In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening voor de duur van drie maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [voornaam minderjarige] sinds 1 maart 2021 in een pleeggezin verblijft en dat er zorgen zijn over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. De moeder van [voornaam minderjarige] heeft het ouderlijk gezag en woont in [woonplaats moeder]. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 mei 2021 zijn de moeder en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) verschenen. De kinderrechter heeft de situatie van [voornaam minderjarige] beoordeeld, waarbij is gekeken naar de zorgen over zijn veiligheid en ontwikkeling. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van twaalf maanden, met een machtiging tot uithuisplaatsing voor drie maanden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het resterende verzoek van de Raad is afgewezen.