ECLI:NL:RBROT:2021:4839

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
C/10/596807 / HA ZA 20-488
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst en schenkingsovereenkomst op grond van pauliana in het kader van vereffening nalatenschap

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vereffening van de nalatenschap van wijlen [naam erflater]. De eiser, [naam eiser], trad op als vereffenaar van de nalatenschap en vorderde de vernietiging van een koopovereenkomst en een schenkingsovereenkomst die door de moeder van de erflater aan de zoon en diens partner waren gesloten. De rechtbank oordeelde dat deze rechtshandelingen paulianeus waren, omdat ze de verhaalsmogelijkheden van de schuldeisers benadeelden. De moeder had de woning verkocht voor een prijs die aanzienlijk lager was dan de marktwaarde en had een deel van de koopprijs kwijtgescholden, wat de schuldeisers in hun rechten benadeelde. De rechtbank concludeerde dat de moeder en de zoon wisten of behoorden te weten dat hun handelingen schadelijk waren voor de schuldeisers. De rechtbank vernietigde de koop- en schenkingsovereenkomst en veroordeelde de gedaagden tot betaling van de beslagkosten en proceskosten. De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 3:45 BW, dat bescherming biedt aan schuldeisers tegen onverplichte rechtshandelingen die hun verhaalsmogelijkheden benadelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/596807 / HA ZA 20-488
Vonnis van 2 juni 2021
in de zaak van
[naam eiser],
in hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van wijlen [naam erflater] en van diens ontbonden huwelijksgoederengemeenschap met [naam gedaagde 3],
kantoorhoudende te [plaatsnaam],
eiser,
advocaat mr. P.M. Boiten te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

wonende te [woonplaats gedaagde 1],
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
3.
[naam gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3],
gedaagden,
voormalig advocaat mr. T.M. Munnik te Rotterdam,
niet langer in het proces vertegenwoordigd.
Partijen zullen hierna de vereffenaar, de zoon, [naam gedaagde 2] en de moeder genoemd worden. Gedaagden worden gezamenlijk [gedaagden] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 mei 2020, met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 en 2;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 29 oktober 2020 voor een mondelinge behandeling op 4 januari 2021;
  • de brief van mr. Munnik van 30 december 2020 ter zake zijn onttrekking als advocaat van [gedaagden];
  • de brief van de rechtbank van 5 januari 2021 met de mededeling dat de mondelinge behandeling geen doorgang kon vinden;
  • de e-mail van de rechtbank van 5 februari 2021 aan partijen met vier inhoudelijke vragen;
  • de akte van de vereffenaar ter beantwoording van de vragen van de rechtbank, met producties 15 tot en met 17.
1.2.
Nadat de advocaat van [gedaagden] zich heeft onttrokken, heeft de geplande mondelinge behandeling van 4 januari 2021, waar namens [gedaagden] niemand is verschenen, niet plaatsgevonden. De procedure is vervolgens naar de rol verwezen voor advocaatstelling aan de zijde van [gedaagden] Hierop heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld. Op de aan partijen gerichte schriftelijke vragen van de rechtbank van 5 februari 2021 hebben [gedaagden] niet gereageerd. Partijen zijn vervolgens op de rol van 3 februari 2021 in de gelegenheid gesteld zich ingevolge artikel 2.16 van het procesreglement uit te laten over het vervolg van de procedure. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 18 januari 2018 is [naam erflater] (hierna: erflater) overleden.
2.2.
Erflater was tot zijn overlijden gehuwd in gemeenschap van goederen met de moeder.
2.3.
Uit het huwelijk van erflater en de moeder zijn twee kinderen geboren, te weten de zoon en [naam 1] (hierna: [naam 1]). [naam gedaagde 2] is de levenspartner van de zoon.
2.4.
Erflater dreef sinds 1 januari 2006 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, onder de naam [naam bedrijf].
2.5.
Volgens opgave van het Centraal Testamentenregister heeft erflater niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Overeenkomstig de wettelijke bepalingen met betrekking tot het erfrecht bij versterf heeft erflater de moeder, de zoon en de dochter als zijn enige erfgenamen achtergelaten.
2.6.
