ECLI:NL:RBROT:2021:4761

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
C/10/599857 / HA ZA 20-649
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en ontvankelijkheid van verzet in civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een verzetprocedure over de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen twee voormalige echtelieden. De vrouw, oorspronkelijk eiseres, had de man, oorspronkelijk gedaagde, in rechte betrokken na een verstekvonnis dat op 25 juli 2018 was gewezen. Dit verstekvonnis bepaalde dat de man zijn medewerking moest verlenen aan de levering van zijn aandeel in de gezamenlijke woning aan de vrouw. De man heeft echter verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij niet ontvankelijk is in zijn verzet omdat hij de wettelijke termijn van acht weken voor het indienen van verzet heeft overschreden. De man had op 8 april 2020 kennisgenomen van het verstekvonnis, maar diende zijn verzet pas op 5 juni 2020 in, wat te laat was volgens artikel 143 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de vrouw recht heeft op de toedeling van de polis Opmaat, die als onderpand aan de hypotheek is gekoppeld. De vrouw had alle premies van de polis betaald sinds juli 2007 en de rechtbank heeft besloten dat de polis aan de vrouw moet worden toegedeeld tegen een afkoopwaarde van € 1.155,67. De rechtbank heeft de man veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure en verklaarde dat de woning aan de [adres] te Rotterdam in de beschikking van 13 oktober 2008 tegen een nihil (over)waarde is toegedeeld aan de vrouw. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. de Geus op 2 juni 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/599857 / HA ZA 20-649
Vonnis van 2 juni 2021
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
oorspronkelijk eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. M.F.A. van Pelt te Rotterdam,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats B] ,
oorspronkelijk gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. A. Sahin te Lent.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het openbaar exploot dagvaarding van 14 maart 2018, met producties,
  • het verstekvonnis met zaaknummer / rolnummer 553176 / HA ZA 18-613 van 25 juli 2018,
  • de verzetdagvaarding van 5 juni 2020, met producties 1 tot en met 4,
  • de conclusie van repliek (conclusie van antwoord in verzet) tevens houdende vermeerdering van eis, met producties, van de vrouw,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 maart 2021.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalige echtelieden. Partijen zijn op 4 januari 1999 in gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk is ontbonden door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand op 20 februari 2009 van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 oktober 2008 (hierna: de echtscheidingsbeschikking). In de echtscheidingsbeschikking is de man niet verschenen.
2.2.
De man heeft in juli 2007 de gezamenlijke koopwoning aan de [adres] te ( [postcode] ) Rotterdam verlaten. De vrouw is met de twee minderjarige kinderen van partijen in deze woning blijven wonen en heeft sedertdien steeds alle lasten van de woning betaald.
2.3.
In de echtscheidingsbeschikking van 13 oktober 2008 is bepaald dat de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vastgesteld wordt conform punt 8 van het verzoekschrift. In punt 8 van het verzoekschrift staat over de verdeling van de woning aan de [adres] te Rotterdam (hierna: de woning):

