ECLI:NL:RBROT:2021:5031

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
C/10/617149 / HA RK 21-429
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing testamentair bewind op verzoek van de bewindvoerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2021 een beschikking gegeven inzake de opheffing van een testamentair bewind. Het verzoek tot opheffing is ingediend door [naam verzoekster], die als bewindvoerder optreedt over het vermogen van [persoon A]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redenen voor het instellen van het bewind, zoals verwoord in het testament van de erflaatster, niet langer van toepassing zijn. De erflaatster, mevrouw [naam erflaatster], is op [overlijdensdatum] overleden en had in haar testament van 7 juni 2012 een levenslang bewind ingesteld over de nalatenschap ten behoeve van haar dochter, [persoon A]. De rechtbank heeft geconstateerd dat de vrees die destijds bestond voor de financiële situatie van [persoon A] niet meer aanwezig is, aangezien zij sinds 2008 zelfstandig in haar levensonderhoud voorziet en geen schuldenproblematiek heeft. De rechtbank heeft het verzoek om opheffing van het bewind toegewezen, omdat [persoon A] in staat is om haar financiën zelf te beheren. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en kan, voor zover definitief, worden aangevochten bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/10/617149 / HA RK 21-429
Beschikking van 31 mei 2021
in de zaak van
[naam verzoekster], in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [persoon A] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. J.C.M. Berbée-van Koningsbruggen te Terneuzen,
belanghebbende:
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] .
Verzoekster wordt hierna “ [naam verzoekster] ” genoemd en belanghebbende “ [persoon A] ”.

1..Het procesverloop

1.1.
Op 21 april 2021 is ter griffie binnengekomen het door [naam verzoekster] ingediend verzoekschrift ex artikel 4:178 lid 2 BW strekkende tot opheffing van testamentair bewind.
1.2.
Bij brief van 28 april 2021 heeft de griffier [naam verzoekster] en [persoon A] opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 7 juni 2021.
1.3.
Bij brief van 2 mei 2021, ontvangen op 4 mei 2021, heeft [persoon A] de rechtbank bericht dat zij instemt met toewijzing van het verzoek tot opheffing van het bewind en verzocht om zonder zitting uitspraak te doen. Bij faxbericht van 4 mei 2021 heeft de advocaat van [naam verzoekster] tevens verzocht om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.
1.5.
Gelet op het verzoek van partijen en de gedingstukken heeft de rechtbank vervolgens de datum van de beschikking bepaald op heden. De mondelinge behandeling is niet doorgegaan.

2..De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] is te Goes overleden mevrouw [naam erflaatster] , geboren op [geboortedatum erflaatster] te [geboorteplaats erflaatster] (hierna: erflaatster).
2.2.
Erflaatster heeft bij testament van 7 juni 2012 over haar nalatenschap beschikt. Hierin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(...)
ZELFBESCHERMINGSBEWIND
1. Ik stel al hetgeen ik heb nagelaten en/of vermaakt, daaronder begrepen hetgeen wordt verkregen op grond van een testamentaire last, aan mijn dochter [persoon A] , voornoemd, (hierna te noemen: de rechthebbende) onder een levenslang bewind. Dit bewind is ingesteld in het belang van de rechthebbende.
2. Ik benoem mijn dochter [naam verzoekster] , geboren te [geboorteplaats] op zeventien maart negentienhonderd zesenvijftig, tot bewindvoerder. (…)
3. Ik ken de bewindvoerder voor diens werkzaamheden geen beloning toe.
(…)
5. Het bewind is mede ingesteld op de navolgende gronden:
a. de rechthebbende(n) is/zijn ongeschikt of onmachtig in het beheer te voorzien; en/of
b. zonder bewind zouden de goederen hoofdzakelijk aan de schuldeisers
van de rechthebbende(n) ten goede komen
(…)”
2.3.
[naam verzoekster] heeft de benoeming tot bewindvoerder aanvaard.
2.4.
Op 7 juli 2020 hebben [naam verzoekster] en [persoon A] een overeenkomst getekend waarin zij onder andere zijn overeengekomen om zo spoedig als mogelijk een verzoek in te dienen om het zelfbeschermingsbewind te beëindigen.