Tot de nalatenschap van erflater behoort de onverdeelde helft van de woning aan de [adres] (hierna: de woning). De andere overdeelde helft van de woning behoort toe aan de moeder.
2.7.
Op 4 maart 2018 heeft de moeder de woning verkocht aan de zoon en [naam gedaagde 2] voor een koopprijs van € 250.000,-.
2.8.
Bij akte van 4 mei 2018 hebben de moeder, de zoon en de dochter de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard.
2.9.
De akte van levering ter zake van de woning is op 23 mei 2018 gepasseerd. Uit die akte en de nota van afrekening volgt dat de moeder € 116.000,- van de koopprijs door schenking aan de zoon heeft kwijtgescholden. Het resterende gedeelte van de koopprijs van € 134.000,- is op de bankrekening van de notaris voldaan.
2.10.
Na aftrek van de hiervoor genoemde schenking, aflossing van de hypotheek en overige te verrekenen kosten, is het saldo van de koopprijs, te weten het bedrag
€ 83.944,15, op 24 mei 2018 bijgeschreven op de bankrekening van de moeder.
2.11.
Vanaf 24 mei 2018 zijn van de bankrekening van de moeder frequent contante bedragen opgenomen. Ook zijn overboekingen gedaan van € 12.000,- met als omschrijving ‘retour’, een overboeking van € 5.000,- naar [naam erflater] en € 5.000,- naar [naam 2]. Op 23 juli 2018 bedroeg het saldo van de bankrekening van de moeder
€ 1.129,47.
2.12.
Bij beschikking van 6 februari 2019 is de vereffenaar als zodanig benoemd ten aanzien van de nalatenschap van erflater. In die beschikking staat onder meer vermeld:
“[naam eiser] verzoekt de rechtbank om een vereffenaar te benoemen in de nalatenschap van erflater op grond van artikel 4:203 lid 1 sub b BW. Hij stelt, als schuldeiser van de nalatenschap, belanghebbende te zijn in de zin van dat artikel. [naam eiser] meent dat de erfgenamen ernstig tekort schieten in de uitvoering van hun taken als vereffenaar. Het is [naam eiser] niet bekend of de nalatenschap positief dan wel negatief is. Ondanks herhaalde sommaties hebben de erfgenamen de door erflater onbetaald gelaten facturen ad in totaal
€ 9.436,48 niet voldaan.
(…)
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 januari 2018 [gelet op het procesverloop zal bedoeld zijn: 2019, opmerking rechtbank] hebben de erfgenamen verklaard geen bezwaar te hebben tegen de benoeming van een vereffenaar. Daarnaast maken zij geen bezwaar tegen de benoeming van [naam eiser] tot vereffenaar.”
2.13.
Op 11 september 2019 heeft de vereffenaar een boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflater opgesteld. Uit die beschrijving volgt dat de bezittingen van erflater en de moeder bestonden uit de woning en een banksaldo van € 3.836,71. Daarnaast was erflater gerechtigd in een onverdeelde nalatenschap van zijn vooroverleden vader, [naam 3]. Erflater heeft die nalatenschap zuiver aanvaard.
2.14.
De schulden van erflater bestonden volgens de boedelbeschrijving uit een hypotheekschuld van € 50.000,-, belastingschulden van € 10.389,- en € 69.103,09 aan overige schulden waarvan een specificatie in het geding is gebracht.
2.15.
Bij beschikking van 19 maart 2020 is de vereffenaar ook als zodanig benoemd ten aanzien van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van erflater en de moeder.
2.16.
Per aangetekende brieven van 10 september 2019 aan de moeder en de zoon heeft de zaakbehandelaar van de vereffenaar de onder 2.7 bedoelde koopovereenkomst en de onder 2.9 bedoelde schenkingsovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd op grond van artikel 3:45 BW.
2.17.
De moeder en de zoon hebben niet op de onder 2.16 bedoelde brieven gereageerd.
2.18.
Op 21 april 2020 is, met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, conservatoir beslag tot levering van de woning gelegd.
3. Het geschil
3.1.
