ECLI:NL:RBROT:2021:4740

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
30 mei 2021
Zaaknummer
8959241 CV EXPL 21-860
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsgeschil over voortzetting arbeidsovereenkomst en bewijslevering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een arbeidsgeschil tussen [eiser] en de besloten vennootschap THE ART HOTEL B.V. [eiser] is op 1 oktober 2019 in dienst getreden bij The Art Hotel als nachtreceptionist. De arbeidsovereenkomst was aanvankelijk voor de duur van één maand en is later verlengd voor zes maanden. Na afloop van deze periode ontstond onduidelijkheid over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst. The Art Hotel heeft [eiser] verzocht een nieuwe arbeidsovereenkomst voor drie maanden te ondertekenen, wat hij heeft geweigerd. De werkgever heeft vervolgens [eiser] naar huis gestuurd en een brief gestuurd waarin de beëindiging van het dienstverband werd aangekondigd. [eiser] heeft daarop een kort geding aangespannen, waarin hij vorderingen heeft ingesteld voor wedertewerkstelling en betaling van achterstallig loon. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst was voortgezet voor de duur van zes maanden, maar The Art Hotel betwist dit en stelt dat er een nieuwe overeenkomst voor drie maanden is aangeboden. De rechtbank heeft nu The Art Hotel in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar stelling dat de arbeidsovereenkomst na 1 mei 2020 is voortgezet voor de duur van drie maanden. De zaak is aangehouden voor bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8959241 CV EXPL 21-860
uitspraak: 16 april 2021
vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
gedaagde in verzet,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. L. van Luipen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THE ART HOTEL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in verzet,
eiseres in reconventie,
vertegenwoordigd door: [naam 1] en [naam 2].
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk “[eiser]” en “the Art Hotel”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • de inleidende dagvaarding van 21 september 2021, met producties;
  • het verstekvonnis van 29 oktober 2020;
  • de verzetdagvaarding van 29 december 2020, tevens houdende een eis in reconventie, met producties;
  • het vonnis van 11 januari 2021, waarbij een mondelinge behandeling is gepland;
  • de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2
De mondelinge behandeling heeft in aanwezigheid van partijen plaatsgevonden op
8 maart 2021. Beide partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht.
1.3
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[eiser], geboren op [geboortedatum eiser], is op 1 oktober 2019 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één maand in dienst getreden bij The Art Hotel in de functie van nachtreceptionist. Het loon van [eiser] bedroeg in die periode € 1.700,00 netto per maand bij een arbeidsduur van 38 uur per week.
2.2
[eiser] en The Art Hotel zijn aansluitend aan de eerste arbeidsovereenkomst een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden overeengekomen, derhalve lopend tot
1 mei 2020. Het loon van [eiser] is met ingang van 1 november 2019 verhoogd tot een bedrag van € 1.850,00 netto per maand, exclusief emolumenten.
2.3
De arbeidsrelatie tussen partijen is na 30 april 2020 voortgezet, in die zin dat [eiser] voor The Art Hotel (nachtdiensten) heeft gewerkt op 1, 4, 5, 6, 7 en 8 mei 2020.
2.4
The Art Hotel heeft tijdens de dienst van [eiser] op 9 mei 2020 aan hem verzocht een arbeidsovereenkomst voor drie maanden te tekenen. Nadat [eiser] heeft geweigerd deze te ondertekenen is [eiser] naar huis gestuurd.
2.5
The Art Hotel heeft [eiser] ingeroosterd in de week van 18 tot en met 24 mei 2020. [eiser] heeft op 18 mei 2020 werkzaamheden verricht. The Art Hotel heeft tijdens de dienst van [eiser] opnieuw verzocht de arbeidsovereenkomst voor de duur van drie maanden te ondertekenen. Nadat [eiser] dit opnieuw heeft geweigerd heeft The Art Hotel hem naar huis gestuurd.
2.6
De (aangetekende) brief van The Art Hotel van 30 juni 2020 met als onderwerp “Beëindiging dienstverband” luidt als volgt:
(…) “Bij deze delen wij u mede dat het met u aangegane tijdelijke dienstverband ingaande 01 Oktober 2019 t/m 31 juli 2020 per deze datum van rechtswege eindigt en niet zal worden verlengd” (…)
2.7
[eiser] heeft bij dagvaarding van 13 juli 2020 gevorderd, bij vonnis in kort geding, The Art Hotel te veroordelen hem toe te laten tot de overeengekomen arbeid en tot betaling van diverse bedragen aan achterstallig loon berekend over de periode tot en met juni 2020 en vakantietoeslag, te vermeerderen met wettelijke verhoging, wettelijke rente en kosten zoals in de dagvaarding omschreven, alsook tot doorbetaling van het loon vanaf juni 2020 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd onder verstrekking van deugdelijke specificaties.
2.8
Bij het op 4 augustus 2020 onder zaaknummer 8605069 VV EXPL 20-246 gewezen kort geding vonnis is de gevorderde wedertewerkstelling afgewezen en is The Art Hotel veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en vakantietoeslag tot en met juni 2020, te vermeerderen met rente en kosten zoals in dat vonnis omschreven.
2.9
Bij het onder zaaknummer 8784529 CV EXPL 20-33835 gewezen verstekvonnis van
29 oktober 2020 is voor recht verklaard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is voortgezet voor de duur van zes maanden, derhalve tot 1 november 2020. Voorts is The Art Hotel veroordeeld om [eiser] binnen veertien dagen na datum van het vonnis toe te laten tot de overeengekomen arbeid en tot betaling aan [eiser] van het salaris vanaf 1 augustus 2020, te vermeerderen met emolumenten, wettelijke verhoging en wettelijke rente onder verstrekking van bruto/netto specificaties en een eindafrekening en te vermeerderen met kosten zoals in dat vonnis omschreven.

