ECLI:NL:RBROT:2021:5147

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
10/320996-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het invoeren van hasjiesj via Rotterdam The Hague Airport

Op 22 april 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 18 december 2020 te Rotterdam is aangehouden voor het invoeren van ongeveer 22 kilo hasjiesj via Rotterdam The Hague Airport. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel. De officier van justitie, mr. H.H. Balk, had een gevangenisstraf van 16 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet door hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland te brengen en deze aanwezig te hebben. De verdachte heeft de feiten bekend en er is geen verweer gevoerd dat tot vrijspraak zou leiden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan internationale drugshandel, wat schadelijk is voor de gezondheid en gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de straf te matigen, ondanks de verzoeken van de verdediging om rekening te houden met de verslaving en schulden van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/320996-20
Datum uitspraak: 22 april 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsman mr. I. Azarkan, advocaat te Roosendaal.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 april 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden
met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 18 december 2020 te Rotterdam, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 22.815 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II
2
hij op 18 december 2020 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 22.815 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
eendaadse samenloop van
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;

2..

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren van ruim 22 kilo hasjiesj in Nederland vanuit Marokko. Bij het verlaten van Rotterdam The Hague Airport werd de bagage van de verdachte gecontroleerd. De aangetroffen hoeveelheid hasjiesj werd aangetroffen in zijn rolkoffer.
Hiermee maakt hij zich schuldig aan internationale handel van softdrugs. Het gebruik is schadelijk voor de gezondheid, en met de drugshandel en het gebruik van drugs gaan allerlei vormen van criminaliteit gepaard. De verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen drang naar geldelijk gewin.
7.3.
Overige strafmaatoverwegingen van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, zodat een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie geëist zal worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met het uittreksel van de justitiële documentatie over de verdachte. Uit de justitiële documentatie van 24 maart 2021 blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld. De rechtbank heeft ook kennis genomen van het uittreksel van de justitiële documentatie van België van 9 april 2021 waaruit blijkt dat de veroordeelde in dit land eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank ziet op basis van het dossier aanleiding om te veronderstellen dat de verdachte eerder ook verdovende middelen heeft ingevoerd. Daarnaast is de ingevoerde hoeveelheid van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verdediging heeft verzocht om een onvoorwaardelijke straf te matigen en een forse voorwaardelijke straf op te leggen omdat de verdachte als drugsverslaafde met schulden is gebruikt door een criminele organisatie en juist hulp nodig heeft op diverse leefgebieden. Voor matiging van de straf bestaat echter geen aanleiding, gelet op de ernst van de feiten.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 18 december 2020 te Rotterdam, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 24.760 gram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 18 december 2020 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 24.760 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.