ECLI:NL:RBROT:2021:4689

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
8866690 cv expl 20-40726
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde loonstop en re-integratieverplichtingen in arbeidsconflict

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en Stichting Onderwijsgroep Zuid-Hollandse Waarden (OZHW) over een opgelegde loonstop. [eiseres], werkzaam als docent Engels, had zich ziek gemeld en was betrokken in een re-integratietraject. De werkgever had per 2 april 2020 de loonbetaling stopgezet, omdat [eiseres] niet met de bedrijfsarts in gesprek wilde gaan. De kantonrechter oordeelde dat OZHW niet gerechtigd was om de loonstop toe te passen, omdat er geen voorafgaande waarschuwing was gegeven aan [eiseres]. Bovendien had [eiseres] een legitieme reden om het gesprek te verplaatsen, aangezien zij een vertrouwenspersoon bij het gesprek wilde hebben. De rechter concludeerde dat OZHW te snel had gehandeld en dat [eiseres] niet eerder had geweigerd om met de bedrijfsarts te spreken.

Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat de loonstop vanaf 7 mei 2020 ook onterecht was, omdat [eiseres] voldoende had meegewerkt aan haar re-integratie. De rechter stelde vast dat de verzuimspecialist en OZHW onvoldoende informatie met [eiseres] hadden gedeeld, waardoor zij niet op de hoogte was van de verwachtingen die aan haar werden gesteld. De rechter wees de vorderingen van [eiseres] toe, waaronder het loon vanaf 2 april 2020, een loonsverhoging van 2,75% over maart 2020, en een eenmalige uitkering van €750,-. Tevens werd OZHW veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8866690 CV EXPL 20-40726
uitspraak: 21 mei 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. N.M. de Graaf, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand,
tegen
de stichting
Stichting Onderwijsgroep Zuid-Hollandse Waarden,
gevestigd te Barendrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Klaassen.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]” en “OZHW”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 29 oktober 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 8 februari 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
[eiseres], geboren op [geboortedatum eiseres], was van 1 augustus 2008 tot en met 31 maart 2021 bij OZHW in dienst als docent Engels voor 32 uur per week.
2.2.
Op 1 oktober 2018 heeft [eiseres] zich ziek gemeld.
2.3.
In overleg met de bedrijfsarts, die haar voor 50% arbeidsgeschikt achtte, heeft [eiseres] haar werkzaamheden gedeeltelijk hervat.
2.4.
Op 7 januari 2019 heeft [eiseres] zich volledig ziek gemeld.
2.5.
Op 15 en 22 januari 2019, 12 februari en 26 maart 2020 heeft [eiseres] met de bedrijfsarts gesproken. De bedrijfsarts heeft onder meer geconstateerd dat er sprake is van ziekte en dat er sprake is van een arbeidsconflict en heeft mediation geadviseerd.
2.6.
In april 2019 is het mediationtraject gestart.
2.7.
Op 15 april 2019 heeft [eiseres] een klacht ingediend over haar leidinggevende.
Gedurende de behandeling van deze klacht is het mediationtraject stopgezet.
2.8.
Op 21 mei 2019 heeft in het kader van de klachtenprocedure een gesprek plaatsgevonden. Tijdens dit overleg is ook aan de orde gekomen dat partijen met elkaar in gesprek zouden kunnen gaan over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden.
2.9.
Op 24 juni 2019 heeft de klachtencommissie geoordeeld dat de klacht van [eiseres] deels gegrond is.
2.10.
Op 4 juli 2019 heeft [eiseres] de bedrijfsarts gesproken. De bedrijfsarts heeft gelet op de medische situatie van [eiseres] geadviseerd om niet eerder dan na de zomervakantie een begin te maken met een mogelijk exit-mediation/traject.
2.11.
Op 10 oktober 2019, 20 en 22 november 2019 heeft [eiseres] gesproken met de bedrijfsarts. Op 22 november 2019 heeft de bedrijfsarts geadviseerd om het traject dat was ingezet om tot een oplossing te komen weer op gang te brengen en voorts om een begin te maken met het 2e spoor, waarbij rekening dient te worden gehouden met de beperkingen in het persoonlijk- en sociaal functioneren.
2.12.
Op 6 december 2019 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV op verzoek van [eiseres] een arbeidsdeskundig rapport opgesteld. In dit rapport heeft de arbeidsdeskundige geoordeeld dat OZHW onvoldoende re-integratie-spanningen heeft verricht.
In de beoordeling is voor zover van belang opgenomen:
“(…)
Het meerdere malen aanbieden van een vaststellingsovereenkomst is geen adequaat reïntegratie-instrument. De werkgever heeft verzuimd om aanvullende stappen te zetten toen bleek dat er hier geen oplossing lag. Het alleen maar verder opvoeren van de druk heeft mogelijk zelfs contraproductief gewerkt in de toch al niet goed zijnde verhoudingen. De bedrijfsarts acht werknemer niet volledig arbeidsongeschikt en werkgever had, in plaats van alleen maar te richten op uit dienst treding, onderzoek kunnen (laten) verrichten naar andere mogelijkheden binnen spoor 1 en zo nodig spoor 2. Deze stappen worden volgens werkgever nu alsnog gezet, maar dit is gezien de situatie te laat op gang gebracht.
Ik beoordeel de inspanningen daarom als onvoldoende.
(…)”
2.13.
Op 19 december 2019 heeft [eiseres] een intake gesprek gehad met het door OZHW ingeschakeld bedrijf Alert Verzuimspecialist (hierna: de verzuimspecialist). OZHW heeft de verzuimspecialist ingeschakeld voor de begeleiding van [eiseres] in het kader van spoor 2.
De verzuimspecialis heeft vervolgens op 20 december 2019 een re-integratieplan voor re-integratietraject in spoor 2 opgesteld.
2.14.
