In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die 35 tot 80% arbeidsongeschikt is, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had een WGA-uitkering ontvangen, maar kwam niet in aanmerking voor een Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop uiteengezet, waarbij de eiser in beroep ging tegen het besluit van het UWV dat zijn bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser als technisch medewerker werkte en als gevolg van polsklachten en andere medische aandoeningen, waaronder COPD, arbeidsongeschikt raakte. De primaire verzekeringsarts had de functionele mogelijkheden van de eiser vastgesteld, waaruit bleek dat hij niet in staat was zijn eigen werk te verrichten, maar wel geschikt was voor andere functies. De rechtbank heeft de medische oordelen van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van de eiser correct had vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waardoor hij geen recht had op de door hem gevraagde IVA-uitkering.