ECLI:NL:RBROT:2021:4937

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
10-064268-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging en bewijsvoering bij beëindiging van een relatie

Op 26 mei 2021 vond in de Rechtbank Rotterdam een openbare terechtzitting plaats onder leiding van politierechter R.A.F. Gerding. De zaak betrof een verdachte die beschuldigd werd van belaging van haar ex-partner. De verdachte was aanwezig en werd bijgestaan door haar raadsman, mr. J.C. Herrewijnen. De officier van justitie, mr. L. Visser, voerde de zaak in eerste instantie in en vroeg om wijziging van de tenlastelegging, wat door de verdachte en haar raadsman werd goedgekeurd.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte veelvuldig contact had gehad met de aangever, waaronder meer dan 800 sms-berichten en 1000 telefoontjes. De verdachte verklaarde dat zij nooit de intentie had gehad om haar ex-man te dwingen of te bedreigen, maar dat het contact voortkwam uit een tumultueuze relatie. De raadsman voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van het strafwaardige van haar gedrag, omdat er geen duidelijke kennisgeving was geweest dat zij moest stoppen met het contact.

De politierechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging. Er was geen proces-verbaal van een stopgesprek en geen bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de wederrechtelijkheid van haar gedrag. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. De politierechter concludeerde dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en dat de zaak geen verdere bespreking van rapportages of strafoplegging vereiste.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.064268.21
Proces-verbaalvan de openbare terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Rotterdam op
26 mei 2021.
Tegenwoordig als:
politierechter mr. R.A.F. Gerding,
officier van justitie mr. L. Visser,
griffier mr. J. van Biert.
De zaak tegen na te noemen verdachte wordt uitgeroepen.
De verdachte, op de terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] .
De politierechter heeft door deze ondervraging de identiteit van de verdachte vastgesteld.
De politierechtervermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen zij zal horen en deelt haar mede dat zij niet tot antwoorden is verplicht.
Als raadsman van de verdachte is aanwezig mr. J.C. Herrewijnen, advocaat te Rotterdam.
De officier van justitiedraagt de zaak voor.
De officier van justitievordert dat de tenlastelegging wordt gewijzigd. Hij legt daartoe een vordering over.
De verdachteen
de raadsmanverklaren geen bezwaar te hebben tegen de wijziging.
De politierechterwijst de vordering toe.
De vordering is aan dit proces-verbaal gehecht en maakt daarvan deel uit.
De griffierreikt een door hem gewaarmerkt afschrift van de wijziging aan de verdachte en de raadsman uit, waarna het onderzoek met toestemming van de verdachte en de raadsman wordt voortgezet.
De raadsmankrijgt het woord en deelt mede:
Mijn cliënt is bereid vragen te beantwoorden over de zaak. Ik wil u echter vragen de zaak vandaag niet inhoudelijk te behandelen omdat er stukken ontbreken die er wel zouden moeten zijn, zoals een PJ-rapportage. Deze stukken zijn onmisbaar om een volledig beeld van de zaak te krijgen. Dit is tevens in het belang van de verdediging om het verweer dat ik wil voeren, namelijk dat dit feit niet aan cliënt kan worden toegerekend, inhoud te geven. De rapportage kan gevolgen hebben voor de strafmaat en de strafoplegging. Er is geadviseerd om het NIFP een rapportage op te laten maken. Ik snap de weigerachtige houding van de officier van justitie niet, want als OM wil je juist dat alle relevante feiten en omstandigheden bekend zijn. Ik vraag u te kijken naar de belangen van cliënt. Zij is geen doorsnee verdachte. Ze is hoogopgeleid en er staat voor haar veel op het spel, zoals het behouden van haar Verklaring Omtrent Gedrag. Ik wil u vragen om toe te staan dat er een rapportage of dubbelrapportage wordt opgemaakt zodat u beter geïnformeerd bent en de zaak daarna alsnog inhoudelijk te behandelen.
De politierechtermerkt op:
In het reclasseringsrapport wordt gesproken over een zorgend kader. De reclassering trekt de conclusie dat de kans op recidive klein is. De raadsman slaat een aantal stappen over. Ik verneem graag uw standpunt over de vraag of het niet verstandig is eerst de feiten te bespreken en om daarna te beslissen over de noodzaak om een rapport op te maken.
De officier van justitiekrijgt het woord en reageert:
In het reclasseringsrapport staat niets over PTSS. Op basis van die gegevens was er geen reden om een NIFP-rapport aan te vragen. Ik ben het eens met de politierechter om eerst de feiten te behandelen. De raadsman heeft voorafgaand aan de zitting via de mail en hier ter zitting stukken overgelegd om zijn aanhoudingsverzoek te onderbouwen. Ik vind het een logisch verzoek en zie ook het verdedigingsbelang in. Mijns inziens kan dit verzoek worden toegewezen. Het belang van de verdachte is groot en zij heeft een schoon strafblad.
