ECLI:NL:RBROT:2021:4751

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
C/10/610015 / HA ZA 20-1208
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling en afwijzing van vorderingen in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser, zonder advocaat, een vordering ingediend tegen gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G. Plet. De zaak betreft een incident van mishandeling dat plaatsvond op 3 november 2019, waarbij eiser stelt dat hij door een beveiliger van gedaagde is mishandeld tijdens het uitgaan. Eiser baseert zijn vordering op artikel 6:170 BW, dat werkgevers aansprakelijk stelt voor schade veroorzaakt door hun werknemers. Gedaagde betwist echter de aansprakelijkheid, stellende dat de beveiliger niet in dienst is en dat er geen sprake was van mishandeling, maar van zelfverdediging.

De rechtbank heeft de zaak eerder doorverwezen naar de handelskamer en eiser de gelegenheid gegeven om zijn vordering te onderbouwen. Echter, eiser heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid en zijn vorderingen onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat er geen grond is voor toewijzing van de vordering en verklaart eiser niet-ontvankelijk. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 563,00. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Het vonnis is uitgesproken op 26 mei 2021 door mr. drs. J. van den Bos en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/610015 / HA ZA 20-1208
Vonnis van 26 mei 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
voor wie zich geen advocaat heeft gesteld,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.G. Plet te Spijkenisse.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Bij vonnis van deze rechtbank, sector kanton, van 27 november 2020 is de onderhavige zaak door de kantonrechter verwezen naar de handelskamer van deze rechtbank. De rechtbank heeft kennisgenomen van dit vonnis en van de daaraan ten grondslag liggende processtukken.
1.2.
Bij e-mail van 23 december 2020 heeft [eiser] de rechtbank verzocht de zaak in te trekken. In reactie op deze e-mail van [eiser] heeft de advocaat van [gedaagde] bij email van 31 december 2020 de rechtbank verzocht om een proceskostenveroordeling ten laste van [eiser] uit te spreken.
1.3.
De zaak is vervolgens naar de rol van 24 maart 2021 verwezen voor repliek, omdat intrekking van de vordering – gelet op de reeds genomen conclusie van antwoord – niet mogelijk is. Bovendien is intrekking een proceshandeling die bij de rechtbank alleen door een advocaat mag worden verricht.
1.4.
Op 24 maart 2021 is aan [eiser] akte niet dienen verleend, omdat [eiser] geen gebruik heeft gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om een advocaat te stellen en een conclusie van repliek in te dienen.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Bij dagvaarding heeft [eiser] aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij op 3 november 2019 tijdens het uitgaan bij de [naam uitgaansgelegenheid] door een beveiliger werkzaam voor [gedaagde] is mishandeld, waardoor hij schade heeft opgelopen. Op grond van artikel 6:170 BW is [gedaagde] als werkgever van de beveiliger aansprakelijk voor de schade die als gevolg van de mishandeling is ontstaan en de schade die [eiser] als gevolg van de mishandeling in de toekomst nog zal lijden.
2.2.
Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering van [eiser] . [gedaagde] stelt – kort samengevat – dat artikel 6:170 BW niet van toepassing is. De beveiliger is niet in dienst bij [gedaagde] , waardoor er geen rechtsbetrekking bestaat met een ondergeschikte. Daarnaast heeft de beveiliger geen fout begaan in de zin van artikel 6:170 BW jegens [eiser] . De beveiliger heeft [eiser] niet mishandeld, maar moest zichzelf juist verdedigen tegen [eiser] toen hij [eiser] aansprak op het openen van de nooddeur van de bar terwijl er geen sprake was van een noodgeval. De beveiliger heeft hierbij geen buitenproportioneel of buitengewoon excessief geweld gebruikt tegen [eiser] . Nu er geen sprake is van een fout en [eiser] de beveiliger niet heeft gedagvaard heeft [eiser] ingevolge artikel 3:303 BW onvoldoende belang bij zijn vordering en dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.3.
De rechtbank verwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid. Juist uit het feit dat [gedaagde] de aansprakelijkheid betwist, volgt het belang van [eiser] een uitspraak over de rechtsverhouding te verkrijgen.
2.4.
Nu [eiser] , hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, zijn stellingen vervolgens niet nader heeft gemotiveerd en de stellingen en juridische verweren van [gedaagde] onweersproken heeft gelaten, oordeelt de rechtbank dat [eiser] zijn vordering onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd. Dat betekent dat er geen grond bestaat voor toewijzing van de vordering.
2.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 563,00 aan salaris advocaat (1,0 punt × tarief € 563,00).
2.6.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe is gegrond op de wet en niet is weersproken door [eiser] .

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] , tot op heden begroot op € 563,00,
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door de rolrechter en op 26 mei 2021 uitgesproken in het openbaar.
3360/1977/1407