ECLI:NL:RBROT:2021:5028

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
C/10/614174 / HA ZA 21-187
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verwijzing in aansprakelijkheidskwestie met betrekking tot bestuurders- en commissarissenaansprakelijkheidsverzekering

In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, is op 2 juni 2021 vonnis gewezen in een incident. De eiser, [naam eiser], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, de Europese naamloze vennootschap [naam gedaagde], met betrekking tot dekking onder een bestuurders- en commissarissenaansprakelijkheidsverzekering. De eiser vordert dat de hoofdzaak wordt verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, omdat er sprake zou zijn van verknochtheid met een andere aanhangige zaak. De eiser stelt dat de juridische geschilpunten in beide zaken identiek zijn, wat consistentie van de uitspraken zou vereisen. De gedaagde heeft echter verweer gevoerd en betoogd dat de procedures niet verknocht zijn en afzonderlijk kunnen worden berecht.

De rechtbank heeft de vordering van de eiser om de hoofdzaak te verwijzen afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van juridische samenhang tussen de twee procedures, aangezien de rechtsvragen in beide zaken totaal verschillend zijn. De rechtbank concludeert dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de gestelde schending van de polisvoorwaarden invloed heeft op de aansprakelijkheid van de gedaagde in het faillissement. De eiser is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak is vervolgens op 14 juli 2021 weer op de rol gekomen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/614174 / HA ZA 21-187
Vonnis in incident van 2 juni 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. B. van Leeuwen te Goes,
tegen
de Europese naamloze vennootschap
[naam gedaagde] , H.O.D.N. [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] (Duitsland), kantoorhoudende te [plaatsnaam] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J. Ekelmans te Den Haag.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 februari 2021, met producties 1 tot en met 25;
  • de incidentele conclusie tot verwijzing ex artikel 220 Rv, met producties 1 tot en met 3;
  • de incidentele conclusie van antwoord;
  • de akte van 31 maart 2021 van [naam gedaagde] ;
  • de antwoordakte van 14 april 2021 van [naam eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert [naam eiser] om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. voor recht te verklaren dat [naam gedaagde] gehouden is aan [naam eiser] dekking te verlenen onder de bestuurders- en commissarissenaansprakelijkheidsverzekering tot een bedrag van € 5.000.000,00 voor wat betreft de door de curator in het faillissement van Partner Logistics Group B.V. (hierna: de curator) jegens [naam eiser] ingestelde vorderingen;
Subsidiair:
2. voor recht te verklaren dat [naam gedaagde] gehouden is aan [naam eiser] dekking te verlenen onder de bestuurders- en commissarissenaansprakelijkheidsverzekering tot een bedrag van € 500.000,00 voor wat betreft de door de curator jegens [naam eiser] ingestelde vorderingen;
Primair en subsidiair:
3. voor recht te verklaren dat [naam gedaagde] aan [naam eiser] de kosten van verweer tegen de door de curator jegens [naam eiser] ingestelde vorderingen dient te vergoeden;
4. [naam gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2.
[naam eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [naam eiser] was de bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Partner Logistics Group B.V. (hierna: PLG). Partner Logistics Europe B.V. (hierna: PLE) en Partner Logistics Advies & Ontwikkeling B.V. (hierna: PLAO) waren twee dochtermaatschappijen. Nadat in 2012 het faillissement van PLG, PLE en PLAO was uitgesproken, is [naam eiser] als bestuurder door de curator op grond van artikel 2:248 BW aansprakelijk gesteld voor de boedeltekorten van PLG, PLE en PLAO. [naam eiser] is verzekerde onder de door PLG ten behoeve van haar bestuurders bij [naam gedaagde] afgesloten bestuurders- en commissarissenaansprakelijkheidsverzekering. [naam eiser] maakt met betrekking tot de door de curator ingestelde vorderingen aanspraak op dekking onder deze verzekering.

