ECLI:NL:RBROT:2021:4751
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling en afwijzing van vorderingen in civiele zaak
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser, zonder advocaat, een vordering ingediend tegen gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G. Plet. De zaak betreft een incident van mishandeling dat plaatsvond op 3 november 2019, waarbij eiser stelt dat hij door een beveiliger van gedaagde is mishandeld tijdens het uitgaan. Eiser baseert zijn vordering op artikel 6:170 BW, dat werkgevers aansprakelijk stelt voor schade veroorzaakt door hun werknemers. Gedaagde betwist echter de aansprakelijkheid, stellende dat de beveiliger niet in dienst is en dat er geen sprake was van mishandeling, maar van zelfverdediging.
De rechtbank heeft de zaak eerder doorverwezen naar de handelskamer en eiser de gelegenheid gegeven om zijn vordering te onderbouwen. Echter, eiser heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid en zijn vorderingen onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat er geen grond is voor toewijzing van de vordering en verklaart eiser niet-ontvankelijk. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 563,00. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het vonnis is uitgesproken op 26 mei 2021 door mr. drs. J. van den Bos en is openbaar gemaakt.