Woning aan de [adres] Rotterdam
De man en de vrouw zijn samen eigenaar van de hierboven genoemde woning. De vrouw wenst de woning toebedeeld te krijgen om daar met haar kinderen te kunnen blijven wonen. Op 19 juni 2006 is door de Rabobank financiering verstrekt ten behoeve van deze woning. Dit betreft een lening van € 121.000,- ter financiering van de aankoop van de woning (hypotheek) (
productie 3). Vergelijkbare woningen in dezelfde straat staan voor ongeveer € 124.000,- te koop. De overwaarde van de woning zal om die reden op nihil te stellen zijn. De vrouw heeft, sinds het vertrek van de man uit de woning, alle woonlasten voldaan.”
2.4.
De vrouw heeft bij dagvaarding van 14 maart 2018 de man in rechte betrokken. In het daarop gewezen verstekvonnis van 25 juli 2018 (hierna: het verstekvonnis) tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde heeft de rechtbank, overeenkomstig de eis van de vrouw:
1. de man veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de levering van zijn aandeel
in de woning aan de vrouw,
2. bepaald dat het verstekvonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring van de man in de notariële akte in die zin dat het verstekvonnis dezelfde kracht heeft als in een wettige vorm opgemaakte notariële akte tot eigendomsoverdracht van het aandeel van de vrouw in de woning aan de vrouw, welk vonnis voor inschrijving vatbaar is in de daartoe bestemde openbare registers,
3. de man veroordeeld in de proceskosten.
2.5.
Het verstekvonnis is gepubliceerd in de Staatscourant nr. 16046 op 19 maart 2018.
2.6.
Op 8 april 2020 heeft de man kennis genomen van het verstekvonnis en de echtscheidingsbeschikking.
2.7.
De man heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen de echtscheidingsbeschikking. De man is in verzet gekomen tegen het verstekvonnis van 25 juli 2018.
2.8.
In 2000 hebben partijen voor de financiering van de woning bij de Rabobank een hypothecaire geldlening afgesloten voor € 121.000,- (hierna: de hypotheek). Partijen hebben vervolgens op 20 juni 2006 de polis Opmaat verzekering met polisnummer [nummer polis] (hierna: de polis) gesloten en deze aan de hypotheek als onderpand gekoppeld.
2.9.
De vrouw heeft alle premie’s van de polis ten bedrage van € 123,50 per maand voldaan sinds juli 2007.
2.10.
De polis vertegenwoordigde op 13 oktober 2008 een waarde van € 2.311,35 en op 20 juli 2020 een waarde van € 28.517,31.

3..Het geschil

3.1.
Bij verzetdagvaarding van 5 juni 2020 vordert de man – kort weergegeven – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I. de man wordt ontheven van de veroordeling tegen hem uitgesproken bij het verstekvonnis,
II. de vorderingen van de vrouw niet ontvankelijk zijn dan wel in zijn geheel worden afgewezen,
III. de vrouw wordt veroordeeld in de kosten van dit verzet, vermeerderd met het salaris voor de gemachtigde [
rechtbank begrijpt: salaris advocaat] van de man.
3.2.
De vrouw concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man in het verzet, als zijnde ongegrond dan wel niet ontvankelijk, met veroordeling van de man in de proceskosten van het verzet.
3.3.
Bij conclusie van repliek (conclusie van antwoord in het verzet) vordert de vrouw, na eisvermeerdering, – kort weergegeven – om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
I. de bekrachtiging van de echtscheidingsbeschikking, althans aanvullend te bepalen dat de woning, althans het aandeel van de man conform de echtscheidingsbeschikking tegen een nihil waarde [
de rechtbank begrijpt: nihil overwaarde] aan de vrouw wordt toegedeeld/toegescheiden, met uitsluiting van de man,
II. dat de rechten voortvloeiend uit de polis Opmaat met nummer [nummer polis] worden geleverd aan de vrouw tegen een afkoopwaarde [
de rechtbank begrijpt: tegen een aan de man te betalen afkoopsom] van € 1.155,67,
III. zo nodig door het in de plaats treden van de in deze te geven vonnis, in die zin dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte notariële akte tot eigendomsoverdracht van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw, welk vonnis voor inschrijving vatbaar is in de daartoe bestemde openbare registers,
IV. zo nodig dat de rechten voortvloeiende uit de opmaat polis worden geleverd aan de vrouw door in de plaats stelling van de handtekening van de man door dit vonnis gevolgd door mededeling daarvan aan de verzekeringsmaatschappij,
V. met veroordeling van de man in de proceskosten, tevens houdende salaris gemachtigde [
rechtbank begrijpt: salaris advocaat].

