6.7.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle (door eiser in bezwaar aangevoerde) omstandigheden van het geval bij zijn beoordeling betrokken. Hierin heeft verweerder geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb hoeven zien, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
7. De rechtbank volgt eiser ten slotte niet in zijn betoog dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op het feit dat eiser ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen voordat het primaire besluit werd genomen. Verweerder heeft in het bestreden besluit immers opgenomen dat hij voor wat betreft de inhoud en motivering van het besluit op grond van artikel 3:49 van de Awb volstaat met een verwijzing naar het advies van de commissie, welk advies deel uitmaakt van het bestreden besluit en als ingelast moet worden beschouwd. De rechtbank stelt vast dat in het advies van de commissie uitvoerig is ingegaan op het feit dat eiser niet in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. De commissie heeft vervolgens geconcludeerd dat er sprake is van een schending van artikel 3:2 van de Awb, maar dat eiser hierdoor niet is benadeeld nu hem tijdens de hoorzitting in bezwaar in voldoende mate de gelegenheid is geboden alsnog zijn standpunt uiteen te zetten. De beroepsgrond faalt.
8. Gelet op hetgeen onder 6.1. is overwogen is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Verweerder heeft echter met zijn verweerschrift en de toelichting daarop ter zitting naar het oordeel van de rechtbank de geconstateerde gebreken hersteld. Daarom zal de rechtbank op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laten.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.602,- (1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 534,- per punt en wegingsfactor 1). Verweerder dient verder op grond van het Besluit de reiskosten van eiser voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank te vergoeden op basis van de OV-kosten (tweede klasse) van € 9,98.