ECLI:NL:RBROT:2021:4880

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
10/960024-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift bij visumaanvraag voor Syrische vriend

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrift. De verdachte had in de periode van maart tot juni 2014 documenten valselijk opgemaakt om een visum te verkrijgen voor haar Syrische vriend, die later betrokken bleek te zijn bij een terroristische organisatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedeeltelijk schuldig was aan het valselijk opmaken van een geschrift, maar sprak haar vrij van het gebruik van valse documenten, omdat niet bewezen kon worden dat zij op de hoogte was van de valsheid van deze documenten. De officier van justitie had een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank besloot geen straf op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen die de strafzaak voor haar had gehad. De rechtbank benadrukte het belang van waarheidsgetrouwe informatie bij visumaanvragen en de gevolgen van het verstrekken van onjuiste informatie voor de autoriteiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960024-19
Datum uitspraak: 3 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
Raadsman mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 mei 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt haar onder feit 1 verweten dat zij in de maanden maart tot en met mei 2014 documenten vals heeft opgemaakt om een visum te krijgen voor haar Syrische vriend die zij [naam 1] noemde, die later [naam 2] bleek te heten en die in Turkije verbleef. Onder feit 2 wordt haar verweten dat zij toentertijd valse documenten heeft gebruikt bij de procedure rond de visumaanvraag.
[naam 2] wordt inmiddels vervolgd op verdenking van deelname aan de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.F. de Boer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraakfeit 2
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Onder feit 2 wordt het gebruik van twee valse documenten ten laste gelegd, te weten (een Engelse vertaling van) een verklaring van de universiteit van Damascus van 28 december 2010 waaruit zou blijken dat [naam 2] in 2010 een bachelor of arts degree zou hebben gehaald en een Syrisch paspoort op naam van [naam 2] . De officier van justitie voert aan dat dit bewezen kan worden verklaard.
Het document van de universiteit van Damascus
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit document vals is, dat de verdachte dit wist en dat zij het document, dit wetende, heeft bijgevoegd bij de initiële visumaanvraag. De verdachte moet hebben geweten dat het document vals was, aangezien zij vanaf de eerste ontmoeting in november 2013 met [naam 1] wist dat hij zes jaar in de Sednaya gevangenis had doorgebracht, dat hij hier uit pas in 2011 werd vrijgelaten en hij dus onmogelijk in 2010 zou kunnen zijn afgestudeerd aan de universiteit van Damascus. Ook blijkt uit een berichtenreeks van Viber van 5 september 2015 tussen de verdachte en [naam 2] dat de verdachte een foto stuurt van een document van de universiteit van Damascus dat vrijwel identiek is aan het document dat bedoeld wordt in de tenlastelegging, maar waar de stempels op een iets andere plaats lijken te zijn gezet. Dit bevestigt dat de verdachte wist dat het ging om valse diploma’s.
Syrisch paspoort op naam van [naam 2]
Over het paspoort heeft de officier van justitie gesteld dat het een vals paspoort is en dat er aanwijzingen zijn dat de verdachte dit wist. Zij kende hem onder de naam [naam 1] en dat is een andere naam dan in het paspoort stond vermeld. De verdachte had bovendien aan het paspoort kunnen zien dat het was uitgegeven op een datum waarop [naam 2] niet in Syrië kon zijn geweest.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van de volgende gang van zaken.
De verdachte en [naam 2] ontmoeten elkaar in november 2013 in Turkije en er ontstaat een liefdesrelatie. Zij treffen elkaar in de loop van de daarop volgende maanden in totaal vijf keer in Turkije. Op 10 april 2014, na de derde ontmoeting tussen de verdachte en [naam 2] , dient [naam 2] bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Istanbul een aanvraag in voor een visum voor een kort verblijf in Nederland (hierna: visumaanvraag). Op de terechtzitting van 20 mei 2021 heeft de verdachte verklaard dat zij in Nederland haar deel van de stukken heeft verzameld die nodig waren voor de visumaanvraag en dat [naam 2] zijn stukken heeft verzameld en dat [naam 2] het gehele pakket op 10 april 2014 bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging heeft ingediend. Op dat moment was zij weer terug in Nederland. Zij heeft verklaard dat hij haar wel had verteld dat hij een diploma had bijgevoegd, maar zij herinnert zich niet meer of zij dit diploma toen ook heeft gezien.