Op 20 december 2019 heeft de bedrijfsarts op verzoek van OZHW een Inzetbaarheidsprofiel (hierna: IZP) opgemaakt met een geldigheidsduur van 3 tot 5 maanden. In het IZP is onder meer geoordeeld dat [eiseres] nog beperkt is voor complexe taken, grote verantwoordelijkheden en/of onvoorspelbare werksituaties, dat zij nog geen hoog handelingstempo, piekbelasting en/of deadlines aan kan en dat [eiseres] beperkt is voor werken in een omgeving waarbij zij met problemen van anderen of met conflicten te maken kan krijgen. Dat er geen beperking is voor de werktijden, maar omdat [eiseres] lange tijd niet heeft gewerkt wordt geadviseerd om rekening te houden met gewenning. Dat de prognose is dat de belastbaarheid toe zal nemen en dat verwacht kan worden dat [eiseres] op termijn weer kan terugkeren in eigen werk, maar dat terugkeer in werkzaamheden bij de huidige werkgever naar verwachting niet meer duurzaam mogelijk is, gezien de conflictsituatie die is ontstaan. Bij het antwoord op de vraag “
Is de werknemer het eens met de Inzetbaarheidsprofiel?”is geen ‘ja’ of ‘nee’ aangekruist. Als toelichting is opgenomen: “
Het opstellen van dit Inzetbaarheidsprofiel is gedaan op verzoek van werkgever vanwege het aanvangen van re-integratie spoor 2. De inhoud is gebaseerd op eerdere spreekuren.”
Bij het antwoord op de vraag “
Zijn de werknemer en de BA het eens over de prognose?” is geen ‘ja’ of ‘nee’ aangekruist. Als toelichting is opgenomen: “
Dit is niet besproken.”
2.15.
De bedrijfsarts heeft het IZP per e-mailbericht van 20 december 2019 aan OZHW gestuurd en in de CC aan het OZHW-mailadres van [eiseres] en aan de verzuimspecialist.
2.16.
Op 30 januari 2020 heeft [eiseres] de bedrijfsarts gesproken. De bedrijfsarts heeft aan OZHW te kennen gegeven dat [eiseres] medische klachten heeft waarvoor er een behandeling is, dat er voor [eiseres] thans geen bezwaar meer is om het traject om tot een oplossing te komen weer op gang te brengen, dat [eiseres] een start heeft gemaakt met spoor 2 en dat het volgende spreekuur op 2 april 2020 is.
2.17.
In februari 2020 is het mediationtraject hervat en heeft OZHW aan (de gemachtigde van) [eiseres] een vaststellingsovereenkomst gestuurd.
2.18.
Op 9 maart 2020 heeft de verzuimspecialist contact gehad met [eiseres] in het kader van spoor 2.
2.19.
Per e-mailbericht van 26 maart 2020 heeft OZHW aan het privé-mailadres van [eiseres] te kennen gegeven dat zij gesproken hebben met de bedrijfsarts en dat de bedrijfsarts volgende week donderdag telefonisch contact zal opnemen op de geplande tijd.
2.20.
Diezelfde dag heeft [eiseres] vanaf haar privé-mailadres het volgende geantwoord:
“Ik heb aangegeven dat ik voor ieder gesprek mijn vertrouwenspersoon aanwezig wil hebben. Aangezien zij niet bij mij kan komen i.v.m. corona lijkt het mij vanzelfsprekend dat hij alles op de mail kan zetten.”
2.21.
Per e-mailbericht van 30 maart 2020 respectievelijk 1 april 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan OZHW en aan de verzuimspecialist voor zover van belang te kennen gegeven dat [eiseres] volledig arbeidsongeschikt is, dat [eiseres] zowel in spoor 1 als in spoor 2 niet kan re-integreren en dat [eiseres] tot re-integratie zal overgaan als zij daartoe weer in staat is.
2.22.
Op 2 april 2020 heeft de bedrijfsarts met [eiseres] telefonisch contact opgenomen.
De bedrijfsarts heeft bij brief van 2 april 2020 aan OZHW, voor zover van belang, het volgende medegedeeld:
“Vandaag sprak ik uw werknemer (…) in het kader van het verzuimspreekuur.
Naar aanleiding van het telefonisch contact op 02-04-2020 kan het volgende worden gemeld:
Betrokkene gaat inhoudelijk niet het gesprek aan omdat het niet mogelijk is om dit met een vertrouwenspersoon erbij te voeren.
Er kan geen advies worden gegeven over de beperkingen en mogelijkheden.”
2.23.
Per e-mailbericht van 9 april 2020 heeft de gemachtigde van OZHW aan de gemachtigde van [eiseres], voor zover van belang, het volgende medegedeeld:
“(…)
Op basis van het dossier stel ik vast dat dit in feite een patroon bevat van stelselmatig niet mee willen werken aan op mevrouw [eiseres] rustende re-integratieverplichtingen (zoals arbeidsdeskundigonderzoek, controle bedrijfsarts, etc.), via verschillende en wisselende gemachtigden verzoeken doen waarop vervolgens niet wordt gereageerd (zoals de gevraagde VSO) dan wel op onnavolgbare eisen c.q. claims neerleggen bij werkgever, etc. Mevrouw gaat gesprekken uit de weg, weigert telefonisch contact en beantwoord geen e-mails. (…)
Voor cliënte is daarmee wel een einde gekomen aan de eenzijdigheid van de op de re-integratie gerichte inspanningen in dit dossier en heeft zij besloten vanaf heden mevrouw strikt te houden aan de op haar rustende wettelijke verplichtingen. In maart jl. heeft de bedrijfsarts haar opgeroepen voor een telefonisch consult op 2 april jl. Op deze datum heeft mevrouw opnieuw aangegeven niet met de bedrijfsarts in gesprek te willen. Als gevolg daarvan rapporteert de arbodienst intussen geen actueel advies te kunnen geven over de belastbaarheid.
Nu mevrouw zich opnieuw schuldig maakt aan schending van de verzuim- en controlevoorschriften veroorzaakt zij wederom een - nodeloze en onrechtmatige - impasse in de re-integratie. Op basis van artikel 15 van de in deze van kracht zijnde rechtspositieregeling
ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregeling Voortgezet Onderwijskan de aanspraak op bezoldiging geheel vervallen worden verklaard indien en zolang de werknemer weigert zich te onderwerpen aan geneeskundig onderzoek en/of de controlevoorschriften overtreedt.
Op grond hiervan
staaktOZHW derhalve de integrale loonbetaling tot het moment waarop mevrouw actief alsnog contact heeft gelegd met de bedrijfsarts en hem in staat telt om inhoudelijk te adviseren over de verwachte (gedeeltelijke) belastbaarheid. Aansluitend zal OZHW concreet ook (door haar te formuleren) passende werkzaamheden in het van toepassing zijnde spoor opdragen. Indien en voor zover daar niet aan wordt voldaan, zal opnieuw een loonmaatregel en een laatste waarschuwing dienen te volgen en indien ook dit onverhoopt niet effectief blijkt dient rekening te worden gehouden met (straf)ontslag.
