In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een arbeidsgeschil tussen [eiser] en de besloten vennootschap THE ART HOTEL B.V. [eiser] is op 1 oktober 2019 in dienst getreden bij The Art Hotel als nachtreceptionist. De arbeidsovereenkomst was aanvankelijk voor de duur van één maand en is later verlengd voor zes maanden. Na afloop van deze periode ontstond onduidelijkheid over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst. The Art Hotel heeft [eiser] verzocht een nieuwe arbeidsovereenkomst voor drie maanden te ondertekenen, wat hij heeft geweigerd. De werkgever heeft vervolgens [eiser] naar huis gestuurd en een brief gestuurd waarin de beëindiging van het dienstverband werd aangekondigd. [eiser] heeft daarop een kort geding aangespannen, waarin hij vorderingen heeft ingesteld voor wedertewerkstelling en betaling van achterstallig loon. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst was voortgezet voor de duur van zes maanden, maar The Art Hotel betwist dit en stelt dat er een nieuwe overeenkomst voor drie maanden is aangeboden. De rechtbank heeft nu The Art Hotel in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar stelling dat de arbeidsovereenkomst na 1 mei 2020 is voortgezet voor de duur van drie maanden. De zaak is aangehouden voor bewijslevering.