ECLI:NL:RBROT:2021:4830

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
ROT 20/2436
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete wegens overschrijding inburgeringstermijn en medische gronden voor verwijtbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser had een boete van € 500,00 opgelegd gekregen wegens het niet tijdig voldoen aan zijn inburgeringsplicht. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende had onderbouwd dat hem op medische gronden de overschrijding van de inburgeringstermijn niet kon worden verweten. De eiser voerde aan dat hij door medische klachten, stress door een echtscheiding en huiselijk geweld niet in staat was om tijdig aan zijn inburgeringsplicht te voldoen. Echter, de rechtbank stelde vast dat de eiser niet met voldoende bewijs had aangetoond dat deze omstandigheden hem daadwerkelijk belemmerden in het behalen van de vereiste examens. De rechtbank oordeelde dat de minister zijn beleid juist had toegepast en voldoende rekening had gehouden met de examenonderdelen die de eiser wel had behaald. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2436

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. S. Benali,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,

gemachtigde: mr. F. Hummel - Fekkes.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een boete van
€ 500,00 opgelegd, de inburgeringstermijn van eiser met twee jaar verlengd en bepaald dat de lening van eiser na de inburgering moet worden terugbetaald.
Bij besluit van 9 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de oplegging van de boete in het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft een inburgeringsplicht. Hij heeft niet tijdig aan deze plicht voldaan.
2
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het eiser is te verwijten dat hij niet tijdig is ingeburgerd. Eiser had vanwege zijn gehoorklachten om een aangepast examen kunnen vragen, maar heeft dat niet gedaan. De boete is van € 1.250,00 naar € 500,00 gematigd, omdat eiser drie onderdelen van het inburgeringsexamen binnen de oorspronkelijke inburgeringstermijn heeft behaald. Er is geen reden om de boete verder te matigen.
3
3.1
Eiser ontkent niet dat hij niet tijdig is ingeburgerd, maar voert aan dat dit hem niet kan worden verweten. Eiser werd door medische klachten belemmerd om een aantal examens tijdig te behalen. Ook heeft hij veel stress ondervonden van een echtscheiding en was hij het slachtoffer van huiselijk geweld. Daarnaast heeft eiser de vooraankondiging termijnoverschrijding van 2 april 2019 niet ontvangen. Eiser kon hierdoor niet tijdig op die vooraankondiging reageren. Verweerder had eiser moeten vragen waarom hij niet heeft gereageerd en had hem een nieuwe termijn moeten verlenen om alsnog te kunnen reageren, omdat hij veel inspanningen en bereidwilligheid voor de inburgering heeft getoond en vanwege de gevolgen van het niet tijdig inburgeren. Er is volgens eiser sprake van overmacht en niet van onwil.
3.2
Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van de overschrijding van de inburgeringstermijn vanwege stress en andere psychische gevolgen van zijn echtscheiding of van door hem ondergaan huiselijk geweld. Uit alleen het argument zonder stukken kan de rechtbank niet afleiden dat eiser niet in staat is geweest om tijdig aan zijn inburgeringsplicht te voldoen.
3.3
Ook heeft eiser niet met stukken onderbouwd dat sprake is geweest van een zo lange periode van invaliditeit dat daarmee de verwijtbaarheid geheel zou zijn weggenomen. De door eiser ingediende brieven van het Ikazia ziekenhuis zijn daarvoor niet specifiek genoeg. Uit deze brieven blijkt alleen dat eiser vanwege een ingreep een afspraak bij Keel-Neus-Oorheelkunde heeft gehad. De brieven bevatten verder geen medische gegevens. Eiser heeft in bezwaar en beroep de gelegenheid gehad om de benodigde medische gegevens te verstrekken of verweerder voor het opvragen daarvan te machtigen. Zo heeft verweerder in de brief van 12 december 2019 eiser nog nadrukkelijk gevraagd om deze machtiging te verlenen. Dat eiser dit niet heeft gedaan en zelf onvoldoende informatie heeft verstrekt, komt voor zijn rekening en risico. Voor een vergelijkbare situatie verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1349).
3.4
Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de vooraankondiging termijnoverschrijding van 2 april 2019 niet heeft ontvangen. Daarbij heeft eiser in bezwaar ook niet aangevoerd dat hij de vooraankondiging niet heeft ontvangen. Verweerder heeft wel aannemelijk gemaakt dat hij de vooraankondiging heeft verzonden. Uit het overzicht van het geautomatiseerde systeem van verweerder en de toelichting van de werkwijze van dat systeem blijkt immers dat een brief met als onderwerp ‘kennisgeving aankondiging beschikking’ is aangemaakt en is verzonden. Eiser heeft niet ontkend dat de brief naar het juiste adres is verzonden. Voor een vergelijkbare situatie verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:261). Voor zover de vooraankondiging eiser niet zou hebben bereikt heeft eiser in bezwaar en in beroep niet aannemelijk gemaakt dat hij daardoor is benadeeld.
4
4.1
Eiser voert aan dat verweerder de boete onvoldoende heeft gematigd. Naast een matiging op basis van het behalen van bepaalde onderdelen van het inburgeringsexamen had verweerder door eisers persoonlijke omstandigheden de boete verder moeten matigen.
4.2
De Afdeling hanteert in haar rechtspraak een vaste lijn voor de toetsing van de hoogte van de boete. Deze lijn houdt in dat verweerder de hoogte van een boete moet afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze overtreding de overtreder kan worden verweten. Hierbij moet verweerder rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Verweerder kan en heeft vanuit de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid over de hoogte van de boete vastgesteld. Dit beleid neemt echter niet weg dat de boete steeds evenredig moet zijn. Ook als daarvoor het beleid moet worden aangevuld of als daarvoor van het beleid moet worden afgeweken. De bestuursrechter toetst de evenredigheid van de boete volledig. De rechtbank verwijst voor deze lijn naar de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:819).
4.3
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de boete van eiser tot € 500,00 heeft gematigd, omdat eiser in de oorspronkelijke inburgeringstermijn drie examens heeft behaald. Uit de Beleidsregel boetevaststelling inburgering blijkt dat verweerder tot deze matiging overgaat bij de volgende omstandigheden:
  • 300 of meer cursusuren;
  • minimaal twee pogingen van de niet behaalde examenonderdelen;
  • drie behaalde examenonderdelen.
Eiser heeft niet ontkend dat deze omstandigheden voor hem gelden. Verweerder heeft zijn beleid dan ook juist toegepast.
4.4
De door eiser genoemde persoonlijke omstandigheden hoefde voor verweerder geen aanleiding te zijn om de boete verder te matigen. Zoals de rechtbank al heeft geoordeeld hebben deze persoonlijke omstandigheden niet tot een lagere mate van verwijtbaarheid geleid. Daarbij heeft verweerder in de matiging van de boete voldoende rekening gehouden met het feit dat eiser bepaalde examenonderdelen wel heeft behaald.
5
5.1
Het beroep is ongegrond.
5.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 juni 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.