In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, die zich zorgen maakte over de ontwikkeling van [naam kind] na het overlijden van haar vader in 2018. De moeder van [naam kind] oefent het ouderlijk gezag uit en [naam kind] woont bij haar. Tijdens de zitting zijn zowel [naam kind] als de moeder gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen waren over [naam kind], waaronder schoolverzuim en een gebrek aan communicatie tussen haar en de moeder. Echter, er zijn ook positieve ontwikkelingen zichtbaar, zoals de terugkeer naar school en verbeterde communicatie. Ondanks deze positieve signalen zijn de zorgen nog niet volledig weggenomen, vooral met betrekking tot de emotieregulatie van [naam kind] en haar rouwverwerking. De kinderrechter oordeelt dat de zorgen niet ernstig genoeg zijn om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen, vooral omdat [naam kind] en de moeder op een wachtlijst staan voor Multi Systeem Therapie (MST) en de moeder bereid is om hulp te accepteren.
De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad om [naam kind] onder toezicht te stellen afgewezen, omdat niet is voldaan aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.