(…)”
2.24.
Per e-mailbericht van 14 april 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan de gemachtigde van OZHW te kennen gegeven dat het onjuist is dat [eiseres] niet met de bedrijfsarts in gesprek heeft willen gaan, dat zij de bedrijfsarts telefonisch heeft gesproken, dat zij voorafgaand aan het gesprek kenbaar had gemaakt dat de vertrouwenspersoon ook aan het gesprek diende deel te nemen, dat de bedrijfsarts daarvan op de hoogte was en dat dit nogmaals met de bedrijfsarts is besproken. Voorts is te kennen gegeven dat OZHW op grond van het arbeidsrecht niet tot stopzetting van het loon kan overgaan, nu OZHW geen voorafgaande waarschuwing heeft gegeven.
2.25.
Op 17 april 2020 heeft [eiseres] per e-mailbericht aan de bedrijfsarts verzocht een afspraak in te plannen via Microsoft Teams met haar en haar vertrouwenspersoon als toehoorder.
Per e-mailbericht van 17 april 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan de gemachtigde van OZHW te kennen gegeven dat [eiseres] aan de bedrijfsarts heeft verzocht een afspraak in te plannen en verzocht het loon per omgaande weer uit te betalen.
2.26.
Per e-mailbericht van 20 april 2020 heeft de gemachtigde van OZHW aan de gemachtigde van [eiseres] naar aanleiding van het bericht van 17 april 2020 voor zover van belang het volgende bericht:
“(…)
Dank voor uw bericht; ik heb dit doorgeleid aan cliënte. Zij is van oordeel dat er -indien correct zou zijn meegewerkt- intussen een inhoudelijk advies had voorgelegen. Tot het moment waarop dit alsnog het geval is, komt de vertraging voor rekening en risico van werknemer. (…)
Intussen begrijp ik evenwel dat er ook in het tweede spoor stagnatie optreedt c.q. dreigt, nu mevrouw heeft gevraagd om uitstel van een bestaande afspraak ter zake. De tweede spoorbegeleider heeft aangegeven hier alleen aan mee te kunnen werken indien nog deze week een overzicht wordt aangeleverd van alle tot op heden verrichte sollicitatie activiteiten. (…)
Het is uiteraard van eminent belang dat zowel in het 1e als in het 2e spoor maximale voortgang plaatsvindt. Naast het 1e spoor verbindt cliënte derhalve (voor zover nodig) ook het tijdig aanleveren van de gevraagde informatie als voorwaarde aan hervatting van loonbetaling.
(…)”
2.27.
Op 20 april 2020 heeft [eiseres] telefonisch een voortgangsgesprek gehad met de verzuimspecialist. De verzuimspecialist heeft per e-mailbericht van 20 april 2020 een verslag gestuurd aan OZHW. In dit verslag is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“(…)
Zij probeerde opnieuw te vertellen dat zij een terugslag in haar gezondheid heeft ervaren en dat zij daarom nog niets in spoor 2 heeft gedaan. Het zou geen “onwil van haar zijn, zij wil meewerken, maar kan het niet”, herhaalde zij continu. (…)
Ik heb haar (…) nadrukkelijk terugverwezen naar de bedrijfsarts en gewezen op de bevindingen van de bedrijfsarts waar ik mij aan moet houden. Ik heb gerefereerd naar het InzetbaarheidsProfiel (IZP), waarvan zij nu stellig beweert nog nooit hiervan gehoord te hebben, laat staan dat zij ooit een spreekuur verslag en/of IZP van de bedrijfsarts zou hebben gezien.
(…)
Ook heb ik nogmaals aangegeven dat zij een deskundigenoordeel bij het UWV kan aanvragen als zij vindt dat zij niet in staat is om in spoor 2 activiteiten uit te voeren. Zolang de bedrijfsarts en/of sowieso het UWV geen “GMB = geen benutbare mogelijkheden” uitspreekt, zal zij actief aan spoor 2 moeten deelnemen.
(…)”
2.28.
Eind april 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] een dagvaarding in kort geding uitgebracht en daarin gevorderd OZHW te veroordelen aan [eiseres] het verschuldigde salaris en vakantiegeld te voldoen vanaf 1 april 2020 tot aan de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, met nevenvorderingen. Vanwege de coronamaatregelen heeft de voorzieningenrechter geen mondelinge behandeling bepaald, maar hebben partijen een repliek en dupliek mogen nemen.
2.29.
Op 4 mei 2020 heeft [eiseres] telefonisch een voortgangsgesprek gehad met de verzuimspecialist. De verzuimspecialist heeft per e-mailbericht van 4 mei 2020 een verslag gestuurd aan OZHW. In dit verslag is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(…) [eiseres] heeft mij op 24-4-2020 een aantal sollicitatiebrieven gestuurd die zij zegt aan diverse instanties te hebben verzonden. Op de vraag wat de reacties waren van de ontvangers van deze brieven, gaf zij aan dat zij afwijzingen heeft gekregen. (…) Ik heb haar gevraagd de afwijzingen door te sturen zodat ik deze kan bestuderen. Zij zegt echter dat zij deze reeds heeft vernietigd. Hierdoor bestaat er voor mij dus geen bewijs dat zij haar sollicitaties daadwerkelijk heeft verzonden.
Ik heb (…) erop gewezen dat de sollicitatiebrieven in mijn ogen niet adequaat waren opgesteld en heb haar diverse tips gegeven, (…)
Ik wou een nieuwe afspraak maken (…). Zij (…) en wil pas over twee weken (dus op 18-05-2020) een afspraak hebben. Ik ben hiermee akkoord gegaan, heb daarbij echter zeer nadrukkelijk aangegeven dat ik verwacht dat zij minimaal 1-3 sollicitaties per week verzendt. Zij antwoordde, dat zij dat te veel vindt. Zij herhaalde opnieuw dat zij niet kan solliciteren en stelt: “ik moet ook aan mijn herstel werken” (…)”
2.30.
Op 7 mei 2020 heeft [eiseres] telefonisch contact gehad met de bedrijfsarts, met de vertrouwenspersoon als toehoorder. De bedrijfsarts heeft bij brief van 8 mei 2020 aan OZHW, voor zover van belang, het volgende bericht:
“(…)
Betrokkene heeft medische klachten waarvoor er nog steeds een adequate behandeling is. Vanwege een conflict met de werkgever is een traject gestart om tot een oplossing te komen, ik heb begrepen dat er tot op heden geen oplossing is gevonden.