Uit de stempels in het paspoort van de verdachte volgt dat zij van 12 tot 17 maart 2014 in Turkije verbleef en dus niet aanwezig is geweest bij het indienen van de visumaanvraag op 10 april 2014. De rechtbank kan niet vaststellen of de verdachte het document van de universiteit van Damascus voorafgaand aan de visumaanvraag heeft gezien. Alleen al om deze reden kan niet worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de visumaanvraag had moeten concluderen dat het een vals document betrof.
Ditzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor het paspoort. Weliswaar staat vast dat de verdachte het paspoort, of een kopie daarvan, heeft gezien voorafgaande aan de visumaanvraag, maar niet vast staat dat de verdachte op dat moment een achternaam van de verdachte kende en zo ja, welke achternaam. Het enkele gegeven dat [naam 2] in het dagelijks leven volgens de verdachte de voornaam [naam 1] gebruikte en in dit paspoort Abd Alazez als voornamen vermeld stonden, is onvoldoende voor de vaststelling dat de verdachte wist dat het paspoort vals was. De rechtbank merkt daarbij op dat het paspoort, zo blijkt uit het onderzoek door de Koninklijke Marechaussee van 15 februari 2019, een gestolen blanco – en naar de rechtbank begrijpt: origineel – paspoort is, dat naderhand valselijk is ingevuld, maar dan wel met een naam waarvan de officier van justitie aanneemt dat dit de echte naam is van [naam 2] . De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte wist dat het een vals of valselijk opgemaakt paspoort betrof.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat feit 1 bewezen kan worden verklaard.
Zij heeft gesteld dat de verdachte op 5 maart 2014 in een bewijs garantstelling en/of de particuliere logiesverstrekking (hierna: garantstelling) die was gevoegd bij de oorspronkelijke visumaanvraag in strijd met de waarheid heeft vermeld dat het doel van (de aanvraag van) het toeristenvisum voor [naam 2] een verblijf voor de duur van maximaal 90 dagen was en dat zij als reden voor dat verblijf in strijd met de waarheid heeft vermeld dat de verdachte [naam 2] aan haar familie en vrienden wilde voorstellen. Uit de verklaringen van de verdachte blijkt dat haar voornemen van meet af aan gericht was op een permanent verblijf van [naam 2] in Nederland.
De verdachte heeft op 8 mei 2014 een bezwaarschrift tegen de afwijzing van de visumaanvraag ingediend en op verzoek van de Immigratie- en Naturalisatiedienst op 25 mei 2014 een vragenlijst ingevuld. In deze stukken heeft zij in strijd met de waarheid ingevuld dat [naam 2] zijn opleiding heeft behaald, dat hij als zakenman in Turkije 2000 euro per maand verdiende, dat hij voor een kort verblijf naar Nederland zou komen en dat zij garant stond voor zijn terugkeer. Hierbij heeft zij verwezen naar eerder ingediende stukken (waaronder het boven genoemde valse document van de universiteit van Damascus) en heeft zij bij het bezwaarschrift een kopie gevoegd van een vals paspoort van [naam 2] . Zij wist dat [naam 2] niet werkte in Istanbul en zij heeft verklaard dat zij de inhoud van het formulier had ‘aangedikt’.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
Voor zover voor dit vonnis van belang heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat [naam 2] zelf heeft verklaard dat hij als autohandelaar geld verdiende. Op de oorspronkelijke visumaanvraag heeft hij weliswaar verklaard dat hij niet werkte, maar dat vindt zijn oorsprong in het gegeven dat hij geen
legaalwerk had. De verdachte wist niet dat hij op dat formulier had opgeschreven dat hij niet werkte en wist niet beter dan dat hij een vriend hielp die in de autohandel zat en dat hij daar meer dan 2000 euro per maand verdiende.
4.2.3.
