In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling. Verzoeker, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van € 580.858,90, heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers. Negen van de tien schuldeisers stemden in met de regeling, maar [schuldeiser 1] weigerde. De rechtbank heeft de situatie van verzoeker en de belangen van de schuldeisers afgewogen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van [schuldeiser 1] slechts 3,2% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zich heeft ingespannen om zijn schulden te voldoen en dat de aangeboden regeling het uiterste is wat hij kan bieden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1]. Daarom heeft de rechtbank [schuldeiser 1] bevolen in te stemmen met de schuldregeling en de kosten van de procedure aan [schuldeiser 1] opgelegd. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.