Beperkingen:
Er is eerder een IZP opgesteld, dit is nog steeds van toepassing.
Vervolgafspraak:
Er is nog geen (telefonisch) vervolgspreekuur gepland, dit wordt op een later moment gedaan.
(…)”
2.31.
Op 18 mei 2020 heeft [eiseres] telefonisch een voortgangsgesprek gehad met de verzuimspecialist. Per e-mailbericht van 18 mei 2020 heeft de verzuimspecialist aan OZHW verslag gedaan. In dit verslag is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“(…)
Op 18-05-2020 heb ik gedurende bijna een uur lang telefonisch gesproken met mevrouw (…)
Zij heeft mij pas vanochtend (…) twee concept sollicitatiebrieven en haar curriculum vitae gemaild.
Dit was haar eerste levensteken sinds onze vorige afspraak (…)
Ik heb haar beide concept sollicitatiebrieven en curriculum vitae beoordeeld en deze tijdens ons gesprek van vandaag zeer uitvoerig met haar besproken. Daarbij heb ik aangegeven dat zowel de brieven als ook het cv nog helemaal niet goed zijn. (…)
Ik heb haar geattendeerd op het feit dat zij de “lijst sollicitatie activiteiten” nog niet heeft ingevuld. (…)
Toen ik met haar wilde afspreken wanneer ik de aangepaste concepten van haar sollicitatiebrieven en het curriculum vitae zal ontvangen werd zij boos. (…) U praat met iemand die ziek is, niet met iemand die gewoon kan solliciteren. Ik doe mijn best en dan nog word ik gedwongen. (…) Ik moet herstellen, en als u mij dwingt kan ik niet herstellen. Ze noemde dit intimidatie. (…)”
2.32.
Bij brief van 4 juni 2020 heeft de gemachtigde van OZHW aan [eiseres] te kennen gegeven dat de loonstop wordt gehandhaafd omdat [eiseres] in het 2e spoor ondanks aanzeggingen en waarschuwingen namens werkgever niet althans onvoldoende meewerkt aan de re-integratie en dat de maatregel zal worden opgeheven als [eiseres] per direct verklaart haar volledige medewerking te zullen verlenen aan alle verplichtingen in zowel het 1e als het 2e spoor.
2.33.
Per e-mailbericht van 15 juni 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] te kennen gegeven dat zij zich niet kan verenigen met het standpunt van OZHW en dat ten aanzien van de loonsanctie over de periode 2 april 2020 tot 7 mei 2020 het vonnis van de voorzieningenrechter moet worden afgewacht en voor wat betreft de loonsanctie vanaf 7 mei 2020 het deskundige oordeel van het UWV uitkomst zal bieden. Voorts heeft zij te kennen gegeven dat de verstandhouding met de verzuimspecialist steeds moeizamer verloopt en [eiseres] daarom graag een andere verzuimspecialist wil.
2.34.
Per e-mailbericht van 15 juni 2020 heeft de verzuimspecialist aan OZHW te kennen gegeven dat [eiseres] niet heeft gereageerd op haar verzoek van 8 juni 2020 om haar CV en de layout van de brieven aan te passen, dat [eiseres] ook geen sollicitatie activiteitenlijst heeft gestuurd en aldus [eiseres] wederom niet meewerkt.
2.35.
Per e-mailbericht van 17 juni 2020 heeft de verzuimspecialist aan [eiseres] voor zover van belang te kennen gegeven dat zij heeft verzuimd gehoor te geven aan de verzoeken om haar CV en de layout van haar brieven aan te passen en heeft zij aan [eiseres] verzocht dit alsnog te doen.
2.36.
Per e-mailbericht van 19 juni 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] inhoudelijk gereageerd op het bericht van de verzuimspecialist.
3.37.
Per e-mailbericht van 29 juni 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan de gemachtigde van OZHW te kennen gegeven dat [eiseres] de eenmalige uitkering conform de cao van € 750,- bruto naar rato van de betrekkingsomvang niet heeft ontvangen en verzocht deze alsnog binnen een week uit te betalen. In antwoord op dit verzoek heeft de gemachtigde van OZHW te kennen gegeven dat deze eenmalige uitkering ook onder de loonstop valt.
3.38.
Op 8 juli 2020 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV een arbeidsdeskundig rapport uitgebracht naar aanleiding van het verzoek van [eiseres] van 10 juni 2020 om te beoordelen of de re-integratie-inspanningen van OZHW voldoende zij geweest. De arbeidsdeskundige heeft geoordeeld dat de inspanningen van OZHW niet voldoende zijn geweest. In het rapport is, voor zover van belang, opgenomen:
“(…)
De werkgever geeft aan dat de tekorten zijn ontstaan door de vermeende verstoorde relatie en toedoen van de werknemer. Hierin wordt de werkgever niet gevolgd. De nu geconstateerde tekorten kunnen niet op het conto van de vermeende verstoorde relatie geschreven worden. De werkgever had ondanks deze situatie de bedrijfsarts meer duidelijkheid kunnen vragen over de belastbaarheid, de arbeidsdeskundige rapportage had met de werknemer besproken kunnen worden (eventueel door de ingeschakelde arbeidsdeskundige), er hadden opzetten gemaakt kunnen worden voor wijzigingen in het plan van aanpak en er had de begeleider van het spoor 2 traject gevraagd kunnen worden om voortgangsrapportages te schrijven.
De werkgever zou deels wel een punt hebben als de werknemer vervolgens niet zou hebben meegewerkt aan het verder tot stand komen van en/of ondertekenen van de gezamenlijke afspraken zoals vastgelegd in de wijzigingen van het plan van aanpak of bespreken van de voortgangsrapportages van het spoor 2 traject. Maar dit is niet aan de orde geweest.
De inspanningen zijn niet voldoende omdat de werkgever niet weet of de beperkingen worden veroorzaakt als rechtstreeks gevolg medisch objectief waarneembare ziekte en/of gebrek, er geen adequaat arbeidsdeskundig onderzoek is uitgevoerd, er geen inzicht is in de gezamenlijke stappen die gezet zijn na de eerstejaarsevaluatie omdat er geen verslaglegging is in de vorm van door beide partijen ondertekende wijziging(en) van het plan van aanpak, en omdat niet inzichtelijk is op welke wijze het spoor 2 traject vorm heeft gekregen omdat er geen voortgangsrapportage(s) is (zijn) welke met de werknemer zijn besproken.
