ECLI:NL:RBROT:2021:5168

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
C/10/617642 / JE RK 21-1135
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 18 mei 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken inzake de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [naam kind 1] en [naam kind 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening voor negen maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de onveilige thuissituatie en de psychische instabiliteit van de moeder. De moeder is niet in staat om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen en erkent de problemen niet. De kinderrechter heeft daarom besloten om de kinderen onder toezicht te stellen en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, met als doel de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en kan binnen drie maanden na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/617642 / JE RK 21-1135
datum uitspraak: 18 mei 2021

beschikking ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1],

geboren op [geboortedatum kind 1] 2006 te [geboorteplaats kind 1], hierna te noemen [naam kind 1],

[naam kind 2],

geboren op [geboortedatum kind 2] 2013 te [geboorteplaats kind 2], hierna te noemen [naam kind 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder],

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder],

[naam vader],

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader].

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 28 april 2021, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum;
- de producties van de moeder, door haar bij de centrale balie van de rechtbank afgegeven;
- de briefrapportage van de GI van 10 mei 2021, ingekomen bij de griffie op 12 mei 2021.
Op 18 mei 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [naam kind 1], die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord,
- mr. J.P. Vandervoodt, namens de moeder,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 1],
- een tweetal vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna te noemen de GI, [naam 2] en [naam 3],
- een tweetal vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, [naam 4] en [naam 5].
Opgeroepen en niet verschenen is de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind 1] en [naam kind 2] verblijven in een pleeggezin.
Bij beschikking van 23 februari 2021 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 23 mei 2021. De kinderrechter heeft bij beschikking van 8 maart 2021 de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot 23 mei 2021. Ook heeft de kinderrechter bij beschikking van 8 maart 2021 de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 23 mei 2021.

Het verzoek

De Raad heeft een ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van negen maanden.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De Raad maakt zich ernstige zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen. Er zijn zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder en over haar beleving en denkwijze. Het lukt de moeder niet om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. De moeder erkent de problemen niet en staat niet open voor hupverlening. De Raad vindt het belangrijk dat er een persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder wordt afgenomen, zodat er meer duidelijkheid komt over haar mogelijkheden. De moeder werkt hier echter niet aan mee. Daarnaast is het belangrijk dat er snel duidelijkheid komt voor de kinderen. De komende periode zal het perspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2] onderzocht worden.

De standpunten

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van de Raad. De GI is betrokken geweest bij de uitvoering van de VOTS van de kinderen. Het is erg moeilijk om met de moeder samen te werken. De moeder accepteert geen hulpverlening. [naam kind 1] draagt in de thuissituatie de zorg voor haar moeder en zusje. De moeder heeft begeleide bezoeken met de kinderen. De moeder doet tijdens deze bezoeken negatieve uitlagen over de GI tegen de kinderen. De medewerkers van pleegzorg moeten de moeder tijdens de bezoeken begrenzen in haar gedrag. De GI maakt zich ernstige zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder. Het is belangrijk dat de moeder hulp voor zichzelf gaat zoeken.
Namens de moeder is ter zitting aangegeven dat de hulpverlening niet van de grond komt. Er is sprake van een zorgelijke situatie.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind 1] en [naam kind 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er zijn ernstige zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling en veiligheid van de kinderen. De kinderen groeien al langere tijd op in een onveilige thuissituatie en worden blootgesteld aan de psychische instabiliteit van de moeder. Het lukt de moeder onvoldoende om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. De moeder lijkt geen inzicht te hebben in haar eigen problematiek en geeft de buitenwereld daarvan de schuld. De kinderrechter is daarom van oordeel dat een ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] noodzakelijk is om de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen te waarborgen. Met de Raad is de kinderrechter van oordeel dat een persoonlijkheidsonderzoek aangewezen lijkt om te bezien welke hulpverlening voor de moeder ingezet kan worden. Gelet op de omstandigheden is het noodzakelijk dat moeder inzicht krijgt in haar problemen en daarvoor passende hulp zoekt. Dit is een vereiste om de situatie ten goede te keren. Zolang in die situatie geen verbetering zichtbaar is, kunnen [naam kind 1] en [naam kind 2] niet naar huis.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal [naam kind 1] en [naam kind 2] daarom onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. De machtiging zal worden verleend voor de verzochte duur van negen maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht van gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, met ingang van 18 mei 2021 tot 18 mei 2022;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 18 mei 2021 tot 18 februari 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.E. Teunissen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 4 juni 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.