3..Het geschil

in conventie
3.1
[eiser] heeft bij inleidende dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen, zoals aangegaan per 1 oktober 2019 en verlengd voor zes maanden per 1 november 2019, per 1 mei 2020 op dezelfde voorwaarden is voortgezet voor de duur van zes maanden en The Art Hotel te veroordelen om [eiser] binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis (indien de arbeidsovereenkomst nog bestaat) toe te laten tot de overeengekomen arbeid. [eiser] heeft voorts gevorderd The Art Hotel te veroordelen tot betaling van het salaris vanaf 1 augustus 2020 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, zijnde een bedrag van € 1.850,00 netto per maand, te vermeerderen met 10% nachttoeslag en over te gaan tot een eindafrekening, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente, wettelijke verhoging en (buitengerechtelijke) kosten zoals in de dagvaarding omschreven.
3.2
Aan zijn vordering heeft [eiser] - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is na 30 april 2020 stilzwijgend op basis van dezelfde voorwaarden voorgezet voor de duur van zes maanden, dat wil zeggen tot
1 november 2020. [eiser] maakt dan ook aanspraak op nakoming van de arbeidsovereenkomst. The Art Hotel heeft tijdens de arbeidsovereenkomst niet schriftelijk aangezegd. The Art Hotel heeft aan [eiser] pas tijdens zijn dienst van 6 mei 2020 (in de ochtend van 7 mei 2020) een brief gedateerd op 29 april 2020 overhandigd, waarin werd bevestigd dat de arbeidsovereenkomst werd voortgezet voor de duur van drie maanden. [eiser] heeft geweigerd deze brief te ondertekenen en hij heeft eveneens geweigerd een arbeidsovereenkomst voor de duur van drie maanden of de door The Art Hotel aangeboden ontslagbrief te tekenen. [eiser] betwist dat hij de brief van 29 april 2020 op die datum heeft ontvangen. [eiser] heeft meerdere malen mondeling en schriftelijk aangegeven dat hij zijn werk op eerste afroep wilde hervatten. The Art Hotel heeft hem echter niet meer toegelaten na 18 mei 2020.
3.3
[eiser] betwist voorts dat, zoals door The Art Hotel voor het eerst in de kort geding procedure is gesteld, op 27 maart 2020 dan wel op 30 maart 2020 met hem zou zijn gesproken over een verlenging van de arbeidsovereenkomst voor de duur van drie maanden. Voor [eiser] komt dit standpunt volledig uit de lucht vallen. De door The Art Hotel ingenomen stellingen op dit punt zijn niet consistent te noemen. The Art Hotel heeft ook achteraf nimmer bevestigd dat overeenstemming is bereikt over een contract van drie maanden. [eiser] acht het in dat geval vreemd dat The Art Hotel (volgens haar versie van de feiten) alsnog op 29 of 30 april 2020 een schriftelijke bevestiging aanbiedt en op
8 mei 2020 nog nadacht over een verlenging van zes of twaalf maanden. De stelling dat een contract voor drie maanden is overeengekomen is ongeloofwaardig ten opzichte van het eerdere standpunt van The Art Hotel dat er geen contract tot stand was genomen dan wel dat [eiser] daarvan afstand zou hebben gedaan. Ook in de correspondentie tussen de gemachtigden is nimmer door The Art Hotel het standpunt ingenomen dat in maart 2020 mondelinge overeenstemming is bereikt over een verlenging van drie maanden.
3.4
Het verweer van The Art Hotel strekt tot ontheffing van de bij voormeld verstekvonnis uitgesproken veroordeling en, opnieuw rechtdoende, tot afwijzing van de vordering van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3.5
The Art Hotel heeft - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
The Art Hotel betwist dat sprake is geweest van een stilzwijgende verlenging van de arbeidsovereenkomst. The Art Hotel heeft op 27 maart 2020 bij monde van haar directeur
[naam 3] en de leidinggevende van [eiser], [naam 4], mondeling een verlenging van drie maanden aangeboden met ingang van 1 mei 2020. [eiser] heeft aangegeven het aanbod gaarne te aanvaarden per genoemde datum. Op 29 april 2020 heeft [naam 4] een afschrift van de arbeidsovereenkomst conform de mondelinge overeenkomst aangeboden aan [eiser]. In plaats van de arbeidsovereenkomst te ondertekenen heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat een arbeidsovereenkomst voor zes maanden is aangeboden. Nadat [eiser] ondanks meerdere verzoeken heeft geweigerd de arbeidsovereenkomst te ondertekenen heeft The Art Hotel [eiser] verzocht de werkvloer te verlaten, omdat het [eiser] anders niet is toegestaan betaalde arbeid te verrichten. The Art Hotel meent dat [eiser] willens en wetens getracht heeft een stilzwijgende voortzetting te bewerkstelligen door categorisch te weigeren het hem aangeboden contract te ondertekenen. Gelet op de huidige economische omstandigheden was het ook niet logisch dat aan [eiser] een contract van meer dan drie maanden zou worden aangeboden. The Art Hotel heeft slechts voor het geval dat in een bodemprocedure zou worden beslist dat de arbeidsovereenkomst voor zes maanden is verlengd per 1 augustus 2020 ontslag aangezegd. The Art Hotel is uitsluitend bereid het [eiser] toekomende salaris over de door hem gewerkte dagen op 1, 4, 5, 6, 7 en 8 mei 2020 te voldoen.
in reconventie
3.6
The Art Hotel heeft in reconventie gevorderd [verweerder] te veroordelen tot betaling van eventuele gerechtelijke kosten en tot terugbetaling van de ten onrechte ontvangen transitievergoeding en ontslagvergoeding(en).
3.7
Het verweer van [verweerder] strekt tot afwijzing van de vordering in reconventie, met veroordeling van The Art Hotel in de kosten van het geding.