(…)”
2.39.
Per e-mailbericht van 10 juli 2020 heeft de gemachtigde onder verwijzing naar het arbeidsdeskundig rapport aan de gemachtigde van OZHW verzocht per omgaande het loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente te voldoen.
2.40.
Bij kort geding vonnis van 16 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiseres] afgewezen.
2.41.
Per e-mailbericht van 20 juli 2020 heeft de gemachtigde van OZHW aan de gemachtigde van [eiseres], voor zover van belang, te kennen gegeven dat gelet op het vonnis van 16 juli 2020 OZHW de loonmaatregel terecht heeft toegepast, dat [eiseres] haar maximale medewerking dient te verlenen in spoor 2, dat uit de rapportage van 13 juli 2020 blijkt dat dit nog niet gebeurt en dat indien [eiseres] niet per omgaande voldoet aan de aanwijzingen in spoor 2 OZHW zal overgaan tot ontslag wegens verwijtbaar handelen.
2.42.
Per e-mailbericht van 11 augustus 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] gereageerd op voornoemde mail en heeft daarin voor zover van belang te kennen gegeven dat bij het UWV een deskundigenoordeel is aangevraagd betreffende de re-integratie inspanningen van [eiseres] en voorts dat [eiseres] uitdrukkelijk betwist dat zij onvoldoende zou mee werken aan haar re-integratie in spoor 2.
2.43.
Op 2 september 2020 heeft de arbeidsdeskundig van het UWV een arbeidsdeskundig rapport uitgebracht naar aanleiding van het verzoek van [eiseres] van 10 augustus 2020. De arbeidsdeskundige heeft geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van [eiseres] voldoende zijn geweest. In het rapport is, voor zover van belang, opgenomen:
“(…)
In deze casus gaat het met name om de vraag of er sprake is van tekortkomingen. In het bijzonder speelt de vraag of er bij de werknemer tekortkomingen zijn rond de contactmomenten met de bedrijfsarts rond maart-april-mei 2020 en de wijze waarop de werknemer deelneemt aan het spoor 2 traject.
(…)
Hieruit blijkt dat werknemer de bedrijfsarts op de hoogte heeft gesteld van haar beweegredenen waarom het gesprek niet door kon gaan. Niet blijkt dat de bedrijfsarts daarop heeft aangegeven dat deze van mening was dat het gesprek toch door moest gaan en dat deze van mening was dat de werknemer in gebreke is gebleven.
Er kan dus niet gesteld worden dat de werknemer op dat punt niet voldoende heeft meegewerkt aan haar re-integratie. Er is immers wel een gesprek geweest op 7 of 8 mei 2020.
(…)
In het kader van spoor 2 was er duidelijk een verschil van inzicht tussen begeleidster en de werknemer. Op zich kan dit voorkomen en dan is het aan de werkgever om aan te geven wat er van de werknemer verlangt wordt.
Het hebben van een verschil van mening is op zich geen tekortkoming. Het is uiteindelijk aan de werkgever om aan te geven wat er concreet van de werknemer verwacht wordt.
Dit is op 4 juni 2020 gedaan en uit de reactie van de begeleider van het spoor 2 traject van 25 juni 2020 mag worden opgemaakt dat de werknemer daar ook gevolg aan gegeven heeft.
(…)
De werknemer heeft nadat haar dit is aangezegd een gesprek gehad met de bedrijfsarts en ook was er sprake van een constructieve samenwerking in het spoor 2 nadat haar dit op 4 juni 2020 is opgedragen. Er kan dus niet gesteld worden dat werknemer handelingen heeft nagelaten welke in billijkheid van haar gevraagd mochten worden. Hiermee zijn de inspanningen van de werknemer voldoende geweest.
(…)”
2.44.
Bij brief van 8 september 2020 heeft de gemachtigde van OZHW bij het UWV een klacht ingediend tegen voornoemd rapport omdat OZHW in het kader van dat rapport niet is gehoord.
2.45.
Het UWV heeft tevens op 2 september 2020 een arbeidsdeskundig rapport uitgebracht waarin het UWV in het kader van de door [eiseres] aangevraagde WIA-uitkering heeft onderzocht of OZHW voldoende heeft gedaan om [eiseres] te re-integreren. De arbeidsdeskundig is tot de conclusie gekomen dat de OZHW voldoende heeft gedaan.
In het rapport is, voor zover van belang, opgenomen:
“(…)
Eerder zijn er in deze casus deskundigenoordelen gegeven over de inspanningen van de werkgever. De bedoeling van deze oordelen is dat de werkgever de geconstateerde tekortkomingen hersteld om zodoende alsnog voldoende inspanningen te leveren.
In het oordeel van 6 december 2019 is aangegeven dat de werkgever meer moest doen dan aansturen op een vaststellingsovereenkomst. Inmiddels zijn een arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd en een spoor 2 traject gestart. Deze tekorten zijn dus uiteindelijk hersteld.
In het deskundigenoordeel van 8 juli 2020 is aangegeven dat de inspanningen niet voldoende zijn omdat de wekgever niet weet op de beperkingen worden veroorzaakt als rechtstreeks gevolg medisch objectief waarneembare ziekte en/of gebrek, er geen adequaat arbeidsdeskundig onderzoek is uitgevoerd, er geen inzicht is in de gezamenlijke stappen die gezet zijn na de eerstejaarsevaluatie omdat er geen verslaglegging is in de vorm van door beide partijen ondertekende wijziging(en) van het plan van aanpak, en omdat niet inzichtelijk is op welke wijze het spoor 2 traject vorm heeft gekregen omdat er geen voortgangsrapportage(s) is (zijn) welke met de werknemer zijn besproken.
Uit de gegeven van de verzekeringsarts blijkt dat er sprake is (geweest) van beperkingen als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek en dat terugkeer bij de eigen werkgever niet mogelijk is. Hiermee zijn de inspanningen in spoor 1 voldoende. Daar kon door de blokkade op terugkeer bij de eigen werkgever geen resultaat behaald worden.
