ECLI:NL:RBROT:2021:474

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
C/10/597612 / JE RK 20-1535
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van kinderen in het kader van jeugdzorg

Op 8 januari 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven inzake de verlenging van de uithuisplaatsing van twee kinderen, hierna te noemen [naam kind 1] en [naam kind 2]. De kinderen verblijven momenteel bij hun grootmoeder, terwijl hun moeder het ouderlijk gezag uitoefent. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat de kinderen al geruime tijd bij de grootmoeder verblijven en er zorgen zijn over de opvoedingssituatie bij de vader. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder, vader, pleegmoeder en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen in het verleden een traumatische ervaring hebben meegemaakt en dat de grootmoeder een geschikte opvoedomgeving biedt. De vader heeft aangegeven voor zijn kinderen te willen zorgen, maar er zijn twijfels over zijn opvoedvaardigheden. De GI heeft zich aangesloten bij het verzoek van de Raad, maar er zijn zorgen over de voortgang van de hulpverlening aan de vader. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is om te onderzoeken of een plaatsing bij de vader mogelijk is, maar dat dit nog onvoldoende is gebeurd.

De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] te verlengen voor de duur van drie maanden, tot 10 april 2021. De Raad is verzocht om uiterlijk twee weken voor die datum te rapporteren over de stand van zaken. De beschikking is mondeling gegeven en zal schriftelijk worden uitgewerkt. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/597612 / JE RK 20-1535
datum uitspraak: 8 januari 2021

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2008 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1] ,

[naam kind 2] ,

geboren op [geboortedatum kind 2] 2011 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

[naam grootmoeder] ,

hierna te noemen de grootmoeder (moederszijde) c.q. de pleegmoeder, wonende te [woonplaats grootmoeder] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 10 juli 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de brief met bijlagen van de GI van 25 november 2020, ingekomen bij de griffie op 26 november 2020;
- de brief met bijlage van de Raad van 6 januari 2021.
Op 8 januari 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. A. Bodha,
- de pleegmoeder,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de GI), [naam vertegenwoordigster 2] .
[naam kind 1] is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind 1] en [naam kind 2] verblijven bij de grootmoeder.
Bij beschikking van 10 juli 2020 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht gesteld tot 10 juli 2021. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg, te weten in het netwerkpleeggezin bij de grootmoeder, verleend tot 10 januari 2021. Het overig verzochte is aangehouden.

Het aangehouden verzoek

De Raad heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De Raad heeft het aangehouden verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De kinderen verblijven geruime tijd bij de grootmoeder. Begin 2018 hebben zij een traumatische ervaring meegemaakt, toen hun moeder plotseling uit hun leven verdween. De grootmoeder biedt een geschikte opvoedomgeving voor de kinderen. De nodige hulpverlening voor een eventuele plaatsing bij de vader lijkt te stagneren.

Het standpunt van de GI

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. De bezoeken tussen de kinderen en de vader zijn uitgebreid. Gezien wordt dat de vader graag voor zijn kinderen wil zorgen, maar dat er ook aandachtspunten zijn. De GI acht onderzoek noodzakelijk, maar de hoofdaannemer Levvel wil geen hulpverlening starten, omdat er weinig opvoedvaardigheden zichtbaar zouden zijn bij de vader. De GI zal wel starten met een beoordelingsboog om te bezien of de kinderen bij de vader zouden kunnen worden geplaatst.