De vereffenaar vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht verklaart dat de rechtshandelingen strekkende tot verkoop en levering van de woning door de moeder aan de zoon en [naam gedaagde 2], onder gelijktijdige kwijtschelding van een gedeelte van de koopsom (€ 116.000,-), terecht buitengerechtelijk is vernietigd dan wel deze rechtshandelingen bij vonnis vernietigt;
  • [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot het (notarieel) doen (terug)leveren van de woning aan de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van erflater en de moeder c.q. de nalatenschap van erflater, vertegenwoordigd door de vereffenaar, en aan moeder, binnen 28 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag aan de vereffenaar voor iedere dag dat [gedaagden] aan deze veroordeling niet voldoen, met een maximum van € 50.000,-;
  • bepaalt dat de kosten voor het realiseren van voornoemde (terug)levering, in de meest brede zin van het woord, geheel voor rekening van [gedaagden] komen;
  • [gedaagden] veroordeelt tot betaling van de beslagkosten van € 2.341,76,-;
  • [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van de procedure, de eventuele nakosten daaronder begrepen.
3.2.
De vereffenaar legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] paulianeus hebben gehandeld door verkoop - voor een te laag bedrag - en levering van de woning door de moeder aan de zoon en [naam gedaagde 2] en kwijtschelding van een deel van de verkoopopbrengst.
3.3.
[gedaagden] concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de vereffenaar in de kosten van het geding, binnen veertien dagen na de datum van het vonnis te voldoen en te vermeerderen met de wettelijke rente indien betaling binnen bedoelde termijn voor voldoening uitblijft, alsmede de nakosten.
3.4.
[gedaagden] betwisten dat sprake is van paulianeuze rechtshandelingen. Als daarvan wel sprake zou zijn, dan is voor vernietiging geen plaats gelet op de onredelijke en onbillijke gevolgen die dat met zich mee zou brengen, aldus [gedaagden]

4..De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagden] met het sluiten van de koopovereenkomst ter zake van de woning en de kwijtschelding van een deel van de koopsom paulianeus hebben gehandeld in de zin van artikel 3:45 BW.
4.2.
Uit de parlementaire geschiedenis van het huidige erfrecht volgt dat de wetgever met de wettelijke verdeling heeft beoogd om de langstlevende echtgenoot na het overlijden van diens huwelijkspartner de beschikking te geven over de gehele nalatenschap, om zo de langstlevende echtgenoot in staat te stellen om ongestoord voort te kunnen leven zoals voorheen. Daaruit volgt dat de langstlevende echtgenoot de uit de nalatenschap verkregen goederen niet alleen kan aanwenden voor eigen gebruik, maar deze ook kan bezwaren of vervreemden. Dit betekent in het onderhavige geval dat de moeder in beginsel vrij mocht beschikken over de goederen die zij van erflater heeft verkregen, zoals (het aandeel van erflater in) de woning. Deze vrijheid is echter niet onbeperkt, met name wanneer van deze bevoegdheid misbruik wordt gemaakt ten koste van derden.
Pauliana
4.3.
Uit artikel 3:45 BW volgt dat (i) een onverplichte rechtshandeling, die heeft geleid tot (ii) benadeling van de schuldeiser in zijn verhaalsmogelijkheden, in geval van (iii) wetenschap van benadeling bij de schuldenaar en, indien het gaat om een rechtshandeling anders dan om niet, ook bij diens wederpartij, vernietigbaar is. Een rechtshandeling is onverplicht indien zij niet is gebaseerd op een onderliggende rechtsplicht. Een geslaagd beroep op artikel 3:45 BW vereist dat sprake is van benadeling in de geldelijke verhaalsmogelijkheden van de schuldeiser(s)
.
De benadeling is niet te beoordelen naar het moment van de rechtshandeling, maar naar het moment waarop de schuldeiser zijn rechten doet gelden. In geval van een procedure is nodig en voldoende, dat de benadeling aanwezig is ten tijde dat over het beroep op artikel 3:45 BW wordt beslist. Het moet gaan om daadwerkelijke benadeling, een kans op benadeling is niet voldoende.