De vraag is nu of er sprake is van een adequaat spoor 2 traject. Hierbij is ernstige twijfel, ingegeven door de wijze waarop werkgever en werknemer hiermee zijn omgegaan, waardoor er een periode is geweest waarin geen sprake was van constructieve samenwerking. Uiteindelijk blijkt dat er na 4 juni 2020 op constructieve wijze invulling is gegeven aan dit traject en is er ook daadwerkelijk gesolliciteerd. Gezien de gehele geschiedenis wordt hierbij het voordeel van de twijfel gegeven en oordeel ik dat er geen kansen gemist zijn.
Hierdoor worden de inspanningen van de werkgever als voldoend gezien.
(…)”
2.46.
Op 3 november 2020 heeft het UWV een arbeidsdeskundig rapport uitgebracht naar aanleiding van de door [eiseres] ingediende aanvraag voor een WIA-uitkering. In dit rapport is de arbeidsdeskundige tot het oordeel gekomen dat [eiseres] 100% arbeidsongeschikt is. In het rapport is, voor zover van belang, opgenomen:
“(…)
3.2.
Belastbaarheidsgegevens
Verzekeringsarts (…) heeft op 26 oktober 2020 de functionele mogelijkheden (…) vastgesteld. Hij benoemt (…) onder meer beperkingen in het verdelen van de aandacht, herinneren, omgaan met deadlines en pieken in het werk, omgaan met conflicten, omgaan met een dwingend werktempo, omgaan met emoties van anderen, (…)
[eiseres] is belastbaar voor gemiddeld 20,00 uur per week, (…)
(…)
3.4.
Maatgevende arbeid
De maatgevende arbeid is Docente Engels voor gemiddeld 28,74 uur per week.
(…)
Kenmerkende belasting
(…) Er is in deze functie onder meer sprake van het moeten kunnen vasthouden en verdelen van de aandacht, herinneren, omgaan met deadlines/pieken in het werk, omgaan met conflicten, omgaan met emoties van anderen en omgaan met storingen en onderbrekingen.
(…)
5.1.
Maatgevende arbeid
[eiseres] is niet geschikt voor de maatgevende arbeid.
(…)
5.3.
Algemeen geaccepteerde arbeid
Om tot een schatting te mogen komen in CBBS, moeten er minimaal 3 passende functies geselecteerd worden. Er werden in totaal 10 mogelijk passende functies gepresenteerd. (…) Uiteindelijk bleven er onvoldoende passende functies over om tot een schatting te komen.
(…)
7. Conclusie
[eiseres] is ongeschikt voor de maatgevende arbeid.
(…)
[eiseres] heeft geen verdiencapaciteit.
Het arbeidsgeschiktheidspercentage in het kader van de WIA is daarmee vastgesteld op 100%. Er wordt verbetering van de belastbaarheid verwacht.
(…)”
2.47.
Op basis van voornoemd rapport is aan [eiseres] met ingang van 28 september 2020 een WIA-uitkering toegekend.
2.48.
Bij beslissing van 19 januari 2021 heeft het UWV aan OZHW toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] op te zeggen. OZHW heeft van deze toestemming gebruik gemaakt en de arbeidsovereenkomst met [eiseres] per 1 april 2021 opgezegd.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, OZHW te veroordelen om:
an [eiseres] te betalen het loon vanaf 2 april 2020 inclusief alle bijbehorende emolumenten, tot de datum waarop de loondoorbetalingsverplichting van OZHW zal eindigen;
de loonsverhoging van 2,75% over het salaris van maart 2020, ter hoogte van € 62,85 bruto;
de eenmalige uitkering van € 750,- bruto, die naar rato van de betrekkingsomvang van [eiseres] (32 uur) dient te worden vastgesteld;
tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het sub a gevorderde;
tot betaling van de wettelijke rente over het sub a en b gevorderde vanaf datum verzuim, zijnde 2 april 2020 dan wel vanaf datum dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
de buitengerechtelijke incassokosten conform Rapport Voorwerk II;
tot betaling van de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan de vordering heeft [eiseres] naast de vaststaande feiten, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
De loonstop met ingang van 2 april 2020 is ten onrechte opgelegd, omdat [eiseres] een legitieme reden had om het gesprek van 2 april 2020 met de bedrijfsarts te verplaatsen en voorts omdat OZHW de loonstop zonder voorafgaande waarschuwing heeft opgelegd. [eiseres] heeft al vanaf 2017 gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Deze vertrouwenspersoon is altijd bij alle gesprekken aanwezig geweest. Toen [eiseres] had vernomen dat het consult met de bedrijfsarts op 2 april 2020 telefonisch zou plaatsvinden, heeft zij direct kenbaar gemaakt dat zij ook graag wilde dat de vertrouwenspersoon zou kunnen deelnemen aan het gesprek. Tijdens het telefoongesprek op 2 april 2020 bleek al snel dat de bedrijfsarts geen voorziening had getroffen om de vertrouwenspersoon bij het gesprek te laten aanhaken. [eiseres] heeft toen nogmaals aan de bedrijfsarts kenbaar gemaakt dat zij wilde dat de vertrouwenspersoon bij het gesprek zou aanhaken. De bedrijfsarts heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Het gesprek heeft vervolgens op 7 mei 2020 plaatsgevonden, waarbij de vertrouwenspersoon via WhatsApp heeft kunnen deelnemen.
3.2.2.
De voortzetting van de loonstop met ingang van 7 mei 2020 is eveneens onterecht. [eiseres] heeft wel voldoende re-integratie inspanningen verricht en meegewerkt aan haar re-integratie. Dat [eiseres] voldoende heeft gedaan blijkt ook uit de door het UWV opgestelde arbeidsdeskundige rapporten. De verzuimspecialist die [eiseres] heeft begeleid heeft de rapportages eenzijdig opgesteld en heeft [eiseres] daarin niet gekend. Het enige rapport dat de verzuimspecialist met [eiseres] heeft gedeeld is de rapportage “reintegratieplan voor reintegratietraject in spoor 2”. De aanpassingen van [eiseres] zijn echter niet in het definitieve rapport verwerkt. Het kan niet zo zijn dat [eiseres] wordt afgerekend op eenzijdig opgestelde rapportages. Op de rapportages van de verzuimspecialist die wel met [eiseres] zijn gedeeld heeft [eiseres] gereageerd, maar daarop is vervolgens geen reactie meer gekomen van de verzuimspecialist. De verzuimspecialist heeft de druk enorm opgevoerd nadat [eiseres] de kortgeding procedure was gestart. Voorts is [eiseres] pas nadat zij de rapportage van de bedrijfsarts van 8 mei 2020 had gelezen er achter gekomen dat er een IZP was opgesteld. De IZP is destijds naar haar emailadres bij OZHW gestuurd, maar [eiseres] had toen al geen toegang meer tot dat emailadres. Omdat [eiseres] pas half mei 2020 kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het IZP, waarmee zij het niet eens is, heeft [eiseres] geen deskundigenoordeel kunnen vragen over het opgestelde IZP. Eind maart 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] per mail aangegeven dat [eiseres] weer volledig arbeidsongeschikt was, daar is echter geen rekening mee gehouden.
