ECLI:NL:RBROT:2021:4747
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak in het kader van explosieve woningmarkt
Op 1 juni 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de waardering van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2019. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.J. Koopmans, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, die de waarde van de onroerende zaak had vastgesteld op € 292.000,-. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de WOZ-waarde te hoog was, en dat deze op € 175.000,- moest worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij de waarde van de onroerende zaak werd vastgesteld op € 233.000,-.
De rechtbank overwoog dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2018 moest worden bepaald. De heffingsambtenaar had in beroep een lagere waarde van € 233.000,- verdedigd. De rechtbank oordeelde dat de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsmethode geschikt was voor de waardebepaling, ondanks de argumenten van eiser dat de huizenprijzen in Rotterdam exorbitant waren gestegen en dat de waarde niet op basis van vergelijkingsobjecten kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten.
De rechtbank bepaalde dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.