Van benadeling is sprake indien de mogelijkheden van de schuldeiser om zich op de opbrengsten van vermogensbestanddelen te verhalen, geringer zijn dan ze zouden zijn geweest indien de gewraakte rechtshandeling achterwege was gebleven. Steeds zal met de omstandigheden van het geval rekening moeten worden gehouden, waarbij in voorkomende gevallen verschillende zelfstandige rechtshandelingen als één complex kunnen worden beschouwd. Van wetenschap van benadeling is sprake indien ten tijde van de handeling de benadeling met een redelijke mate van waarschijnlijkheid was te voorzien.
4.4.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast van die feiten of rechten. Het is dus aan de vereffenaar om feiten en/of omstandigheden te stellen - en in geval van voldoende gemotiveerde betwisting door [gedaagden] te bewijzen - ter onderbouwing van de door hem ingeroepen vernietiging van de in zijn optiek paulianeuze rechtshandelingen.
Onverplichte rechtshandeling
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtshandelingen waarvan de vernietiging is ingeroepen, onverplicht zijn verricht nu aan die rechtshandelingen geen rechtsplicht ten grondslag ligt.
Benadeling
4.6.
Uit artikel 3:276 BW volgt dat een schuldeiser zijn vordering op alle goederen van zijn schuldenaar kan verhalen. Tot de nalatenschap van erflater en de huwelijksgoederengemeenschap behoorde de woning. Die woning is door de moeder aan de zoon en [naam gedaagde 2] verkocht. De koopprijs is voor € 116.000,- kwijtgescholden, voor een deel aangewend ter aflossing van de resterende hypotheekschuld en voor het resterende deel van € 83.944,15 op de bankrekening van de moeder gestort. Kort na ontvangst van die storting zijn aanzienlijke contante bedragen opgenomen, als gevolg waarvan de bankrekening nagenoeg leeg was. Door verkoop van de woning enerzijds is de mogelijkheid voor schuldeisers om zich voor het betaald krijgen van hun vordering op die woning te verhalen, teniet gegaan. Door kwijtschelding en de contante geldopnames anderzijds kunnen de schuldeisers evenmin worden voldaan uit de verkoopopbrengst. Ten slotte doet een eventueel te verkrijgen erfdeel van de vooroverleden vader van erflater, waarover nog geen uitsluitsel bestaat, niet af aan de benadeling van schuldeisers op dit moment. Deze gang van zaken brengt met zich mee dat de schuldeisers door verkoop van de woning en de wijze waarop de verkoopopbrengst aan het vermogen van de huwelijksgemeenschap is onttrokken, in een slechtere positie zijn komen te verkeren dan daarvoor. Hiermee is de benadeling als bedoeld in artikel 3:45 BW, ongeacht of de woning voor een marktconforme prijs is verkocht, gegeven.
Wetenschap
4.7.
De verkoop van de woning kort na het overlijden van erflater is een daad van zuivere aanvaarding. Hiermee hebben de moeder en de zoon de aansprakelijkheid voor de schulden van erflater op zich genomen. Alleen daarom al kon de beneficiaire aanvaarding, die nota bene plaatsvond na levering van de woning door de moeder aan de zoon en [naam gedaagde 2], niet rechtsgeldig meer plaatsvinden. Als de beneficiaire aanvaarding door de moeder en de zoon (en de niet in deze procedure betrokken dochter) al rechtsgeldig zou zijn, dan schept dit ten minste de verplichting tot het opstellen van een boedelbeschrijving. De moeder, de zoon en de dochter hebben nagelaten zo een beschrijving op te maken. Daarentegen zijn na ontvangst van het restant van de koopsom van de bankrekening van de moeder wel diverse contante geldopnames gedaan. [gedaagden] hebben ondanks vragen hierover van de rechtbank in deze procedure en eerder van de vereffenaar niet toegelicht waaraan dat geld is besteed. Daar komt bij dat erflater in de vorm van een eenmanszaak een onderneming voerde. [gedaagden] hebben aangevoerd dat zij geen kennis hadden van de administratie van die onderneming. Dit brengt echter niet zonder meer met zich – ook of juist niet als de administratie voor [gedaagden] niet inzichtelijk was – dat [gedaagden] konden aannemen dat uit die onderneming geen schulden voortvloeiden. Integendeel, als echtgenote, zoon en schoondochter van een ondernemer, hadden [gedaagden] ervan uit kunnen en moeten gaan dat er na het overlijden van erflater nog schulden zouden zijn die moesten worden