ECLI:NL:RBROT:2021:4803

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
ROT 20/4506
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA) op basis van looncriteria en zelfstandigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA), maar deze aanvraag werd door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in februari 2020 een loon had dat onder de vereiste € 400,- lag en dat zijn inkomsten uit zelfstandige werkzaamheden niet zijn meegeteld omdat hij niet als werknemer werd aangemerkt.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij de eiser zijn standpunt verdedigde dat hij op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam was en dat zijn inkomsten uit verschillende uitzendbureaus, waaronder Kolibrie en Finql, in aanmerking genomen moesten worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet kon aantonen dat hij als werknemer in de zin van de TOFA moest worden beschouwd. De rechtbank heeft ook de rol van Temper Works in de beoordeling betrokken, waarbij werd vastgesteld dat de eiser als opdrachtnemer en niet als werknemer opereerde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de tegemoetkoming. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4506

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: M. Alsemgeest.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA) afgewezen.
Bij besluit van 24 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brief van 15 april 2021 aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder is met kennisgeving daarvan ook niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft verweerder verzocht om hem in aanmerking te brengen voor een tegemoetkoming op grond van de TOFA.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit zijn polisadministratie blijkt dat het loon van eiser in de maand februari 2020 minder dan € 400,- bedraagt. Voor zover eiser in die maand inkomsten heeft genoten, heeft verweerder die inkomsten niet bij de beoordeling betrokken, omdat eiser geen werknemer was. Eiser voldoet daarom niet aan de voorwaarden voor toekenning van een tegemoetkoming, aldus verweerder.
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat hij op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam is geweest via uitzendbureau Kolibrie en vervolgens via uitzendbureau Finql. Eiser meent daarom dat hij wel werknemer was en dat het inkomen dat hij met dat werk heeft verdiend bij de beoordeling van zijn aanspraken dient te worden betrokken. Eiser heeft er daarnaast op gewezen dat hij in de maand februari 2020 ook werkzaam is geweest via Temper Works. Dat inkomen dient volgens eiser eveneens bij de beoordeling van zijn aanspraken te worden betrokken. In verband hiermee heeft eiser nog een overzicht van zijn inkomsten en het artikel “Vakbonden tegen Temper: neem alle zzp’ers in dienst of we stappen naar de rechter”, uit de Volkskrant van 22 juni 2020 overgelegd.
4. Bij de beoordeling van het beroep acht de rechtbank de volgende wettelijke bepalingen van belang.
4.1.
Op grond van artikel 1 van de TOFA wordt onder werknemer verstaan, een werknemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv).
4.2.
Op grond van artikel 1, onderdeel o, van de Wfsv wordt onder werknemer verstaan, de werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (WW), de Ziektewet (ZW), de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
4.3.
Voor zover van belang, is in artikel 3, eerste lid, van de WW en artikel 3, eerste lid, van de ZW bepaald dat de werknemer een natuurlijke persoon is, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
4.4.
Op grond van artikel 2 van de TOFA heeft recht op een tegemoetkoming degene die:
a. als werknemer in februari 2020 ten minste € 400 aan loon heeft genoten;
b. als werknemer in maart 2020 ten minste € 1 aan loon heeft genoten;
c. op 1 april 2020 achttien jaar of ouder was, maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet had bereikt;
d. in april 2020 ten minste 50% minder loon heeft genoten in vergelijking met het genoten loon in februari 2020, met dien verstande dat het percentage naar boven wordt afgerond op hele procenten;
e. in april 2020 ten hoogste € 550 aan loon heeft genoten;
f. schriftelijk verklaart als gevolg van geleden inkomensverlies de tegemoetkoming nodig te hebben als bijdrage in de gebruikelijke kosten van het levensonderhoud; en
g. schriftelijk verklaart over de periode april 2020 geen loondervingsuitkering of een uitkering op grond van hoofdstuk 3 of artikel 78f van de Participatiewet toegekend te hebben gekregen, dan wel een naar aard en strekking vergelijkbare uitkering toegekend te hebben gekregen op grond van een buitenlandse wettelijke regeling.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij in de maand februari 2020 op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam is geweest en in verband hiermee inkomsten heeft genoten. Zoals verweerder reeds in het verweerschrift heeft toegelicht, volgt uit de polisadministratie dat eiser tot juni 2019 voor uitzendbureau Kolibrie werkzaam is geweest. Eiser heeft dat nadien ook niet meer betwist. Dat eiser op enig moment werkzaam zou zijn geweest voor een uitzendbureau Finql is niet nader onderbouwd en de beschikbare gegevens bieden hiervoor ook geen aanknopingspunten.
5.2.
Wat partijen verder nog verdeeld houdt is de vraag of eiser vanwege zijn werkzaamheden voor Temper Works in de maand februari 2020 als werknemer moet worden aangemerkt en of de inkomsten die hij in verband hiermee heeft genoten bij de beoordeling van het recht op tegemoetkoming dienen te worden betrokken. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Temper Works, zo blijkt uit informatie op de betreffende website waar verweerder in zijn verweerschrift naar heeft verwezen, biedt een platform waarbij opdrachtgevers en opdrachtnemers in de logistiek-, retail- en horecabranche samen worden gebracht. Opdrachtgevers kunnen een “klus” plaatsen op Temper waarop opdrachtnemers kunnen bieden. Een opdrachtgever accepteert de meest geschikte bieding van een opdrachtnemer en daarmee komt een opdracht tussen die opdrachtnemer en die opdrachtgever tot stand. Volgens de algemene voorwaarden op de website faciliteert Temper daarbij het platform, een modelovereenkomst tussen opdrachtgever en opdrachtnemer, de facturering namens de opdrachtnemer en de uitbetaling namens de opdrachtgever via een onafhankelijke financieringsmaatschappij. Uit de modelovereenkomst volgt verder dat Temper Works geen partij bij de overeenkomst is en niet verantwoordelijk is voor de kwaliteit van een opdracht of de kwaliteit van het door de opdrachtnemer geleverde werk. Opdrachtnemers dienen zich na de eerste opdracht, zo blijkt eveneens uit de website, ook als eenmanszaak te registreren bij de Kamer van Koophandel dan wel bij de Belastingdienst door middel van het formulier Opgaaf Startende Onderneming. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser als werknemer werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dan wel op basis van een uitzendovereenkomst als bedoeld in art. 7:690 BW. Het door eiser overgelegde artikel uit de Volkskrant biedt de rechtbank verder onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser en Temper Works rechten en verplichtingen zijn overeengekomen die de kenmerken van een arbeidsovereenkomst dan wel een uitzendovereenkomst (het persoonlijk verrichten van arbeid, de verplichting tot het betalen van loon en een gezagsverhouding) bevatten. Hierbij betrekt de rechtbank verder dat eiser ook niet ter zitting is verschenen om nog een nadere toelichting op zijn standpunt te geven.
5.3.
Het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie dat verweerder terecht de inkomsten uit werkzaamheden bij Temper Works niet heeft meegenomen bij de beoordeling van het recht op tegemoetkoming. Dat leidt tot het oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen.
5.4.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat voor de zelfstandige, die buiten zijn invloedssfeer lijdt aan inkomstenderving en financiële ondersteuning wenst voor levensonderhoud of vaste lasten heeft de wetgever andere regelingen getroffen, zoals de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers.
6. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, voorzitter, en mr. J. de Gans en mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Rijk, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 juni 2021.
De griffier is buiten staat De voorzitter is verhinderd te tekenen
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.