4..De beoordeling

De ontvankelijkheid van het verzet

4.1.
Het eerste geschilpunt tussen partijen waarover dient te worden geoordeeld, betreft de ontvankelijkheid van het verzet.
4.2.
De man diende ingevolge het bepaalde in artikel 143 lid 2 Rv binnen acht weken na de daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is, verzet in te stellen. Immers, hij woont in Duitsland en hij heeft geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland.
4.3.
De man heeft in zijn verzetdagvaarding en ter zitting gesteld dat het verstekvonnis niet aan hem is betekend, maar dat hij op 8 april 2020 kennis heeft genomen van het verstekvonnis.
4.4.
De datum van de verzetdagvaarding is 5 juni 2020. Dit is 8 weken en twee dagen nadat de man, naar eigen zeggen, kennis heeft genomen van het verstekvonnis. Derhalve is het verzet niet gedaan binnen de wettelijke termijn van 8 weken, zoals bepaald in artikel 143 lid 2 Rv. De man wordt dan ook niet ontvankelijk verklaard in zijn verzet.
De eisvermeerdering van de vrouw
4.5.
De vrouw heeft in haar conclusie van repliek uiteengezet dat de woning, ondanks de toedeling van de woning aan haar in de echtscheidingsbeschikking, en ondanks het gewezen verstekvonnis, niet op haar naam kan worden gesteld. De Rabobank heeft namelijk aangegeven dat dit pas kan gebeuren als aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:
1) er dient duidelijk vast te staan dat de woning in 2008 is toegedeeld aan de vrouw tegen een (over)waarde nihil,
2) de polis Opmaat, die als onderpand aan de hypotheek is gekoppeld, moet op naam van de vrouw zijn gesteld.
4.6.
De vrouw wil de woning op haar naam kunnen zetten, conform de verdeling zoals vastgesteld in de echtscheidingsbeschikking, onder het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld, en wenst mede daartoe (de Rabobank eist dat immers) dat de polis, die tot dusver onverdeeld is, alsnog wordt verdeeld middels toedeling aan haar.
4.7.
De rechtbank zal de eisvermeerdering van de vrouw, voor zover op voormelde problematiek toegesneden, toelaten en hierop beslissen. Daarbij wordt aangetekend dat in verdelingskwesties de rechter die over de verdeling beslist een mate van vrijheid geniet en niet is gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en niet expliciet hoeft in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. (HR 17 april 1998, ECLI:HR:1998: ZC2631)
4.8.
De man heeft kennis genomen van de eisvermeerdering van de vrouw ruim vóórdat dit vonnis, waarin de man niet ontvankelijk in zijn verzet wordt geoordeeld, wordt gewezen, namelijk drie weken vóórafgaand aan de mondelinge behandeling. De man heeft bij de mondelinge behandeling de gelegenheid gekregen inhoudelijk te reageren op de door de vrouw ingestelde vermeerderde vordering, en heeft daar ook op gereageerd, zodat geen sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor of de beginselen van de goede procesorde indien de rechtbank op de vermeerderde eis beslist. Niet beslissen over de betekenis van de toedeling van de woning in de echtscheidingsbeschikking en omtrent de verdeling van de polis zou getuigen van excessief formalisme, hetgeen de rechter dient te vermijden (vgl. EHRM 20 april 2004, EHRC 2004,53 m.nt. F. Fernhout ‘Bulena/Tsjechië’). Van de vrouw mag niet gevergd worden dat zij een nieuwe procedure aanhangig maakt over deze relatief eenvoudige kwesties, zeker gezien het tijdsverloop sinds het uiteengaan van partijen.
4.9.
In het verstekvonnis staat over de verdeling van de woning:
“De rechtbank,
1. veroordeelt gedaagde zijn medewerking te verlenen aan de levering van zijn aandeel in de woning, gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) Rotterdam aan eiseres.”
Volgens de man heeft de rechtbank met dit oordeel niet beslist over de waarde van de woning. De woning dient thans bij de feitelijke verdeling te worden getaxeerd en de overwaarde dient vervolgens tussen partijen bij helfte te worden verdeeld, aldus de man.
