ECLI:NL:RBROT:2021:515

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1852
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid na zwangerschap en bevalling in het kader van de ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als magazijnmedewerker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had zich ziek gemeld op 15 januari 2019 en ontving een ZW-uitkering, gevolgd door een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). De verzekeringsarts concludeerde dat eiseres arbeidsongeschikt was, maar niet als gevolg van zwangerschap of bevalling. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en dat er geen direct causaal verband is tussen de arbeidsongeschiktheid van eiseres en haar zwangerschap of bevalling. De rechtbank oordeelde dat de rugklachten van eiseres niet konden worden toegeschreven aan de zwangerschap, aangezien er geen complicaties waren en de klachten niet objectief medisch konden worden vastgesteld als gevolg van de zwangerschap. Eiseres had geen medische gegevens overgelegd die haar standpunt onderbouwden.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere beslissing van de verzekeringsarts werd bevestigd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1852

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 30 september 2019 arbeidsongeschikt is voor de maatgevende arbeid, maar dat zij niet arbeidsongeschikt is als direct gevolg van zwangerschap en/of bevalling.
Bij besluit van 27 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend waarin tevens is vermeld dat hij zich niet zal laten vertegenwoordigen ter zitting.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2021. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is werkzaam geweest als magazijnmedewerker logistiek voor 38 uur per week. Eiseres heeft zich op 15 januari 2019 ziek gemeld (wegens een hoge bloeddruk en rugklachten), Zij heeft van 15 januari 2019 tot 10 juni 2019 een ZW-uitkering ontvangen en aansluitend heeft tot zij tot en met 29 september 2019 een uitkering ontvangen op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). In de tussentijd is haar dienstverband beëindigd op
20 juli 2019. Op 2 oktober 2019 heeft eiseres zich opnieuw ziek gemeld (wegens bekken- en rugklachten) per 27 september 2019.
In het kader van laatstgenoemde melding heeft op 10 december 2019 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft in haar rapportage de onderzoeksvraag of eiseres arbeidsongeschikt is als direct gevolg van zwangerschap en/of bevalling ontkennend beantwoord. Zij heeft daartoe overwogen dat dat eiseres lage rugklachten heeft die toegenomen zijn sinds de bevalling en die kunnen worden verminderd met pijnstillers en oefeningen. De rugklachten hebben geen direct causaal verband met de bevalling. Gelet op de belasting in het werk van eiseres (dat fysiek zwaar is) is zij geaccepteerd in de ZW. De primaire verzekeringsarts heeft de verwachting uitgesproken dat de medische situatie van eiseres op korte termijn nog aanzienlijk zal verbeteren en aangegeven dat hetzelfde geldt voor de belastbaarheid van eiseres.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
2. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 26 maart 2020 geconcludeerd dat het onderzoek van de primaire verzekeringsarts zorgvuldig is geweest en dat niet is gebleken dat de primaire verzekeringsarts een onjuist beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van eiseres. Uit de beschouwing van de primaire verzekeringsarts is de verzekeringsarts bezwaar en beroep gebleken dat er na de WAZO periode sprake is van chronische aspecifieke rugklachten die niet direct kunnen worden gerelateerd aan de zwangerschap en/of bevalling. Er waren namelijk geen complicaties bij de bevalling of daarna, de hormonale status van eiseres lijkt hersteld gezien het op gang komen van de menstruele cyclus, het niet langer geven van borstvoeding en enkel de betrokkenheid van de huisarts die oefeningen en meer bewegen adviseerde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat eiseres niet kan worden gevolgd in haar in bezwaar ingenomen standpunt dat haar medische klachten het gevolg zijn van de zwangerschap en/of bevalling. Eiseres is tijdens haar zwangerschap weliswaar geaccepteerd voor de ZW maar dit was vanwege de zware rug belastende aard van het werk waarvoor zij verzekerd was. Dit zou daarmee mogelijk tot schade zijn van haar ongeboren kind en was daarmee een preventieve/protectieve maatregel. Dat daar niet per sé een duidelijke onderliggende ziekteoorzaak aan ten grondslag lag (ondanks de klacht rugpijn) maakte op dat moment niet uit. Na de WAZO is er echter geen reden om te veronderstellen dat de arbeidsongeschiktheid nog verband houdt met de zwangerschap en/of bevalling. Hij heeft daarbij de beschouwing van de primaire verzekeringsarts aangehaald. Eiseres heeft zich pas vier maanden na de bevalling bij de huisarts gemeld, zijnde ruim een maand na haar ziekmelding aansluitend op de WAZO. De huisarts heeft sinds november 2019 behalve subjectieve klachten en gespannen spieren geen verdere problematiek geconstateerd. Eiseres kreeg adviezen die zouden kunnen bijdragen aan klachtenreductie en werd in eerste instantie niet verwezen naar de fysiotherapeut. De gynaecoloog werd na de bevalling niet meer geconsulteerd over de klachten van eiseres. Ook uit raadpleging van relevante medische literatuur met betrekking tot de klachten komt niet naar voren dat aspecifieke rugklachten op de langere termijn na een bevalling toe te schrijven zijn aan zwangerschap en/of bevalling.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres die zich met het bestreden besluit niet kan verenigen voert daartegen aan dat zij recht heeft op een ZW-uitkering van 100% nu haar klachten het gevolg zijn van de zwangerschap en/of bevalling.
4. Bij de beoordeling van het beroep zijn in het bijzonder de volgende bepalingen van belang.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
Op grond van artikel 19, tweede lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid die haar oorzaak vindt in zwangerschap of bevalling recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de vrouwelijke verzekerde, nadat het recht op uitkering ingevolge de WAZO is geëindigd, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon zolang die ongeschiktheid duurt.
5.1.
Aan de orde is enkel de vraag of eiseres met ingang van 30 september 2019 (de datum in geding) ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid als direct gevolg van zwangerschap en/of bevalling. Daarbij staat in het bijzonder ter beoordeling of het onderzoek in bezwaar voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen.
5.2.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek door de primaire verzekeringsarts, datgene wat in het bezwaarschrift is aangevoerd en op de hoorzitting van 11 februari 2020 is besproken, als ook op medische informatie afkomstig van de behandelend sector. Het onderzoek heeft daarmee op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit verband in de rapportage van 26 maart 2020 toegelicht dat en waarom eiseres tijdens haar zwangerschap is geaccepteerd in de ZW en uiteengezet waarom dit nog niet maakt dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres voor haar arbeid na ommekomst van de WAZO-uitkering moet worden toegeschreven aan de zwangerschap en/of bevalling. In dit kader overweegt de rechtbank dat het vaste rechtspraak is dat bij het vaststellen van beperkingen niet de subjectieve, persoonlijke klachtbeleving bepalend is, maar dat wat objectief medisch is vast te stellen door de verzekeringsarts(en). Eiseres heeft in beroep niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van haar gezondheidstoestand op de datum in geding en hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen aanleiding tot twijfel daaraan.
6. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder eiseres terecht met ingang van 30 september 2019 arbeidsongeschikt heeft geacht, maar niet als gevolg van zwangerschap en/of bevalling. Het beroep van eiseres dient daarom ongegrond te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. van der Sluis, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 januari 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.