3..Het geschil in het incident

3.1.
[naam eiseres] vordert dat de hoofdzaak wordt verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, team Civielrecht en dat de hoofdzaak wordt gevoegd met de daar aanhangige zaak met het zaaknummer / rolnummer C/02/353967 -190/036 van [naam] (in hoedanigheid van curator van de failliete vennootschappen PLG, PLE en PLAO tegen [naam verweerder] , die bij dagvaarding van 29 oktober 2018 door [naam] aanhangig is gemaakt.
3.2.
[naam eiseres] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Op grond van artikel 220 Rv dient de rechtbank de onderhavige procedure te verwijzen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant en de procedures te voegen vanwege verknochtheid. De feitelijke of juridische geschilpunten in de hoofdzaak zijn identiek aan die in de andere, dan wel vertonen daarmee zodanige samenhang dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Indien de onderhavige procedure niet wordt verwezen, bestaat het risico dat in de verschillende procedures van verschillende feiten en omstandigheden wordt uitgegaan en dat een verschillend oordeel wordt gegeven over het handelen van [naam verweerder] . Daarbij behoeft niet te worden gevreesd voor onrechtvaardigde vertraging van de procesgang en heeft tevens de curator belang bij de verwijzing van de procedure omdat zonder een uitspraak in onderhavige hoofdprocedure het door de curator (ten laste van [naam verweerder] ) onder [naam eiseres] gelegde derdenbeslag niet kan worden uitgewonnen.
3.3.
[naam verweerder] voert het volgende verweer. De procedures zijn niet verknocht en vertonen niet een zodanige connexiteit dat een gezamenlijke berechting uit het oogpunt van doelmatigheid geboden is. De procedures zien namelijk op andere rechtsvragen en kunnen daarom afzonderlijk van elkaar worden berecht. Daarbij zal de verwijzing leiden tot ongerechtvaardigde vertraging van de procesgang.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 220 lid 1 Rv kan in een zaak die verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is, de verwijzing naar die andere rechter worden gevorderd. Van verknochtheid is sprake wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere, dan wel daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is.
4.2.
[naam eiseres] heeft haar vordering vóór alle weren en daarmee tijdig ingesteld.
4.3.
De rechtbank passeert het betoog van [naam eiseres] dat voeging ook in het belang is van [naam verweerder] (volgens het kopje voor onderdeel 15 van de conclusie) of de curator (volgens de tekst van onderdeel 15 van de conclusie). [naam eiseres] treedt immers op voor haar eigen belangen, niet voor die van anderen.
4.4.
Uit de stellingen van partijen leidt de rechtbank af dat het in de bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant aanhangige procedure gaat het om de vraag of [naam verweerder] op grond van artikel 2:248 BW als bestuurder aansprakelijk is voor de boedeltekorten van PLG, PLE en PLAO. In de onderhavige hoofdprocedure draait het daarentegen om de vraag of - kort samengevat - door PLG/ [naam verweerder] de polisvoorwaarden van de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering al dan niet zijn geschonden en of [naam eiseres] in dat verband gehouden is om dekking te verlenen op basis van de afgesloten bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering indien de vordering van de curator jegens [naam verweerder] zou worden toegewezen. [naam eiseres] heeft in dit verband slechts gesteld dat [naam verweerder] een mededelingsplicht jegens [naam eiseres] heeft geschonden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat die gestelde schending (gedaan in de relatie tussen verzekeraar en verzekerde) invloed kan hebben op de aansprakelijkheid van [naam verweerder] in het faillissement.
4.5.
Hoewel er tussen beide procedures dus onmiskenbaar een zekere samenhang bestaat, is er voor wat betreft de juridische geschilpunten geen sprake van samenhang. In de procedures zijn immers totaal andere rechtsvragen aan de orde waardoor er dus geen risico bestaat op inconsistente uitspraken. Van verknochtheid van de zaken is dan ook geen sprake.
4.6.
Dat [naam verweerder] een vrijwaringsgeding had kunnen starten binnen het geding tussen de curator en hem moge wellicht zo zijn, maar leidt niet tot een ander oordeel. Immers: het is de vrije keuze van een gedaagde of hij een vordering aanbrengt in een zelfstandige procedure of verlof voor het starten van een vrijwaring vraagt.
4.7.
Bij gebreke van voldoende juridische samenhang, zal de incidentele vordering worden afgewezen. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd behoeft geen bespreking.
4.8.
[naam eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [naam eiseres] in de kosten van het incident, aan de zijde van [naam verweerder] tot op heden begroot op € 563,00,
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
14 juli 2021voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door de rolrechter en op 2 juni 2021 uitgesproken in het openbaar.
3304/2438/1407