ECLI:NL:RBROT:2021:4768

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
ROT 20/1768
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens rijden onder invloed van lachgas

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen vanwege het rijden onder invloed van lachgas. Het primaire besluit van het CBR, dat op 18 december 2019 was genomen, verklaarde het rijbewijs van de eiser ongeldig vanaf 25 december 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 25 februari 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 29 juni 2019 was aangehouden en dat hij tijdens het besturen van een auto een ballon in zijn mond had. Hij negeerde een stopteken en botste tegen een andere auto. De politie meldde aan het CBR dat eiser vermoedelijk niet meer geschikt was om een motorrijtuig te besturen. Eiser onderging een medisch onderzoek, waaruit bleek dat hij in het verleden lachgas had gebruikt, maar hij ontkende onder invloed te zijn geweest tijdens het rijden.

De rechtbank oordeelde dat de rapporteurs, die eiser hadden onderzocht, tot de conclusie waren gekomen dat er sprake was van lachgasmisbruik. Eiser kon niet aantonen dat het verslag van bevindingen onjuist was. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1768

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 18 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 25 december 2019.
Met het besluit van 25 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In een e-mailbericht van 29 april 2021 heeft eiser de rechtbank laten weten niet naar de op 30 april 2021 geplande zitting te kunnen komen.
Beide partijen hebben vervolgens toestemming gegeven voor het achterwege laten van een zitting. De rechtbank heeft, gelet hierop, bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser is op 29 juni 2019 aangehouden. In een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van een politieambtenaar van 30 juni 2019 is onder meer vermeld dat eiser tijdens het besturen van een auto een zwarte ballon in zijn mond had, een stopteken heeft genegeerd en vervolgens tegen een andere auto is gebotst.
1.2
De korpschef van de politie heeft, op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994), aan verweerder mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser – kort gezegd – niet langer geschikt is voor het besturen van een motorrijtuig.
1.3
Op 14 september 2019 heeft eiser een medisch onderzoek ondergaan, uitgevoerd door de arts [naam 1] en de psychiater [naam 2] (hierna: de rapporteurs). De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een ongedateerd verslag van bevindingen. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
“10. Psychiatrische diagnose en samenvattende beschouwing
Betrokkene is 27 jaar en werd op 29-06-2019 aangehouden wegens het rijden onder invloed van lachgas of het vermoeden daarvan. Betrokkene ontkent onder invloed van lachgas te hebben gereden.
Betrokkene geeft aan 2 weken voor de aanhouding voor het laatst lachgas te hebben gebruikt. Hiervoor gebruikte betrokkene lx per maand op sociale gelegenheden. Betrokkene gebruikte dan 5-10 ballonen op een avond. Betrokkene geeft aan dat dit alleen in de weekenden plaatsvond. Betrokkene gebruikt geen andere soorten (hard)drugs. Betrokkene geeft gedurende een periode van 1,5 jaar op sociale gelegenheden lachgas te hebben
gebruikt. Het gebruik was recreatief. Na de laatste aanhouding is het lachgasgebruik van betrokkene gestopt.
Bij huidig onderzoek werden de volgende bevindingen vastgesteld:
• Uit het aanhoudingsrapport blijkt dat betrokkene reed met een ballon in uw mond. Nadat de politie een volgteken had gegeven is hij met hoge snelheid de politie voorbij gereden. Betrokkene reed hierbij tweemaal tegen een andere auto aan. Nadat de politie hem staande had gehouden heeft u zich hiertegen verzet. De politie heeft lachgaspatronen en lachgasballonen in de auto aangetroffen.
• Betrokkene had in het jaar voorafgaande aan laatste aanhouding het rijbewijs nodig voor het werk. Door te rijden onder invloed riskeerde betrokkene aldus problemen met betrekking tot het werk. Dit is een aanwijzing voor middelenmisbruik.
• Hoewel betrokkene ontkent, had hij een ballon in de mond.
• Deze hoeveelheid kan niet als recreatief gebruik worden gezien. Dit impliceert een gewenning en schiet zijn doel als recreatie voorbij.
• Betrokkene gebruikte het middel in het verkeer. De werking van lachgas is kortdurend, maar heftig, met effecten op het rijgedrag, bewustzijn motoriek. Dit gebruik kan niet in het verkeer.
• Betrokkene had een normale urine-uitslag.
• Het viel op dat betrokkene ontwijkend antwoord geeft op de vragen.
Beschouwing:
Beschouwend kan er naar onze mening gesteld worden dat er onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding d.d. 29-06-2019 sprake was van lachgasmisbruik volgens de DSM-IV-TR, maar op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose lachgasmisbruik in ruime zin gesteld kan worden.”
2. Verweerder heeft – samengevat – aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. In paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 is vermeld dat personen die misbruik maken van psychoactieve middelen zonder meer ongeschikt zijn voor het besturen van motorrijtuigen. Uit het verslag van bevindingen blijkt dat in dit geval van zodanig misbruik sprake is.
3. De voor deze zaak toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
4.1
Eiser heeft aangevoerd dat hij geen lachgas heeft gebruikt tijdens het rijden en dat hij ten tijde van de aanrijding en de aanhouding niet onder invloed van lachgas was. Volgens eiser klopt daarom het verslag van bevindingen niet. De rechtbank oordeelt dat eisers betoog niet slaagt. De rapporteurs hebben eiser onderzocht en zijn tot de conclusie gekomen dat sprake is van lachgasmisbruik in ruime zin. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verslag inhoudelijk onjuist is of op gebrekkige wijze tot stand is gekomen. Voor wat betreft het gebruik van lachgas tijdens het rijden mochten de rapporteurs zich in beginsel baseren op het op ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende proces-verbaal van bevindingen van de politieambtenaar. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan hierover anders moet worden geoordeeld.
4.2
Eiser heeft ook aangevoerd dat zijn verzekeringsmaatschappij geen overtreding heeft kunnen constateren en het incident als een normaal schadegeval heeft behandeld. Dit leidt niet tot een ander oordeel, omdat de wijze waarop een verzekeringsmaatschappij een schadegeval beoordeelt, niet van belang is voor de door verweerder te maken beoordeling.
4.3
Eiser heeft verder opgemerkt dat zijn rijbewijs cruciaal is voor zijn levensonderhoud. Voor zover hij daarmee heeft willen zeggen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen, volgt de rechtbank hem hierin niet. Bij gebleken ongeschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen, moet verweerder het rijbewijs ongeldig verklaren. Er is dan geen ruimte voor een belangenafweging.
5. De conclusie is dat het beroep ongegrond is.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: juridisch kader

De Wegenverkeerswet 1994 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 134
(…)
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.
(…)
De Regeling eisen en geschiktheid 2000 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
De bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Paragraaf 8.8 Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
De Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
a. niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen;
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.