Het standpunt van belanghebbenden

Namens en door de vader is ter zitting verweer gevoerd tegen het aangehouden verzoek. Volgens de vader is de GI onvoldoende voortvarend te werk gegaan. De omgangsregeling is niet uitgebreid. Het uitgangspunt is dat kinderen bij (één van) hun biologische ouders opgroeien. De kinderrechter heeft in de beschikking van 10 juli 2020 aangegeven dat onderzocht zou moeten worden of de kinderen bij de vader geplaatst kunnen worden en dat is niet gebeurd. De vader heeft een netwerk dat hem kan helpen bij de opvoeding van de kinderen. De vader werkt samen met de GI en het contact tussen hem en de jeugdbeschermer verloopt positief. De advocaat vindt het onterecht dat er veel rekening gehouden wordt met de pleegmoeder. Zij is geen ouder en komt daarom op de tweede plaats. Er wordt gesteld dat de omgangsregeling niet kan worden uitgebreid door een loyaliteitsconflict dat de kinderen hebben en omdat de pleegmoeder moeite zou hebben met een terugplaatsing. De advocaat heeft daarom verzocht het verzoek van de Raad af te wijzen.
De pleegmoeder heeft ter zitting te kennen gegeven het eens te zijn met het verzoek. Destijds heeft de pleegmoeder de kinderen in huis genomen omdat de vader aangaf dat zij bij haar veiliger zouden zijn. De zoons van de vader wonen bij hem, maar de pleegmoeder ontvangt nog altijd post die voor hen bedoeld is. Als [naam kind 1] en [naam kind 2] naar de vader gaan, zijn ze daarna altijd ziek en moe. Zij gedragen zich dan ook niet goed. De pleegmoeder heeft het gevoel dat zij iedere keer opnieuw moet beginnen met de opvoeding van de kinderen wanneer zij bij hun vader zijn geweest.
De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat de kinderen ook bij haar zouden kunnen wonen. De moeder betreurt het dat de GI deze mogelijkheid niet onderzoekt. De moeder is zelf in 2018 weggegaan vanwege mishandeling en wil daarom niet dat [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de vader opgroeien.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er zorgen zijn over [naam kind 1] en [naam kind 2] . De kinderrechter stelt voorop dat afwijzing van het verzoek zou betekenen dat de kinderen bij de moeder behoren te gaan wonen, aangezien zij als enige gezag over de kinderen heeft. Uit de onderzoeken komt tot op heden naar voren dat een plaatsing bij de moeder niet tot de mogelijkheden behoort. Tot de zitting was zelfs niet bekend dat de moeder deze wens had. Een machtiging tot uithuisplaatsing is daarom nodig. De vraag is of deze bij de pleegmoeder of bij de vader dient te worden tenuitvoergelegd.
De kinderrechter benadrukt dat het uitgangspunt is dat kinderen bij (één van) hun biologische ouders opgroeien. De vader heeft al geruime tijd aangegeven ook voor deze kinderen te willen zorgen. De broers van [naam kind 1] en [naam kind 2] verblijven al bij hem. Vader stelt ook te beschikken over een netwerk en hij houdt van de kinderen, maar er zijn ook zorgen of hij in staat is de nodige structuur en regelmaat te bieden aan [naam kind 1] en [naam kind 2] . Hier dient zicht op te komen voordat overgegaan kan worden tot een plaatsing bij de vader. Voorkomen dient te worden dat [naam kind 1] en [naam kind 2] een faalervaring meemaken wanneer zij te vroeg bij de vader worden geplaatst en deze plaatsing niet positief verloopt. Daarom dient zo spoedig mogelijk te worden onderzocht of een plaatsing van de kinderen bij hun vader mogelijk is. Tot op heden is dat onvoldoende van de grond gekomen. De GI wil wel een onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheden van een thuisplaatsing van de kinderen bij de vader, maar loopt tegen een blokkade aan omdat hoofdaannemer Levvel niet over wil gaan tot een onderzoek of hulpverlening, omdat er weinig leerbaarheid zichtbaar is bij de vader. De kinderrechter benadrukt dat de kinderen niet de dupe mogen worden van een verschil van inzicht tussen de verschillende organisaties en dat het zaak is dat de nodige onderzoeken en hulpverlening zo snel mogelijk worden uitgevoerd / ingezet. Het is aan de GI als verantwoordelijke voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling om daar zorg voor te dragen. Daarbij moet helaas ook worden opgemerkt dat al langer in deze procedure expliciet aandacht is gevraagd, niet in de laatste plaats door de Raad, voor de noodzaak het perspectief van de kinderen – al dan niet bij vader – te onderzoeken. Daar is tot op heden weinig terecht van gekomen en de Raad wijst op dit moment vooral op de situatie bij pleegmoeder die geschikt geacht wordt. Niet duidelijk is waarom die situatie nu als enige door de Raad belicht wordt.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek) en dat deze uithuisplaatsing ziet op verblijf bij pleegmoeder / oma moederzijde. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van drie maanden. Het overig verzochte zal worden aangehouden tot de hierna te noemen datum. De Raad wordt verzocht uiterlijk twee weken voor die datum te rapporteren over de stand van zaken, en daarbij onder meer aan te geven of het verzoek wordt gehandhaafd.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 10 april 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI, belanghebbenden en mr. A. Bodha in deze zaak zal plaatsvinden op
2 april 2021 te 10:45 uurin het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125.
De zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter.
Bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, belanghebbenden en mr. A. Bodha.
Verzoekt de Raad uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart als griffier en in het openbaar uitgesproken op
8 januari 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 januari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.