In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, is op 2 juni 2021 vonnis gewezen in een incident. De eiser, [naam eiser], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, de Europese naamloze vennootschap [naam gedaagde], met betrekking tot dekking onder een bestuurders- en commissarissenaansprakelijkheidsverzekering. De eiser vordert dat de hoofdzaak wordt verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, omdat er sprake zou zijn van verknochtheid met een andere aanhangige zaak. De eiser stelt dat de juridische geschilpunten in beide zaken identiek zijn, wat consistentie van de uitspraken zou vereisen. De gedaagde heeft echter verweer gevoerd en betoogd dat de procedures niet verknocht zijn en afzonderlijk kunnen worden berecht.
De rechtbank heeft de vordering van de eiser om de hoofdzaak te verwijzen afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van juridische samenhang tussen de twee procedures, aangezien de rechtsvragen in beide zaken totaal verschillend zijn. De rechtbank concludeert dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de gestelde schending van de polisvoorwaarden invloed heeft op de aansprakelijkheid van de gedaagde in het faillissement. De eiser is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak is vervolgens op 14 juli 2021 weer op de rol gekomen voor conclusie van antwoord.