ECLI:NL:RBROT:2021:5076
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van gehuurde woning door gedaagde
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en gedaagde over de huurovereenkomst van een woning in Rotterdam. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.P.V. den Engelsman, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat gedaagde zich volgens haar niet als goed huurder gedroeg. Eiseres stelde dat gedaagde de woning in deplorabele staat hield en overlast veroorzaakte voor de onderbuurvrouw. Gedaagde betwistte deze claims en voerde aan dat hij zijn verplichtingen als huurder wel nakwam.
De procedure begon met een dagvaarding op 11 september 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis waarin een mondelinge behandeling werd bepaald. Tijdens de mondelinge behandeling heeft gedaagde aangegeven dat er inderdaad sprake was van lekkage, maar dat hij medewerking verleende aan het verhelpen van de situatie. De kantonrechter oordeelde dat eiseres haar stelling dat gedaagde zich niet als goed huurder gedroeg onvoldoende had onderbouwd. Er was geen overtuigend bewijs dat gedaagde overlast veroorzaakte of de woning verwaarloosde.
De kantonrechter wees de vordering van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nihil werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat gedaagde aan de uitspraak moet voldoen totdat een hogere rechter een andere uitspraak doet.