Beoordeling
Bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking
De verdachte wordt verweten dat zij het bewijs van garantstelling en/of de particuliere logiesverstrekking – als bijlage bij een toeristenvisum – valselijk heeft opgemaakt door in te vullen dat [naam 2] naar Nederland wilde komen voor – kort gezegd – kennismaking met familie, vrienden en cultuur en dat hij niet langer dan 90 dagen zou blijven. Zowel de verdachte als [naam 2] hebben ontkend dat [naam 2] voor een ander dan de gestelde doelen naar Nederland wilde komen. Het toeristenvisum is niet verstrekt en [naam 2] is niet met een toeristenvisum naar Nederland gereisd. Achteraf bezien kunnen de gebeurtenissen en de verklaringen van de verdachte het vermoeden doen postvatten dat het van meet af aan de bedoeling was dat [naam 2] zich in Nederland zou vestigen. Dit betekent echter niet dat daarmee buiten elke redelijke twijfel kan worden bewezen dat de verdachte op
voorhandhet opzet had op een langer verblijf en daarmee op het onjuist invullen van de in de tenlastelegging bedoelde documenten. Nu er ook overigens geen bewijs is van andere dan de gestelde motieven, zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bezwaarschrift en vragenlijst
Ten aanzien van het bezwaarschrift en de daaropvolgende vragenlijst merkt de rechtbank op dat er een verschil bestaat tussen hetgeen de verdachte over het werk van [naam 2] heeft verklaard en hetgeen [naam 2] daar zelf over heeft verklaard, terwijl ook de verdachte zelf niet consistent heeft verklaard over de vraag of [naam 2] werkte in Turkije. In haar eerste verhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard dat [naam 2] in Istanbul niet werkte. Hij had haar wel verteld dat hij af en toe een vriend hielp die een bedrijf had en ‘iets met auto’s’ deed, maar dat zij hem nooit heeft zien werken. Zij wist niet hoe hij aan zijn geld kwam. Wanneer zij wordt geconfronteerd met haar antwoorden in de vragenlijst van 25 mei 2014 waarin zij had ingevuld dat [naam 2] als zakenman in Istanbul 2000 euro per maand verdiende, heeft zij desgevraagd bevestigd dat zij hiermee het formulier (de rechtbank begrijpt: de situatie omtrent het werk en inkomen van [naam 2] ) heeft ‘aangedikt’. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de verdachte wist dat de door haar ingevulde informatie met betrekking tot het werk en het inkomen van [naam 2] niet (geheel) juist was en is van oordeel dat de verdachte hierdoor het opzet heeft gehad op het onjuist invullen van het vragenformulier en dat hiervan de bedoeling, het oogmerk, is geweest om op basis van de door haar verstrekte onjuiste informatie alsnog een toeristenvisum voor [naam 2] te verkrijgen.
Het behalen van een opleiding
Volgens de tenlastelegging zou de verdachte op de vragenlijst ook valselijk hebben ingevuld dat [naam 2] zijn opleiding had behaald. Er is geen discussie geweest dat dit zou gaan om de opleiding, vermeld op het hierboven genoemde document van de universiteit van Damascus. De rechtbank heeft hiervoor, onder 4.1.3, vastgesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte op 10 april 2014 wist dat dit document van de universiteit van Damascus vals was. Echter, de verdachte heeft naar eigen zeggen op 4 mei 2014 van [naam 2] gehoord dat hij na zes jaar detentie in 2011 in vrijheid was gesteld. De vraag is of zij zich naar aanleiding van deze nieuwe informatie, ten tijde van het invullen van de vragenlijst op 25 mei 2014, heeft gerealiseerd dat de datum op het document van de universiteit van Damascus niet kon kloppen en dat zij daaruit de conclusie heeft getrokken dat deze datum en daarmee het document vals waren. De verdachte heeft dat ontkend en de rechtbank is van oordeel dat het tegendeel niet kan worden bewezen. De verdachte zal ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.2.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte feit 1 onder het tweede gedachtestreepje heeft begaan, voor zover dit betreft in strijd met de waarheid in het bezwaarschrift en de daarbij behorende vragenlijst vermelden dat [naam 2] in Turkije werkzaam was als zakenman en een netto maandinkomen van boven de 2000 euro genoot.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij in de periode 01 maart 2014 tot en met 11 juni 2014 te Utrecht, althans in Nederland geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt door
-in het bezwaarschrift tegen de afwijzing van de (toeristen)visumaanvraag van [naam 2] en op de daarbij behorende vragenlijst te vermelden dat [naam 2] in Turkije werkzaam was als zakenman en een netto maandinkomen van boven de euro 2.000,— had met het oogmerk om
diegeschriften en als echt en onvervalst te gebruiken
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of misslagen verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op: valsheid in geschrift.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering schuldigverklaring zonder oplegging van straf

7.1.