De verdachtekrijgt het woord en verklaart:
Ik sluit mij aan bij het verzoek van mijn advocaat over een rapportage. Ik denk dat dit noodzakelijk is om een goed oordeel te kunnen vellen. Ik heb onvoldoende kennis van het strafrecht om te kunnen oordelen of een deels inhoudelijke behandeling van de zaak in mijn voordeel is. Ik sluit met daarom ook daarvoor aan bij mijn advocaat. Het is een heel verdrietige zaak en het is voor mij niet makkelijk. Het liefst heb ik het er helemaal niet over.
De politierechterdeelt mede:
Als er een rapportage moet komen, moet dat op een zo goed en breed mogelijke basis gebeuren. We gaan het nu eerst inhoudelijk over de zaak hebben, zodat de feiten vastliggen, mocht er een rapportage komen. Het is met het oog daarop van belang dat de officier van justitie en de raadsman de gelegenheid krijgen om zich uit te laten over de feiten.
De politierechterdeelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek, voor zover van belang met het oog op enige door de politierechter te nemen beslissing.
De verdachteverklaart:
Ik heb al veel verklaard bij de politie. Het klopt dat er berichten en telefoontjes zijn geweest. U vraagt mij of er een stopgesprek heeft plaatsgevonden. Ik zeg u dat dat genuanceerd ligt. Ik heb een vervelend telefoontje gehad van een mevrouw. Ik geloofde niet dat zij van de politie was, omdat zij uitspraken deed over allerlei civielrechtelijke procedures die liepen tussen mijn ex-man en mij. Ik dacht dat het een pesterijtje van mijn ex-man was. Maanden later kwam ik erachter dat het iemand van de politie was. Toen heb ik een klacht ingediend en daarop heb ik een excuusbrief gehad van de politie. In die periode ben ik niet thuis geweest. Mijn postadres was het huis waar ik met mijn ex-man verbleef en dat was te heftig voor mij. De post heb ik nooit opengemaakt, een stopbrief heb ik niet gezien. Mijn advocaat overhandigt u deze excuusbrief. De politierechter besluit dat deze brief zal worden gehecht aan het proces-verbaal van de zitting.
U vraagt mij of het vanuit de autoriteiten aan mij is duidelijk gemaakt of ik moest ophouden met mijn gedrag en of ik wist dat het in strijd was met de wet. Ik zeg u dat de mevrouw aan de telefoon mij dit niet duidelijk heeft gemaakt. Ik wist dat wat ik deed onjuist was, maar het is nooit mijn intentie geweest om mijn ex-man lastig te bedreigen. Onze relatie ging steeds aan en uit. Het was mij onduidelijk in hoeverre mijn ex-man echt meende dat hij geen contact wilde. Ik wist absoluut niet dat het zover zou komen. U houdt mij voor dat mijn ex-man mij heeft gestuurd: “Nu moet je echt ophouden, ik wil dit niet meer”. Ik zeg u dat hij vaak zelf contact met mij opnam of dat zijn zussen mij benaderden om contact met hem op te nemen. Ik heb de stopbrief nooit onder ogen gekregen. Ik wist dat het niet netjes was, maar niet dat het een strafbaar feit is.
De officier van justitie houdt mij verschillende mails uit het dossier voor en geeft aan dat deze berichten op hem overkomen als een duidelijk signaal vanuit mijn ex-man dat ik moet stoppen. Ik zeg u dat er ook veel andere berichten zijn geweest die u niet in het dossier heeft. Als alle berichten naast elkaar worden gelegd, dit bericht een hele andere strekking. Er zijn berichten geweest waarin mijn ex-man mij vraagt hem te bellen. Vanaf het begin was hij bezig met het opbouwen van een dossier. U heeft precies de mailtjes gehad die in mijn nadeel zijn. Mijn mailadres is nooit onderzocht. De berichten die u heeft wekken een eenzijdige indruk. Ik heb de mailtjes aan mijn ex-man niet geïnterpreteerd als lastigvallen. Hij heeft jarenlang dingen naar mij geroepen nl. dat ik gek ben, dat ik niet kan denken. Hij riep ook vaak tegenstrijdige dingen.
De raadsmankrijgt het woord en deelt mede:
Ik overhandig u het mailverkeer tussen cliënt en haar ex-man. Het was geen eenrichtingsverkeer. De aangever mailde cliënt inhoudelijk en wilde daar reactie op. Ik overhandig u verder berichten die cliënt heeft ontvangen van de zussen van de aangever. Zij stuurden cliënt erg nare berichten. De politierechter bepaalt dat deze stukken bij het proces-verbaal van de zitting worden gevoegd.
De verdachteverklaart:
Ik heb met diverse psychologen en met de reclassering gesproken over wat er is gebeurd. Ik heb niet de energie om dit wederom naar boven te brengen. Mijn ex-man heeft mij tot op het laatste moment een aantal keer gebeld en toen was ik degene die de telefoon niet opnam. Het contact kwam ook vanuit hem en zijn familie. Ik ben bedreigd en mijn ouders en broer ook. Ik ben opgezocht op mijn werk. In het dossier lijkt het alsof ik ontzettend schuldig ben en dat doet mij pijn. Er is erg veel nog niet naar voren gebracht. U ziet minder dan de helft van het hele verhaal en er is nog een hele voorgeschiedenis.
