ECLI:NL:RBROT:2021:5164

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
C/10/615602 en C/10/615604
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van een gedwongen schuldregeling in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling. Verzoeker, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van € 580.858,90, heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers. Negen van de tien schuldeisers stemden in met de regeling, maar [schuldeiser 1] weigerde. De rechtbank heeft de situatie van verzoeker en de belangen van de schuldeisers afgewogen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van [schuldeiser 1] slechts 3,2% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zich heeft ingespannen om zijn schulden te voldoen en dat de aangeboden regeling het uiterste is wat hij kan bieden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1]. Daarom heeft de rechtbank [schuldeiser 1] bevolen in te stemmen met de schuldregeling en de kosten van de procedure aan [schuldeiser 1] opgelegd. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [rekestnummer 1] - [rekestnummer 2]
uitspraakdatum: 26 april 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 24 maart 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om twee schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1] (hierna: [schuldeiser 1] );
  • [schuldeiser 2] vertegenwoordigd door Flanderijn & Van Eck (hierna: [schuldeiser 2] );
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 2] heeft voorafgaande aan de zitting, bij faxbericht van 16 april 2021, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 19 april 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] en mevrouw [persoon B] , werkzaam bij gemeente Hoeksche Waard (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [persoon C] , namens [schuldeiser 1] .
Bij e-mails van 19 april 2021 en 21 april 2021 heeft schuldhulpverlening namens verzoeker de rechtbank nader bericht over de ingangsdatum van het minnelijk traject en de verwachte opbrengst.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift tien schuldeisers, met één preferente en tien concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van
€ 580.858,90 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 10 juli 2020 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 6,92% aan de preferente schuldeisers en 3,46% aan de concurrente schuldeisers, tegen finale kwijting.
Bij brief van 6 oktober 2020 is een gewijzigd voorstel gedaan aan de schuldeisers, inhoudende een betaling van 4.11% aan de preferente schuldeisers en 2.06 % aan de concurrente schuldeisers, vanwege een aanvullend gebleken vordering (en op basis van een schuldenlast van € 580.858,90).
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Vanwege beslag op het inkomen van verzoeker is verzoeker nog niet in staat geweest om te reserveren voor zijn schuldeisers.
Om de schuldeisers hiervan geen nadeel te laten ondervinden – en mede omdat het minnelijke traject in dit geval meer tijd dan gebruikelijk in beslag heeft genomen – heeft schuldhulpverlening ter zitting en bij bericht van 19 april 2021 aangegeven dat 1 januari 2021 zal worden gehanteerd als ingangsdatum van de onderhavige schuldregeling.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
Negen schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] stemt hier als enige schuldeiser niet mee in. Zij heeft een vordering van
€ 18.356,43 op verzoeker, welke 3,2% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

Ter zitting heeft [schuldeiser 1] – kort samengevat – aangevoerd
dat de schuld van verzoeker niet te goeder trouw is ontstaan. Verzoeker heeft de schuld onnodig hoog laten oplopen. Schuldenaar had moeten overgaan tot verkoop van de caravan toen hij intrek nam in een andere woning.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser 1] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 3,2%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk negen van de tien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten gemeente Hoeksche Waard. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Om de schuldeisers tegemoet te komen, zal de onderhavige schuldregeling aanvangen op 1 januari 2021.
De rechtbank stelt vast dat de schuld aan [schuldeiser 1] niet te goeder trouw is ontstaan, voor zover deze ziet op de periode dat verzoeker niet langer in de caravan verbleef en er vervolgens geen maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat de schuld verder zou oplopen. Het feit dat de vordering van [schuldeiser 1] in die periode nog is opgelopen met ruim € 2.300, vormt in dit geval echter geen aanleiding om het verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling af te wijzen. Aannemelijk is dat de rechtbank verzoeker (via de hardheidsclausule) zou toelaten tot de schuldsaneringsregeling (zoals subsidiair verzocht). Dit mede gelet op de aard en omvang van de (overige) schulden, de persoonlijke omstandigheden van verzoeker en de omstandigheid dat zijn financiële situatie al enige tijd stabiel is.
Naar verwachting zal de uitwerking van het (door schuldhulpverlening namens verzoeker aangepaste) voorstel binnen het minnelijk traject een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers, dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Schuldhulpverlening heeft dit nog nader onderbouwd bij berichten van 19 april 2021 en 21 april 2021.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 1] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. A.A. Dadzie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 april 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.