In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Trivire en de gezamenlijke erfgenamen van wijlen mevrouw [naam erflater]. De zaak betreft de voortzetting van een huurovereenkomst na het overlijden van de huurder, mevrouw [naam erflater], op 18 juli 2020. De huurovereenkomst was aangegaan op 16 september 1991 en de huurprijs bedroeg vanaf augustus 2020 € 574,18. De eiseres, Trivire, vorderde ontruiming van het gehuurde en betaling van huurachterstand, terwijl de erfgenamen, vertegenwoordigd door [persoon A], in reconventie vroegen om voortzetting van de huurovereenkomst op naam van [persoon A]. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst van rechtswege was geëindigd twee maanden na het overlijden van de huurder, omdat [persoon A] niet binnen zes maanden na het overlijden een vordering tot voortzetting van de huur had ingediend. De rechter concludeerde dat de erfgenamen niet als medehuurders konden worden aangemerkt en dat de huurovereenkomst op 30 september 2020 was geëindigd. De vorderingen van Trivire werden toegewezen, inclusief de ontruiming van het gehuurde en betaling van de huurachterstand. De vordering in reconventie van de erfgenamen werd afgewezen.