De officier van justitie vraagt mij of ik bij de voordeur van de woning van mijn ex-man ben geweest. Ik zeg u dat ik tweemaal bij zijn deur ben geweest. In juni 2020 is er een gesprek geweest waarin verschillende financiële zaken zijn afgehandeld. Mijn ex-man zou nog geld aan mij moeten betalen, maar dat heeft hij niet gedaan. Ik heb mij aan alle gemaakte afspraken gehouden. Ik heb toen die derde persoon gebeld en die zei mij dat het gesprek op vrijwillige basis geweest is. Als mijn ex-man zich niet aan de voorwaarden hield kon hij daar niets aan veranderen. Ik ben naar mijn ex-man gegaan om hem te vragen of hij zich ook aan zijn deel van de gemaakte afspraken wilde houden.
Mijn ex-man heeft gezegd dat hij niet weet hoe ik aan zijn adres kom, terwijl hij mij zelf zijn adres heeft verteld. Hij zegt dat ik via mijn werk aan die informatie zou komen, maar ik heb geen toegang tot dergelijke informatie. Hij zegt dat ik een meisje heb benaderd met wie hij afsprak. Ook dat is onjuist. Dat meisje heeft mij gebeld om te vragen wat voor een man hij was. Dat is gebruikelijk in de Afghaanse cultuur.
De officier van justitiehoudt het requisitoir. Hij acht het ten laste gelegde feit bewezen en merkt ter toelichting op:
Uit het dossier volgt dat de verdachte veelvuldig berichten gestuurd heeft. Ter zitting bekent zij bij de woning van de aangever gestaan te hebben. Er is met verdachte een stopgesprek gevoerd waarin haar is gezegd dat zij de aangever niet meer moest bellen. De aangever geeft dit zelf ook diverse malen aan. De verdachte wist heel goed waar zij mee bezig was. Het gaat hier om absurd veel berichten. Meer dan 800 sms-berichten en meer dan 1000 telefoontjes. Het klopt dat de berichten over en weer gingen, maar de verhouding is uitermate scheef. De verdachte wil steeds contact en blijft dwangmatig doorgaan. Zij wil wel degelijk iets bewerkstelligen, namelijk dat er contact wordt opgenomen. De pleegperiode in de tenlastelegging kan niet helemaal bewezen worden. De periode van 1 januari 2020 tot en met 2 oktober 2020 wel. Daarna is er geen aangifte meer gedaan en bevat het dossier geen klacht.
De raadsmankrijgt het woord ter verdediging en voert aan:
Ik verzoek u cliënt vrij te spreken. Vaststaat dat er veelvuldig contact is geweest. Cliënt ontkent dat niet. De vraag is of er inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangever. De aangever zegt alleen contact te hebben gehad over de afwikkeling van financiële zaken, maar in de berichten die ik heb overhandigd is te zien dat dit niet het geval is. Er was over en weer tamelijk uitgebreid contact per mail en via de telefoon. Tot november 2020 heeft de aangever nog vijfmaal gebeld naar cliënt. In juni 2020 zijn er bemiddelingsgesprekken geweest waarin afspraken gemaakt zijn. Daarover is vervolgens ook contact. Er zijn berichten van de zussen van aangever tot oktober en november 2020 die tamelijk bedreigend zijn. Daarbij komt dat de aangever sommige zaken stevig aanzet. Eerst zegt hij dat cliënt op hem aan het letten is, maar later blijkt dat zijn vriendin zelf naar cliënt gebeld heeft. Dit ligt dus genuanceerder dan in de aangifte wordt aangegeven. Dit alles speelt tegen de achtergrond van een naar einde aan een nare relatie. Cliënt had zelf geen beschikking over haar eigen geld, ze werd erg benadeeld en ze werd fysiek en mentaal mishandeld. Met haar aangifte van mishandeling is niets gedaan. Ik wil aannemen dat de aangever het niet fijn vond dat hij vaak is gecontacteerd, want cliënt heeft ook veel mailtjes gestuurd. Het kan echter niet wettig en overtuigend bewezen worden dat al deze berichten kunnen worden gezien als inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangever, ook niet voor een kortere periode. Cliënt had niet het oogmerk iets te doen dat niet mocht. Door de berichten lijkt het alsof ze wil dat er contact met haar komt. Dat klopt, maar dit was niet wederrechtelijk. Er moesten nog zaken worden afgehandeld. Cliënt had geen oogmerk tot iets dwingen dat anders niet gebeurd zou zijn. Geen strafbare dingen, ook geen dingen die hij rechtens anders niet had hoeven doen.
De officier van justitiewordt in de gelegenheid gesteld te repliceren. Hij deelt mede:
De verdachte heeft de aangever gedwongen iets te dulden. Volgens jurisprudentie is het constant elke dag langs iemand zijn huis lopen niet dwingen, maar dulden en levert dat belaging op. Dat is hier ook het geval.
De raadsmanwordt in de gelegenheid gesteld te dupliceren. Hij maakt hiervan geen gebruik.
De verdachtewordt het recht gelaten het laatst te spreken en verklaart:
Er zijn telefoontjes geweest en er zijn mails gestuurd. Ik was ontzettend emotioneel. Er waren nog veel zaken die afgehandeld moesten worden. Ik heb mijn hart gelucht in die mailtjes, maar heb nooit de intentie gehad mijn ex-man te dwingen. Dat heb ik in onze relatie ook nooit bij hem gekund. Ik kon hem niet eens dwingen tot een respectvol gesprek met mij.
De politierechter onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek deelt de politierechter de beslissing mede.
Nu deze zaak in dit stadium eerst en vooral draait om de bewijsvraag, verklaart de politierechter het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven.
De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.
Aantekening van het mondeling vonnis