4..De beoordeling

in conventie
4.1
Vaststaat dat [eiser] eerst op 1 oktober 2019 bij The Art Hotel in dienst is getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één maand en dat partijen vervolgens een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan voor de duur van zes maanden. Voorts staat vast dat [eiser] op 1, 4, 5, 6, 7, 8 en 18 mei 2020 nog werkzaamheden voor The Art Hotel heeft verricht. In geschil tussen partijen is of de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zoals door [eiser] uitdrukkelijk is gesteld, stilzwijgend is verlengd voor eenzelfde duur en onder dezelfde arbeidsvoorwaarden, dan wel dat, zoals door The Art Hotel naar voren is gebracht, aan [eiser] voor 1 mei 2020 enkel een verlenging van de duur van drie maanden is aangeboden als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst na 1 augustus 2020 zou zijn geëindigd.
4.2
Als uitgangspunt heeft te gelden dat ingevolge artikel 7:668 lid 1 onder a en b BW de werkgever de werknemer uiterlijk één maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt informeert over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en bij voortzetting, over de voorwaarden waaronder hij de arbeidsovereenkomst wil voortzetten. Daarnaast bepaalt artikel 7:668 lid 4 onder a BW dat de arbeidsovereenkomst wordt geacht voor dezelfde tijd, maar ten hoogste voor een jaar, op de vroegere voorwaarden te zijn voortgezet indien de arbeidsovereenkomst, bedoeld in lid 1, na het verstrijken van de tijd, bedoeld in artikel 7:667, lid 1, wordt voortgezet en de werkgever de verplichting, bedoeld in lid 1, onderdeel a of b, niet is nagekomen.
4.3
[eiser] heeft erkend dat hij de brief van 29 april 2020 (productie 3 bij de inleidende dagvaarding), waarin is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst zal worden verlengd voor de duur van drie maanden en derhalve zal eindigen op 31 juli 2020, heeft ontvangen, zij het dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat hij deze brief pas tijdens zijn nachtdienst van
6 op 7 mei 2020 overhandigd heeft gekregen. The Art Hotel stelt dat [naam 4] op 29 april 2020 een afschrift van de arbeidsovereenkomst aan [eiser] heeft aangeboden ter ondertekening. Indien juist is dat The Art Hotel voor 1 mei 2020 de arbeidsovereenkomst voor drie maanden aan [eiser] heeft aangeboden en de inhoud daarvan ook met hem heeft besproken kan van een stilzwijgende voortzetting geen sprake zijn. Dit kan slechts worden aangenomen indien geen van beide partijen zich over de verlenging van de arbeidsovereenkomst heeft uitgelaten. De stelling van The Art Hotel dat op 30 maart 2020 tijdens een gesprek met [naam 3] en [naam 4] namens The Art Hotel en [eiser] mondeling een verlenging van de arbeidsovereenkomst voor de duur van drie maanden is overeengekomen, is eveneens uitdrukkelijk door [eiser] betwist. De door
The Art Hotel overgelegde WhatsApp berichten bieden op zichzelf ook onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt van The Art Hotel.
4.4