4.10.
De rechtbank volgt de man niet in zijn betoog. De woning is reeds verdeeld in de echtscheidingsbeschikking, en deze beschikking is definitief. In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vastgesteld wordt conform punt 8 van het verzoekschrift. In punt 8 van het verzoekschrift staat over de waarde van de woning dat de overwaarde (dus het verschil tussen de waarde van de woning en de grootte van de hypothecaire schuld) op nihil te stellen is. Dat er in het later gewezen verstekvonnis niets staat over de waarde van de woning sluit aan op de verdeling in de echtscheidingsbeschikking. Uit het verstekvonnis kan de man dus niet afleiden dat de (huidige) overwaarde van de woning thans onverdeeld is: de huidige overwaarde is pas gerealiseerd
nadatde woning is toegedeeld aan de vrouw, zodat de vrouw geen vergoeding wegens overbedeling aan de man is verschuldigd vanwege de toedeling van de woning aan haar.
4.11.
Partijen zijn het erover eens dat de polis alsnog moet worden verdeeld. Ook zijn partijen het erover eens dat dat middels toedeling van de polis aan de vrouw moet gebeuren. Partijen zijn het er echter niet over eens welke waardepeildatum moet worden gehanteerd bij de toedeling van de polis aan de vrouw.
4.12.
De vrouw gaat uit van de waardepeildatum 13 oktober 2008, nu dat de datum van de echtscheidingsbeschikking is en zij (reeds) vanaf juli 2007 alleen de premies heeft voldaan. De polis had op 13 oktober 2008 een afkoopwaarde van€ 2.311,35 zodat zij de man de helft daarvan, € 1.155,67, moet vergoeden ingeval de polis aan haar wordt toegedeeld. Volgens de man heeft hij recht op de helft van de huidige waarde van de polis, omdat partijen in gemeenschap van goederen getrouwd waren en de polis tot de huwelijksgemeenschap behoort. De man betwist niet dat de premie’s vanaf juli 2007 door de vrouw zijn betaald, maar betoogt dat dit geen invloed moet hebben op de waardepeildatum die wordt gehanteerd.
4.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat alleen de vrouw gedurende de periode van juli 2007 tot op heden, dus gedurende (bijna) 14 jaar, de maandelijkse premie heeft betaald. Daarom acht de rechtbank het in dit geval redelijk en billijk om als waardepeildatum de door de vrouw voorgestelde waardepeildatum te hanteren. De waardevermeerdering van de polis sinds 13 oktober 2008 is door uitsluitend de vrouw bewerkstelligd en het hanteren van de verdelingsdatum - nu - als waardepeildatum zou een ongerechtvaardigde verrijking van de man inhouden. De rechtbank zal dus de polis aan de vrouw toedelen en de vrouw veroordelen, wegens overbedeling, tot betaling aan de man van € 1.155,67.
4.14.
De man zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de vrouw worden begroot op:
- salaris advocaat € 1.126,00 (2 punten x tarief € 563,00)

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzet;
5.2.
veroordeelt de man in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 1126,00;
5.3.
deelt de polis Opmaat nr. [nummer polis] bij Interpolis toe aan de vrouw en veroordeelt de vrouw aan de man wegens overbedeling te vergoeden € 1.155,67. Veroordeelt de man, voor zover nodig, mee te werken aan de wijziging van de tenaamstelling van de polis. Bepaalt dat dit vonnis, zo nodig, in de plaats treedt van enige rechtshandeling die de man daartoe moet verrichten;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
verklaart voor recht dat de woning aan de [adres] te Rotterdam in de beschikking van 13 oktober 2008 van de Rechtbank Rotterdam tegen een nihil (over)waarde is toegedeeld aan de vrouw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend door de rolrechter en op 2 juni 2021 uitgesproken in het openbaar.
3360 / 2517 / 638