1..Inhoud van de tenlastelegging

Bij de dagvaarding, zoals deze overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd, is aan de verdachte ten laste gelegde dat
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 2 maart 2021 te Abbenbroek, gemeente Nissewaard en/of Rotterdam, althans in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam slachtoffer] ,
door veelvuldig, althans meermalen,
- die [naam slachtoffer] (anoniem) te bellen en/of berichten te sturen via MobileVoIP-app en/of Whatsapp en/of e-mail en/of SMS, en/of
- zich voor/nabij de woning van die [naam slachtoffer] op te houden,
met het oogmerk die [naam slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

2..Waardering van het bewijs

2.1.
Vrijspraak
2.1.1.
Beoordeling
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het huwelijk tussen aangever en verdachte, die beiden een Afghaanse achtergrond hebben, een turbulent verloop heeft gehad. De reclassering meldt dat zij de indruk had dat verdachte en aangever een destructieve partnerrelatie hadden waarin zij elkaar aantrokken en afstootten.
Op basis van de verklaringen die verdachte bij de politie en de reclassering heeft afgelegd, is aannemelijk geworden dat zij gedurende het huwelijk diverse malen het slachtoffer is geworden van het agressieve gedrag van aangever, hetgeen van invloed is geweest op haar lichamelijk en geestelijk welbevinden. De politierechter zal de tenlastegelegde gedragingen daarom tegen die achtergrond beoordelen. De mails van verdachte en haar ex-partner in de tenlastegelegde periode moeten dan ook worden beschouwd als een uiting en een gevolg van de -mede cultureel bepaalde- tumultueuze relatie tussen hen beiden. Juist in een situatie als deze, die zich kenmerkt door een zich over een langere periode uitstrekkend conflict tussen verdachte en aangever, is er naar het oordeel van de politierechter eerst sprake van belaging als is komen vast te staan dat aan betrokkene op ondubbelzinnige wijze is kenbaar gemaakt dat het zoeken van verder contact een strafbaar feit oplevert. Namelijk, zonder een dergelijke kennisgeving zou een van de partijen door middel van het doen van een aangifte, het gedrag van de ander achteraf kunnen ‘omkatten’ tot belaging.
Nu er geen proces-verbaal is opgemaakt van een stopgesprek, waardoor men slechts kan gissen naar de inhoud daarvan, zich geen exemplaar van de stopbrief in het dossier bevindt en evenmin is komen vast te staan dat verdachte daarvan kennis heeft genomen of anderszins op de hoogte is geraakt van het strafwaardige van haar gedrag, is naar het oordeel van de politierechter de wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte onvoldoende komen vast te staan. Verdachte moet dus worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde. Gelet hierop behoeft de vraag omtrent het opmaken van rapportage over de persoon van de verdachte of omtrent de hoogte van de op te leggen straf geen verdere bespreking.
2.1.2.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.

3..Beslissing

De politierechter:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit proces-verbaal is vastgesteld door de politierechter en de griffier en ondertekend door de politierechter. De griffier is buiten staat dit proces-verbaal mede te ondertekenen.