Gelet op de betwisting van [eiser] kan van de juistheid van de inhoud van de door The Art Hotel in het geding gebrachte verklaringen van [naam 4] en [naam 5] evenmin zonder meer worden uitgegaan. Deze schriftelijke verklaringen zijn immers niet gelijk te stellen met onder ede afgelegde getuigenverklaringen. Gelet op het hiervoor weergegeven uitgangspunt ligt de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van de arbeidsovereenkomst voor de duur van drie maanden bij The Art Hotel. The Art Hotel heeft uitdrukkelijk bewijs aangeboden en zij zal conform haar aanbod in de gelegenheid worden gesteld bewijs te leveren van haar stelling dat de arbeidsovereenkomst die was aangegaan voor de duur van zes maanden en eindigde op 1 mei 2020 nadien is voortgezet voor de duur van drie maanden. The Art Hotel zal in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de bewijslevering op de wijze als in het dictum vermeld.
4.5
Voor zover The Art Hotel niet slaagt in de bewijslevering wordt voor dat geval reeds overwogen dat de arbeidsovereenkomst op de voet van artikel 7:668 lid 4 BW per 1 mei 2020 is voortgezet voor de duur van zes maanden. De gevorderde wedertewerkstelling zal ongeacht de uitkomst van de bewijslevering worden afgewezen. Ook in het geval The Art Hotel niet slaagt in de bewijslevering heeft immers te gelden dat de arbeidsovereenkomst reeds is geëindigd op 1 november 2020.
in reconventie
4.6
De reconventionele vordering van The Art Hotel tot terugbetaling van de transitievergoeding en ontslagvergoeding(en) zal bij gebreke van een concrete onderbouwing worden afgewezen. The Art Hotel heeft daarvoor geen enkele deugdelijke grondslag gesteld, een en ander zoals door [verweerder] terecht naar voren is gebracht.
Door [verweerder] is bovendien als onweersproken gesteld dat hij naast de door The Art Hotel betaalde transitievergoeding geen andere vergoeding(en) heeft ontvangen. Over een eventuele proceskostenveroordeling in conventie zal eerst na bewijslevering worden beslist.
4.7
The Art Hotel zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
in conventie en in reconventie
4.8
Iedere verdere beslissing zal in afwachting van de bewijslevering worden aangehouden.

5..De beslissing

de kantonrechter:
in conventie:
laat The Art Hotel toe tot het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen na 1 mei 2020 is voortgezet voor de duur van drie maanden;
bepaalt dat The Art Hotel zich uiterlijk op
woensdag 12 mei 2020 om 14:30 uurschriftelijk dient uit te laten of, en zo ja op welke wijze, zij voornoemd bewijs wenst te leveren;
bepaalt dat The Art Hotel, indien zij het bewijs wenst te leveren door schriftelijke bewijsstukken, deze dadelijk bij die schriftelijke reactie in het geding moet brengen;
bepaalt dat The Art Hotel, indien zij getuigen wenst voor te brengen, daarbij opgave moet doen van de namen en woonplaatsen van die getuigen onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen in de maanden
mei, juni en juli 2021;
in conventie en in reconventie
houdt iedere verdere beslissing in dit stadium van het geding aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
829