In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als magazijnmedewerker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had zich ziek gemeld op 15 januari 2019 en ontving een ZW-uitkering, gevolgd door een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). De verzekeringsarts concludeerde dat eiseres arbeidsongeschikt was, maar niet als gevolg van zwangerschap of bevalling. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en dat er geen direct causaal verband is tussen de arbeidsongeschiktheid van eiseres en haar zwangerschap of bevalling. De rechtbank oordeelde dat de rugklachten van eiseres niet konden worden toegeschreven aan de zwangerschap, aangezien er geen complicaties waren en de klachten niet objectief medisch konden worden vastgesteld als gevolg van de zwangerschap. Eiseres had geen medische gegevens overgelegd die haar standpunt onderbouwden.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere beslissing van de verzekeringsarts werd bevestigd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.