3..Het verzoek en de beoordeling

3.1.
Het verzoek strekt – samengevat – tot opheffing van het testamentair bewind op de voet van artikel 4:178 lid 2 BW. [naam verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat het aannemelijk is dat [persoon A] de onder het testamentair bewind staande goederen zelf op een verantwoorde wijze zal kunnen beheren
3.2.
Op grond van artikel 4:178 lid 2 BW kan de rechtbank een zodanig bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder op grond van onvoorziene omstandigheden en voorts indien aannemelijk is dat de rechthebbende de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen.
3.3.
Volgens [naam verzoekster] heeft het bewind geen zin, omdat [persoon A] zelf in staat is om de onder bewind gestelde goederen te besturen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Erflaatster is bij het opstellen van het testament uitgegaan van een onjuiste (financiële) situatie van [persoon A] . Erflaatster heeft een brief geschreven die bij het openen van het testament aan [persoon A] is gegeven. Uit deze brief blijkt dat de beweegreden van het instellen van het bewind was de vrees dat het door [persoon A] geërfde vermogen zou worden ontfutseld door derden, meer speciaal door [persoon B] . [persoon B] is de ex-partner van [persoon A] met wie [persoon A] een zoon heeft, [persoon C] , geboren op [geboortedatum] . De relatie tussen [persoon B] en [persoon A] is echter al jaren geleden verbroken. [persoon A] voorziet al sinds 2008 volledig en zelfstandig in haar eigen levensonderhoud en heeft sindsdien geen bijstandsuitkering hoeven aanvragen. [persoon A] heeft in 2015 een vaste aanstelling bij een uitzendbureau gekregen en bereikt binnenkort de AOW-gerechtigde leeftijd. [persoon A] zal naast haar AOW-uitkering ook een pensioenuitkering ontvangen. Volgens [naam verzoekster] heeft [persoon A] altijd zelf haar financiën op goede wijze beheerd en is er nooit sprake geweest van schuldenproblematiek.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de brief van erflaatster is zij bij het sluiten van haar testament er kennelijk vanuit gegaan dat [persoon B] nog in het leven van [persoon A] was en hierdoor de mogelijkheid bestond dat het erfdeel van [persoon A] door hem zou worden toegeëigend. [persoon B] is echter al vele jaren niet meer in het leven van [persoon A] , zodat de reden om destijds een bewind in te stellen niet meer aanwezig is. Evenmin is gebleken dat er andere derden zijn die mogelijk zich het vermogen van [persoon A] kunnen toeëigenen, zodat de vrees die er destijds bij erflaatster leefde kennelijk niet meer bestaat.
3.5.
Nu uit de brief van erflaatster blijkt dat de vrees dat derden zich het vermogen van [persoon A] zouden toeëigenen de beweegreden was om het bewind in te stellen en dus niet dat [persoon A] zelf haar financiën niet goed kon beheren of er schuldeisers waren die haar erfdeel konden opeisen en nu [naam verzoekster] heeft onderbouwd waarom [persoon A] volgens [naam verzoekster] financiën zelf goed kan beheren, is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat [persoon A] de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen. Het verzoek voldoet dus aan de vereisten van artikel 4:178 lid 2 BW. Omdat [persoon A] heeft verklaard dat zij instemt met de opheffing van het testamentair bewind, wordt het verzoek om het bewind op te heffen toegewezen.
3.6.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank
heft op het in het testament van 7 juni 2012 ingestelde bewind over het vermogen dat [persoon A] heeft verkregen uit de nalatenschap van haar moeder mevrouw [naam erflaatster] , geboren op [geboortedatum erflaatster] te [geboorteplaats erflaatster] en overleden op [overlijdensdatum] te Goes;
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.A.F.M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2021. [1]
3120

Voetnoten

1.Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.