In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 februari 2021 een beschikking gegeven over de gedeeltelijke gezagsuitoefening door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) ten behoeve van de aanmelding van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige], bij een onderwijsinstelling. De moeder van [voornaam minderjarige] heeft het ouderlijk gezag, maar de minderjarige verblijft bij pleegouders, die familie zijn van de moeder. De GI heeft verzocht om gedeeltelijke gezagsuitoefening, omdat het voor de pleegouders niet haalbaar is om [voornaam minderjarige] naar school te brengen vanwege de lange reistijd en de kosten van het openbaar vervoer. De rechtbank heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder, de pleegouders en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [voornaam minderjarige] sinds 8 februari 2021 niet meer naar school gaat en dat thuisonderwijs niet mogelijk is. De moeder verzet zich tegen het verzoek van de GI en stelt dat [voornaam minderjarige] op haar huidige school moet blijven. De pleegouders hebben echter in overleg met de huidige school een passende school gevonden die dichter bij hun woning ligt. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het niet van de pleegouders kan worden verwacht om [voornaam minderjarige] dagelijks met het openbaar vervoer naar school te brengen, wat ook te belastend is voor de minderjarige.
De kinderrechter heeft het verzoek van de GI toegewezen en bepaald dat de GI gedeeltelijk belast wordt met het gezag over [voornaam minderjarige] voor de aanmelding bij de nieuwe school. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.