Algemene overweging
De rechtbank heeft bij de straftoemeting gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de uitspraak is gebaseerd
De verdachte heeft, naar de rechtbank begrijpt in een toestand van verliefdheid, in een bezwaarschrift en de daarbij behorende vragenlijst doelbewust een rooskleuriger beeld geschetst van de economische binding van haar geliefde met Turkije dan in werkelijkheid het geval was. Daarmee is zij minst genomen achteloos en opportunistisch met de haar bekende werkelijkheid omgegaan met als doel het alsnog doen verstrekken van een toeristenvisum voor haar geliefde, wetende dat dit niet zou worden verstrekt indien zij naar waarheid zou hebben verklaard. Dit is een kwalijk feit, omdat het van groot belang is dat de Nederlandse autoriteiten bij het beoordelen van visumaanvragen kunnen vertrouwen op de mededelingen die hen worden gedaan en hun oordeel op de werkelijkheid moeten kunnen baseren.
Gezien de ernst van het feit zou daarop in beginsel met (taak)straf dienen te worden gereageerd. De rechtbank houdt echter rekening met de omstandigheden dat het een oud feit betreft en dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de gevolgen die deze strafzaak voor de verdachte heeft gehad. Nadat in juli 2018 een Nederlands strafrechtelijk onderzoek tegen bedoelde (inmiddels ex-) geliefde was gestart, is in september 2018 in het kader van de onderhavige strafzaak een informatieverzoek aan de Turkse autoriteiten gedaan waarin ook informatie over de verdachte werd gedeeld. Op basis hiervan is de verdachte op 17 januari 2019 in Turkije aangehouden en vervolgens het land uitgezet, waar zij tot dat moment werkzaam was als freelance journalist. De verdachte heeft als gevolg hiervan haar correspondentschap in Turkije verloren en aanzienlijke schade geleden. De rechtbank slaat bij haar oordeel geen acht op de door de officier van justitie gesuggereerde strafverhogende omstandigheid dat deze ex-geliefde een band heeft gehad met de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra. In de tegen hem lopende strafzaak die hierop betrekking heeft, is nog geen uitspraak gedaan.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9a en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. A. Boer en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij in de periode 01 maart 2014 tot en met 11 juni 2014 te Utrecht, althans in Nederland en/of Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer geschriften die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of doen opmaken en/of laten opmaken, door
- in een bewijs garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking ten behoeve van een (toeristen)visumaanvraag van [naam 2] te vermelden dat de reden voor uitnodiging van [naam 2] was dat zij, verdachte, [naam 2] wilde voorstellen aan haar familie en/of vrienden en/of hem in haar land/cultuur wilde introduceren en/of dat de verblijfsduur van het bezoek van [naam 2] 90 dagen zou zijn en/of
-in het bezwaarschrift tegen de afwijzing van de (toeristen)visumaanvraag van [naam 2] en/of op de daarbij behorende vragenlijst te vermelden (al dan niet onder verwijzing naar documenten die bij de visumaanvraag behoorden) dat [naam 2] zijn opleiding reeds heeft behaald en/of dat [naam 2] in Turkije werkzaam was als zakenman en/of een netto maandinkomen van boven de euro 2.000,— had en/of dat [naam 2] voor een kort verblijf naar Nederland wilde komen en/of op 20 augustus 2014 weer naar Turkije zou vertrekken en/of dat zij, verdachte, garant zou staan zijn tijdige terugkeer naar Turkije,
met het oogmerk om dit/geschriften (en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
2.
zij in de periode 01 maart 2014 tot en met 11 juni 2014 te Utrecht, althans in Nederland en/of Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (meermalen) gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) en/of valselijk opgemaakt(e) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het/deze echt en onvervalst, dan wel opzettelijk (een) zodanig(e) geschrift(en) heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden
dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik, door:
- een (kopie van een) verklaring (gedateerd 28 december 2010) van of namens de Universiteit van Damascus en/of de vertaling van bedoelde verklaring in de Engelse taal, waaruit zou blijken dat [naam 2] , geboren in [geboorteplaats] in [geboortejaar] , op 13 december 2010, zijn Bachelor of Arts Degree had behaald, als bewijsstuk te voegen bij de aanvraag van een (toeristen)visum met als doel het verkrijgen van dat visum voor [naam 2] en/of
- een (kopie van) een Syrisch paspoort (met nummer [nummer] ) op naam van [naam 2]
te voegen bij de aanvraag van een (toeristen)visum met als doel
hei verkrijgen van dat visum voor [naam 2] .