voldaan. Zo zijn er in de regel nog af te wikkelen fiscale kwesties (zoals omzetbelasting en inkomstenbelasting), die doorgaans per kwartaal of jaarlijks achteraf worden vastgesteld. Voorts blijkt uit de onder 2.12 aangehaalde beschikking dat de moeder en de zoon gedurende de behandeling van het verzoek tot benoeming van de vereffenaar kennelijk geen bezwaar hebben gemaakt tegen de vordering van [naam eiser] op de nalatenschap van erflater. Gelet op de diverse sommaties die [naam eiser] heeft gestuurd, had dit wel voor de hand gelegen als zij die vordering niet kenden of die vordering inhoudelijk betwistten. Ook hebben [gedaagden], rekening houdend met de door de vereffenaar in het geding gebrachte stukken ter onderbouwing van de vorderingen, niet aannemelijk gemaakt dat de door de vereffenaar overgelegde boedelbeschrijving niet juist zou zijn. De beneficiaire aanvaarding, voor zover die ten aanzien van de moeder en de zoon al rechtskracht zou hebben, geeft er ook blijk van dat zij rekening hielden met de mogelijkheid van het bestaan van schulden.
4.8.
Alles bij elkaar leidt het vorenstaande tot de conclusie dat [gedaagden] de schuldeisers van erflater en de huwelijksgoederengemeenschap moedwillig hebben benadeeld door het enige verhaalsobject, de (verkoopopbrengst van de) woning, aan het vermogen van erflater en de huwelijksgemeenschap te onttrekken. De aangehaalde samenloop van feiten en omstandigheden maakt dat [gedaagden] wisten of behoorden te weten dat de schuldeisers van erflater door deze onttrekkingen werden benadeeld. Immers, als de gewraakte rechtshandelingen (de koop- en schenkingsovereenkomst) niet waren verricht, hadden de schuldeisers zich voor wat betreft de betaling van hun vorderingen op de woning kunnen verhalen. Die mogelijkheid is door verkoop en levering van de woning, zonder dat daar een in geld gelijk te stellen verhaalsobject tegenover staat, de koopprijs is als verhaalsmogelijkheid immers ook gefrustreerd, teniet gegaan. Uit de beneficiaire aanvaarding blijkt dat de moeder en de zoon (en de dochter) ten minste rekening moeten hebben gehouden met de mogelijkheid dat de schulden de baten overtreffen. In die omstandigheid had het op hun weg gelegen daarover allereerst duidelijkheid te verkrijgen, alvorens zich de enige baten uit de nalatenschap toe te eigenen.
4.9.
Desgevraagd heeft de vereffenaar toegelicht dat uitsluitende vernietiging van de schenkingsovereenkomst niet leidt tot voldoende zekerheid tot herstel van de verhaalspositie van de schuldeisers. Door vernietiging van de schenkingsovereenkomst ontstaat immers slechts een vordering op de zoon en staat het thans door de zoon en [naam gedaagde 2] ingeschreven hypotheekrecht in de weg aan een evenzo succesvolle executie van de woning als in het geval de woning tot de huwelijksgemeenschap van erflater en de moeder behoort. [gedaagden] hebben hier niets tegenin gebracht. Gelet op de door de vereffenaar overgelegde boedelbeschrijving is de vernietiging van zowel de schenkingsovereenkomst als de koopovereenkomst in zoverre ook niet onnodig vergaand.
Redelijkheid en billijkheid
4.10.
De stelling van [gedaagden] dat er met de tot de nalatenschap van de vooroverleden vader van erflater behorende woning een minder vergaande oplossing voor handen ligt, slaagt niet. Vooropgesteld wordt dat [gedaagden] hun stelling dat en voor welk bedrag de erfgenamen van erflater een geldelijke aanspraak hebben op de nalatenschap van de vooroverleden vader van erflater niet concreet hebben gemaakt. Integendeel, uit het feit dat over die woning een procedure wordt gevoerd blijkt juist dat geenszins vaststaat welke aanspraak daar voor de nalatenschap van erflater uit zou voortvloeien. [gedaagden] hebben ook hun stelling dat de nalatenschap van de vooroverleden vader van erflater positief is onvoldoende concreet onderbouwd. Als die stelling te zijner tijd al juist blijkt te zijn, dan doet dit niet af aan het feit dat de vereffenaar zich op dat vermogen niet gedurende deze procedure, het moment dat hij zijn rechten doet gelden, heeft kunnen verhalen. Van de vereffenaar kan niet worden verwacht dat hij lijdzaam de enkele mogelijkheid van toekomstige baten voor de nalatenschap van erflater en/of de huwelijksgemeenschap, afwacht.
