ECLI:NL:RBROT:2021:512

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1851
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing IVA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die 35 tot 80% arbeidsongeschikt is, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had een WGA-uitkering ontvangen, maar kwam niet in aanmerking voor een Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop uiteengezet, waarbij de eiser in beroep ging tegen het besluit van het UWV dat zijn bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser als technisch medewerker werkte en als gevolg van polsklachten en andere medische aandoeningen, waaronder COPD, arbeidsongeschikt raakte. De primaire verzekeringsarts had de functionele mogelijkheden van de eiser vastgesteld, waaruit bleek dat hij niet in staat was zijn eigen werk te verrichten, maar wel geschikt was voor andere functies. De rechtbank heeft de medische oordelen van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van de eiser correct had vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waardoor hij geen recht had op de door hem gevraagde IVA-uitkering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1851

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam bedrijf], te [vestigingsplaats] , werkgever van eiser (werkgever),
gemachtigde: mr. L.K. van der Leek.

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van
10 juni 2019 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) toegekend.
Bij besluit van 27 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is werkzaam geweest als technisch medewerker voor 41,03 uur per week. Als gevolg van polsklachten is eiser op 12 juni 2017 uitgevallen voor dit werk. Na het doorlopen van de toepasselijke wachttijd heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden op 10 april 2019. De primaire verzekeringsarts heeft bij eiser de diagnoses ‘Overige artrosen, COPD en Angina pectoris (pijn op de borst en/of hartkramp)’ gesteld. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te kunnen vaststellen heeft de primaire verzekeringsarts eisers beperkingen vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 april 2019, geldig per die datum. In de FML zijn onder meer beperkingen opgenomen ten aanzien van de rubrieken 1. Persoonlijk functioneren, 3. Aanpassing aan fysieke omgevingseisen, 4. Dynamische handelingen en 6. Werktijden.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens op basis van de mogelijkheden en beperkingen van eiser die uit de FML volgen geconcludeerd dat eiser niet meer in staat is zijn eigen arbeid te verrichten. Wel heeft de arbeidsdeskundige een aantal gangbare functies voor eiser geduid, namelijk Machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (SBC-code 264122), Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en Telefonist (centrale)/ medewerker callcenter (Inbound) (SBC-code 315174). Aanvullend heeft de arbeidsdeskundige de functie Opruimer-schoonmaker gebouwen (SBC-code 111260) geduid. Op basis van de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie geduide functies: Productiemedewerker industrie) heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld het loon dat eiser kan verdienen 73,06% lager is dan het loon dat eiser verdiende voordat hij ziek werd (het maatmaninkomen). Eiser is 73,06% arbeidsongeschikt.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen waaraan deze rapportages ten grondslag zijn gelegd.
2. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de vraag of de primaire arts de FML juist heeft vastgelegd met het oog op het toekennen van de loongerelateerde WGA-uitkering per 10 juni 2019 bevestigend beantwoord. In het rapport van 17 december 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet in welk kader de primaire verzekeringsarts eiser op 10 april 2019 heeft onderzocht, waaruit dat onderzoek heeft bestaan, dat ten behoeve van dit onderzoek is volstaan met de informatie die voorhanden was alsmede dat op grond van de voorgeschiedenis, de actuele klachten van eiser en de bevindingen bij het onderzoek van de primaire verzekeringsarts is geconcludeerd dat voor eiser beperkingen moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat de (reeds) voorhanden zijnde informatie van de behandelend sector daarbij is meegenomen evenals de omstandigheid dat eiser door een reumatoloog zou gaan worden gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat geen sprake is van de situatie van geen benutbare mogelijkheden, omdat niet wordt voldaan aan de daarvoor gestelde eisen in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit). Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat het onderzoek van de primaire verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest en dat de beperkingen die uit dat onderzoek naar voren zijn gekomen voldoende zijn toegelicht en onderkend bij het vastleggen van de FML. Zo is en moet rekening worden gehouden met stresserende omstandigheden, geen blootstelling aan omgevingsfactoren die de klachten bij COPD kunnen verergeren, geen trillingsbelasting op de polsen en gelden beperkingen ten aanzien van alle handelingen waarbij veel grijp- en of knijpkracht nodig is. Ook is rekening gehouden met de claim dat eiser niet lang kan lopen en is rekening gehouden met de omstandigheid dat eiser geen bovenmatig lange werkdagen kan/dient te maken.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 18 februari 2020 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van het rapport van de primaire arbeidsdeskundige, omdat de FML niet is gewijzigd. Hij heeft verder toegelicht dat in de functies de belastbaarheid van eisers handen, polsen en longen niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiser onveranderd 35% tot 80% arbeidsongeschikt is.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
3. Eiser die zich met het bestreden besluit niet kan verenigen heeft daartegen aangevoerd dat hij niet in staat is om de geduide functies te vervullen door de zware pijnklachten aan zijn polsen. Hij heeft weinig uithoudingsvermogen als gevolg van de COPD en heeft dagelijks last van veel hoestbuien.
4. Bij de beoordeling van deze zaak is in het bijzonder het volgende wettelijke kader van belang.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
In het Schattingsbesluit zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser zijn eigen arbeid niet meer kan verrichten. De datum in geding is 10 juni 2019. De rechtbank zal daarom moeten beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht per die datum heeft vastgesteld naar een mate tussen de 35% en 80%.
5.2.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek door de primaire verzekeringsarts, informatie verkregen tijdens de hoorzitting van 16 december 2019 en informatie van de behandelend sector die zich (reeds) in het dossier bevond. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, geeft geen reden om het medisch oordeel, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, voor onjuist te houden. De rechtbank overweegt dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat verweerders verzekeringsartsen niet volledig op de hoogte waren van de medische problematiek van eiser op de datum in geding. De primaire verzekeringsarts heeft op basis van eisers medische gegevens de diagnoses ‘Overige artrosen, COPD en Angina pectoris’ vermeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de primaire verzekeringsarts aldus een volledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser. De informatie van de plastisch chirurg van 10 oktober 2017 doet daaraan niet af. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin geen aanleiding gezien om de FML gewijzigd vast te leggen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder inzichtelijk toegelicht dat en waarom de FML geen weergave van eisers klachten betreft, maar het resultaat is van een medische beoordeling die eisers mogelijkheden en beperkingen voor het verrichten van arbeid weergeeft.
Eiser heeft in beroep geen medische stukken overgelegd die twijfel kunnen bieden aan de inhoud van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
5.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt, zodat deze functies voor eiser geschikt zijn. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij met zijn eigen arbeid zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 73,06%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door verweerder dus terecht bepaald op meer dan 35%, maar minder dan 80%.
Gelet op dit laatste komt eiser niet in aanmerking voor de door hem voorgestane Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
6. Het beroep moet daarmee ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. van der Sluis, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 januari 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.