Uit de toelichting bij de Regeling kan worden afgeleid dat het een bewuste keuze is geweest van de wetgever om de peildatum van 6 april 2020 te handhaven en - behoudens de in artikel 8 genoemde uitzondering - geen herberekening te maken na indiening van wijzigingen na die datum. De rechtbank kan met eiseres meevoelen dat het bijzonder spijtig is dat dat in haar geval niet gebeurt, nu zij heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk voor meer uren kinderopvang heeft betaald dan het aantal uren waar verweerder van is uitgegaan bij de vaststelling van de eigen bijdrage. Bovendien stelt zij terecht dat de peildatum van 6 april 2020 niet is genoemd in de nieuwsberichten over de ophanden zijnde vergoeding van de eigen bijdrage, zodat zij die datum ook niet eerder kon kennen. De rechtbank begrijpt dat het extra frustrerend is dat er, zoals verweerder ter zitting heeft erkend, ook gevallen zijn waarbij ouders geen eigen bijdrage hebben betaald, terwijl zij toch een vergoeding hebben gekregen. Anders dan in de uitspraak van deze rechtbank van heden in zaaknummer ROT/4687 is de rechtbank van oordeel dat het voorgaande er niet toe leidt dat de beroepsgrond slaagt. Het is niet aan de rechter om de groep waarvoor de regelgever - daarbij de belangen wegend - een voorziening heeft getroffen uit te breiden met de groep waartoe eiseres behoort. Verschuiving van de peildatum voor een nader uit te breiden kring van rechthebbenden vraagt om een politiek-bestuurlijke afweging. De rechter heeft niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen.
7. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel kan evenmin slagen. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat eiseres aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Niet gebleken is dat de overheid concreet en ondubbelzinnig heeft toegezegd dat in het geval van eiseres de volledige eigen bijdrage zou worden vergoed, zonder dat daarbij een peildatum zou worden gehanteerd en ondanks dat het juiste aantal opvanguren door eiseres niet was doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen rechter, in aanwezigheid van mr. D. van Dijk-Goedhart, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 11 juni 2021.
de rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.