4.11.
[gedaagden] hebben voorts aangevoerd dat vernietiging van de koop- en schenkingsovereenkomst tot onredelijke en onbillijke gevolgen voor hen leidt. Zo zou de renovatie dan voor niets zijn geweest, dient de moeder uit haar vertrouwde omgeving te worden gehaald en kunnen de zoon en [naam gedaagde 2] met hun kinderen niet wonen op de plek waar hun leven zich afspeelt. Dit zijn echter geen omstandigheden die voor rekening van de schuldeisers van de nalatenschap van erflater dienen te komen, met wiens belangen op geen enkele wijze door [gedaagden] rekening is gehouden. Voor een andere belangenafweging is gelet hierop geen plaats. Het beroep van [gedaagden] op redelijkheid en billijkheid faalt.
4.12.
Gelet op het voorgaande heeft de vereffenaar de koop- en schenkingsovereenkomst terecht en rechtsgeldig vernietigd. De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
4.13.
Overdracht van een goed vereist een levering door een beschikkingsbevoegde op grond van een geldige titel (artikel 3:84 lid 1 BW). Vernietiging van een rechtshandeling heeft terugwerkende kracht tot het moment waarop de vernietigde rechtshandeling is verricht. Dit betekent dat de koop- en schenkingsovereenkomst geacht worden nooit tot stand te zijn gekomen. Gevolg hiervan is dat een geldige titel voor levering van de woning ontbreekt, zodat de onder 2.9 bedoelde levering geen effect heeft gehad en de woning achteraf gezien het vermogen van de vervreemder nooit heeft verlaten. Een achteraf gezien onjuiste inschrijving in de openbare registers maakt dat niet anders. De vordering tot teruglevering met dwangsom ligt dan ook voor afwijzing gereed wegens gebrek aan grondslag.
4.14.
Gelet op de rechtsgeldigheid van de vernietiging en hieruit voortvloeiende vorderingen van de vereffenaar, is, anders dan [gedaagden] stellen, van onrechtmatig beslag geen sprake. Gezien hetgeen de rechtbank onder 4.9 en 4.10 heeft overwogen, is het beslag evenmin te lichtvaardig en onnodig gelegd. Hieruit volgt dat de beslagkosten, als op de wet gegrond, toewijsbaar zijn. De vordering is van onbepaalde waarde, zodat tarief II geldt. De rechtbank begroot de beslagkosten op:
Advocaatkosten € 563,00 (1 punt × tarief € 563,-)
Proces-verbaal conservatoir beslag tot levering € 245,35
Betekening beslagexploot
€ 85,41
Totaal € 893,76
4.15.
[gedaagden] worden als de in het ongelijk gesteld partij veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van de vereffenaar tot op heden begroot op:
Explootkosten € 250,14 (€ 83,38 × 3 gedaagden)
griffierecht € 304,00
advocaatkosten
€ 1.407,50(2,5 punten × tarief € 563,-)
Totaal € 1.961,64
4.16.
De gevorderde nakosten zullen, nu zij op de wet zijn gegrond, worden toegewezen op grond van de per 1 februari 2021 geïndexeerde tarieven.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst strekkende tot verkoop en levering van de woning door de moeder aan de zoon en [naam gedaagde 2] en de schenkingsovereenkomst rechtsgeldig zijn vernietigd;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de beslagkosten van € 2.341,76;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de proceskosten, tot op heden begroot op € 1.961,64;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.5.
verklaart het vonnis voor zover het veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen. Het is ondertekend door de rolrechter en op 2 juni 2021 uitgesproken in het openbaar.
3268/2294