ECLI:NL:RBROT:2021:4788

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
8975952
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van kredietovereenkomst wegens niet nageleefde kredietwaardigheidstoets

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een verstekprocedure tussen Kedin Consumenten Financieringen B.V. en een gedaagde zonder bekende woon- of verblijfplaats. Kedin had de gedaagde gedagvaard en vorderde betaling van een bedrag van € 113,85, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. De gedaagde is niet verschenen en heeft geen gebruik gemaakt van het recht van zuivering van het verstek.

De kantonrechter heeft ambtshalve onderzocht of de vordering aan de wettelijke maatstaven voldoet, met bijzondere aandacht voor de consumentenbeschermende bepalingen die van toepassing zijn op kredietovereenkomsten. De rechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst tot stand is gekomen na 31 december 2016, waardoor de bepalingen van titel 7:2A BW van toepassing zijn. Kedin heeft echter geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij de kredietwaardigheid van de gedaagde heeft getoetst, zoals vereist door artikel 4:34 lid 1 Wft.

Aangezien de kredietwaardigheidstoets niet is nageleefd, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de kredietovereenkomst op grond van artikel 3:40 lid 1 BW nietig is. Dit betekent dat de vordering van Kedin niet kan worden toegewezen op basis van de kredietovereenkomst. Desondanks heeft Kedin een geldbedrag aan de gedaagde verstrekt, wat zonder rechtsgrond is gebeurd. De gedaagde is daarom op grond van artikel 6:203 BW verplicht om het bedrag van € 113,85 terug te betalen.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van dit bedrag en in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 231,09 aan verschotten en € 37,00 aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het méér of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8975952 \ CV EXPL 21-2500
uitspraak: 25 mei 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Kedin Consumenten Financieringen B.V.,
plaats: Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 3 november 2020,
gemachtigde: Valkenpoort Fiscalisten en Bedrijfsjuristen te Oostvoorne,
tegen
[gedaagde],
zonder bekende woon- of verblijfplaats, zowel binnen Nederland als daarbuiten,
gedaagde,
die niet heeft gereageerd.

1..Het verloop van de procedures

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de dagvaarding, met producties.
1.2
Gedaagde is niet op de eerstdienende dag in het geding verschenen, waarop tegen gedaagde verstek is verleend. Gedaagde heeft geen gebruik gemaakt van het recht van zuivering van het verstek.
1.3
De datum van de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter op heden bepaald.

2..De beoordeling

2.1
Kedin heeft gevorderd om gedaagde bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 113,85, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.
2.2
Op grond van artikel 139 Rv (het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) wijst de rechter de vordering in een verstekzaak toe, tenzij de vordering hem onrechtmatig dan wel ongegrond voorkomt. Deze bepaling verplicht de rechter ambtshalve te onderzoeken of de vordering en de grondslag waarop deze berust aan de wettelijke maatstaven voldoen. Deze verplichting is van bijzondere betekenis in deze zaak, waarin mogelijk sprake is van een overeenkomst waarop consumentenbeschermende bepalingen van toepassing zijn.
2.3
Ambtshalve dient beoordeeld te worden of de bepalingen van de WCK (de Wet op het consumentenkrediet) en/of titel 2A van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: titel 7:2A BW) van toepassing zijn. In die regelingen en de daaraan gelieerde regelingen is dwingend voorgeschreven aan welke vereisten kredietgevers moeten voldoen.
2.4
Voor het bepalen van de toepasselijkheid van voornoemde regeling(en) is de datum van de totstandkoming van de overeenkomst van belang. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt dat de overeenkomst tot stand is gekomen na 31 december 2016. De overeenkomst valt daarom in beginsel onder de reikwijdte van titel 7:2A BW zoals deze na deze datum geldt en de daaraan gelieerde regelingen.
2.5
In de hiervoor genoemde regelingen en de daaraan gelieerde regelingen is bepaald dat de kredietgever jegens de kredietnemer-consument een aantal verplichtingen heeft. Een daarvan is de verplichting van de kredietgever om in het belang van de consument voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst informatie in te winnen over diens financiële positie en om, ter voorkoming van overcreditering van de consument, te controleren of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is (artikel 4:34 lid 1 Wft, de Wet op het financieel toezicht). Dit is de zogeheten kredietwaardigheidstoets. De informatie over de financiële situatie van de kredietnemer moet worden onderbouwd met bewijsstukken, bijvoorbeeld met loonstroken.
2.6
Hoewel eiseres heeft gesteld dat zij de kredietwaardigheid van door gedaagde verstrekte financiële gegevens heeft getoetst voordat de overeenkomst tot stand is gekomen, heeft zij daarvan geen stukken overgelegd. De kantonrechter kan dan ook niet vaststellen of en wanneer eiseres de kredietwaardigheidstoets heeft uitgevoerd en gaat er daarom van uit dat eiseres de verplichting die artikel 4:34 lid 1 Wft haar oplegt, in dit geval niet heeft nageleefd.
2.7
Die verplichting vormt de implementatie van artikel 8 van Richtlijn 2008/48 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot onttrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad. Consumenten-beschermende bepalingen in het nationale recht, zoals artikel 4:34 lid 1 Wft, die voortvloeien uit (een omzetting van) bedoelde richtlijn, moeten gelijkgesteld worden aan regels die naar nationaal recht van openbare orde zijn.
2.8
Dat betekent dat als, zoals hiervoor is aangenomen, de kredietwaardigheidstoets niet is nageleefd, niet is voldaan aan een regel van openbare orde. De kredietovereenkomst is daarom op grond van artikel 3:40 lid 1 BW nietig. Dat brengt met zich dat de vordering niet kan worden toegewezen op grond van de kredietovereenkomst.
2.9
Eiseres heeft echter wel een geldbedrag aan gedaagde beschikbaar gesteld. Nu er sprake is van een nietige kredietovereenkomst, heeft zij dat geldbedrag zonder rechtsgrond verstrekt. Gedaagde dient het ter beschikking gestelde geldbedrag daarom op grond van artikel 6:203 BW (onverschuldigde betaling) terug te betalen. Op dat geldbedrag strekt in mindering de (eventueel) reeds in rekening gebrachte rente, kosten en betalingen. Uit de dagvaarding blijkt dat in dit geval dan nog een door gedaagde terug te betalen bedrag van
€ 113,85 aan hoofdsom resteert. Gedaagde wordt dan ook veroordeeld tot betaling van dat bedrag. Voor het toewijzen van de wettelijke rente zoals door eiseres gevorderd, bestaat onder deze omstandigheden geen grondslag. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
2.1
Aangezien gedaagde wel een bedrag aan eiseres verschuldigd is en zij tot op heden niet aan deze betalingsverplichting heeft voldaan, wordt gedaagde op de voet van artikel 237 Rv in de proceskosten veroordeeld.

3..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen kwijting te betalen € 113,85;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 231,09 aan verschotten en € 37,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
23435