3.2.3.
In het onderhandelingsakkoord voor de nieuwe cao is met terugwerkende kracht een loonsverhoging van 2,75% met ingang van 1 maart 2020 afgesproken. Over de maand maart 2020 heeft [eiseres] daarom nog aanspraak op betaling van € 62,85 bruto.
Voorts is in dit akkoord afgesproken dat in juni 2020 een eenmalige vergoeding van € 750,- bruto (naar rato van het dienstverband) zal worden betaald. Ondanks het verzoek van [eiseres] heeft OZHW deze vergoeding niet uitbetaald. Deze eenmalige vergoeding staat los van de reguliere loondoorbetaling en kan daarom niet onder de loonstop worden gebracht.
3.2.4.
Op grond van de wet heeft [eiseres] aanspraak op vergoeding van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
3.2.5.
[eiseres] heeft voorts aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten conform Rapport Voorwerk II.
3.3.
OZHW heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en de nakosten en deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente. OZHW heeft daartoe naast de vaststaande feiten, samengevat, het volgende aangevoerd.
3.3.1.
[eiseres] heeft niet voldaan aan de op haar rustende re-integratieverplichtingen. [eiseres] heeft niet alleen vanaf het begin een starre, zo niet weigerachtige houding met betrekking tot haar re-integratieverplichtingen laten zien, maar bovendien heeft zij ook olie op het vuur gegooid. Na het starten van het mediationtraject, heeft [eiseres] een officiële klacht ingediend. Dit had tot gevolg dat het mediationtraject werd vertraagd, terwijl [eiseres] haar grieven ook in het gesprek in het kader van de mediation had kunnen betrekken. Vervolgens heeft de gemachtigde van [eiseres] in mei 2019 aan OZHW verzocht om met een voorstel voor een vaststellingsovereenkomst te komen. Toen eenmaal het voorstel aan [eiseres] was gestuurd, heeft [eiseres] daar niet meer op gereageerd en leverde het OZHW zelfs een tik op de vingers op in het daarop volgende arbeidsdeskundig rapport. Voorts heeft de gemachtigde van [eiseres] aanspraak gemaakt op 100% van het salaris, terwijl [eiseres] op grond van de cao in het tweede ziekte jaar slechts aanspraak heeft op 70%. Voor OZHW was de grens bereikt toen haar het bericht bereikte dat [eiseres] op 2 april 2020 had geweigerd de bedrijfsarts inhoudelijk te woord te staan. Bovendien negeerde [eiseres] stelselmatig de oproepen en uitnodigingen van de verzuimspecialist en werd door de gemachtigde van [eiseres] te kennen gegeven dat [eiseres] niet in staat was in te gaan op de uitnodigingen. Terwijl juist uit het IZP dat door de bedrijfsarts was opgesteld op 20 december 2019 blijkt dat er geen urenbeperking meer was, er gefaseerd en zonder drukmomenten kon worden opgebouwd en dat rekening moest worden gehouden met gewenning. Tegen het IZP heeft [eiseres] geen second opinion aangevraagd. OZHW was aldus gerechtigd en gehouden [eiseres] op te roepen voor werkzaamheden, voor mediation en om haar activiteiten op te dragen in spoor 2. OZHW heeft aldus terecht op grond van artikel 15 Ziekte- en Arbeidsongeschiktheidsregeling VO een loonmaatregel opgelegd.
3.3.2.
De verlenging van de loonmaatregel vanaf 7 mei 2020 is eveneens terecht. In het Arbeidsdeskundigrapport van 20 december 2020, dat in samenspraak met [eiseres] is opgesteld zijn haar rechten en plichten concreet omschreven en is ook het advies opgenomen: ‘start spoor 2 en maak dit leidend’. Uit de rapportages van de verzuimspecialist blijkt dat [eiseres] zich onvoldoende heeft ingespannen en een weigerachtige houding had en dat [eiseres] ondanks de waarschuwing namens OZHW onvoldoende heeft meegewerkt. Gelet op het IZP was [eiseres] wel in staat om aan haar re-integratie te werken en was er geen sprake van ‘niet kunnen’ maar van ‘niet willen’. Aan het arbeidsdeskundig rapport van
2 september 2020 waarin is geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van [eiseres] voldoende zijn, kan geen waarde worden gehecht, nu OZHW in het kader van dat rapport niet door de arbeidsdeskundige is gehoord. Bovendien is in het arbeidsdeskundig rapport van 2 september 2020 dat ten behoeve van de WIA-aanvraag is opgesteld, geoordeeld dat OZHW voldoende re-integratie inspanningen heeft verricht.
3.3.3.
OZHW betwist dat het noodzakelijk is om voorafgaand aan een loonmaatregel een waarschuwing te gegeven. Voorts betwist OZHW dat [eiseres] geen kennis heeft kunnen nemen van het IZP en het re-integratieplan omdat deze aan haar werkmail zijn gestuurd. Dit mailadres is nog altijd actief en voor [eiseres] toegankelijk. [eiseres] is zolang zij bij OZHW in dienst is, gehouden van tijd tot tijd haar werkmail in de gaten te houden. OZHW betwist voorts dat zonder toestemming van [eiseres] haar digitale handtekening onder documenten is geplakt.
3.3.4.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de loonmaatregel ziet op het gehele loon omdat het de bedoeling van de wetgever is geweest om de maatregel maximaal effectief te doen zijn. De eenmalige uitkering valt aldus ook onder de loonmaatregel.
3.3.5.
Indien [eiseres] toch aanspraak kan maken op betaling van het loon, verzoekt OZHW om de wettelijke verhoging en de wettelijke rente op nihil te stellen dan wel te matigen.
3.3.6.
De buitengerechtelijke kosten dienen te worden afgewezen, nu deze op geen enkele wijze zijn onderbouwd en [eiseres] als rechtsbijstandsverzekerde geen buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt.

4..De beoordeling

4.1.
Het geschil tussen partijen gaat in de kern om de vraag of OZHW de loonbetaling met ingang van 2 april 2020 terecht heeft stopgezet en of OZHW de stopzetting van de loonbetaling vanaf 7 mei 2020 terecht heeft verlengd.
4.2.
OZHW heeft, zoals blijkt uit het e-mailbericht van 9 april 2020, aan het stopzetten van de loonbetaling met ingang van 2 april 2020 ten grondslag gelegd dat [eiseres] zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan schending van de verzuim- en controlevoorschriften omdat zij op 2 april 2020 heeft geweigerd met de bedrijfsarts in gesprek te gaan.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter was OZHW niet gerechtigd een loonstop toe te passen vanaf 2 april 2020 omdat niet gebleken is dat OZHW aan [eiseres] voorafgaand een waarschuwing heeft gegeven dat indien zij zich (wederom) niet zou houden aan de op haar rustende re-integratieverplichtingen OZHW zou overgaan tot een loonstop en evenmin is gebleken dat OZHW aan [eiseres] vóór 2 april 2020 op andere wijze duidelijk heeft gemaakt dat zij niet voldeed aan de op haar rustende re-integratieverplichtingen.
Het had op de weg van OZHW gelegen om aan [eiseres] duidelijk te maken dat OZHW van mening was dat [eiseres] niet voldeed aan de op haar rustende re-integratieverplichtingen en dat indien [eiseres] wederom niet zou meewerken OZHW zou overgaan tot een loonstop. Met het toepassen van de loonstop met ingang van 2 april 2020 heeft OZHW aldus te snel gehandeld. Dit geldt te meer nu niet gebleken is dat [eiseres] eerder niet zou zijn verschenen op een afspraak met de bedrijfsarts dan wel een gesprek met de bedrijfsarts zou hebben geweigerd. Uit het door OZHW als productie 2 bij conclusie van antwoord overgelegde overzicht blijkt dat [eiseres] vanaf het moment dat zij zich op 1 oktober 2018 had ziek gemeld regelmatig het spreekuur van de bedrijfsarts heeft bezocht en de bedrijfsarts een oordeel heeft kunnen geven over de belastbaarheid van [eiseres].
Ten overvloede wordt nog overwogen dat nu niet is betwist dat [eiseres] zich bij elk consult met de bedrijfsarts heeft laten bijstaan door een vaste vertrouwenspersoon, [eiseres] op goede gronden aan de bedrijfsarts heeft verzocht het consult van 2 april 2020 te verplaatsen naar een andere datum. Immers voor het consult van 2 april 2020 dat wegens covid-19 voor het eerst telefonisch werd gehouden was ondanks het verzoek van [eiseres] geen voorziening getroffen om de vertrouwenspersoon (online) te laten aanhaken.
4.4.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of OZHW wel gerechtigd was om met ingang van 7 mei 2020 een loonstop toe te passen. Aan deze loonstop heeft OZHW ten grondslag gelegd dat [eiseres] in het 2e spoor ondanks waarschuwingen niet, althans onvoldoende, heeft meegewerkt aan de re-integratie.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter was OZHW evenmin gerechtigd om vanaf 7 mei 2020 een loonstop toe te passen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Op 19 december 2019 heeft [eiseres] met de verzuimspecialist een intake gesprek gehad en vervolgens heeft [eiseres] regelmatig contact gehad met de verzuimspecialist. De verzuimspecialist heeft van de contactmomenten met [eiseres] verslag gedaan aan OZHW via rapportages en e-mailberichten. Noch OZHW noch de verzuimspecialist heeft deze rapportages en e-mailberichten met [eiseres] gedeeld of besproken. [eiseres] was hierdoor niet op de hoogte van hetgeen de verzuimspecialist aan OZHW heeft medegedeeld. Weliswaar heeft de gemachtigde van OZHW in het e-mailbericht van 20 april 2020 ook te kennen gegeven dat hij heeft begrepen dat in het tweede spoor stagnatie optreedt en voortgang in het tweede spoor van belang is en dat de hervatting van de loonbetaling mede afhankelijk wordt gesteld van het aanleveren van de gevraagde informatie, echter OZHW heeft [eiseres] vervolgens niet naar aanleiding van de daarna ontvangen berichten van de verzuimspecialist op de hoogte gesteld van de specifieke klachten van de verzuimspecialist en dat van [eiseres] werd verwacht zich op die punten te verbeteren. Dat is pas medio juni 2020 gedaan.
Voorts heeft de verzuimspecialist zich bij de begeleiding van [eiseres] gebaseerd op het door de bedrijfsarts op 20 december 2019 opgestelde IZP. [eiseres] heeft echter aangevoerd dat het IZP niet juist is en doordat zij het IZP destijds niet heeft ontvangen, zij niet in de gelegenheid is geweest een nieuw deskundigenoordeel te vragen over haar belastbaarheid c.q. haar arbeidsongeschiktheid. Volgens OZHW heeft [eiseres] het IZP wel ontvangen nu dit naar het e-mailadres van [eiseres] bij OZHW is gestuurd. Het enkele feit dat het IZP naar het e-mailadres van [eiseres] bij OZHW is gestuurd, waarvan [eiseres] gemotiveerd heeft aangevoerd dat zij vanaf begin december 2020 geen toegang meer had tot dat e-mailadres, is onvoldoende om daaruit af te leiden dat [eiseres] het IZP heeft ontvangen. Dit geldt te meer nu niet gebleken is dat na die datum nog gebruik is gemaakt van dat e-mailadres voor de onderlinge communicatie. Ook de stelling van OZHW dat [eiseres] andere van belang zijnde informatie wel heeft ontvangen, is onvoldoende om op grond daarvan aannemelijk te achten dat [eiseres] ook het IZP heeft ontvangen. Dat [eiseres] niet bekend was met het feit dat een IZP is opgesteld, blijkt uit het IZP zelf. Immers daaruit blijkt dat de bedrijfsarts het IZP niet met [eiseres] heeft besproken. Ook uit het e-mailbericht van de verzuimspecialist van 20 april 2020 kan worden afgeleid dat [eiseres] niet bekend was met het IZP. In reactie op de mededeling van de verzuimspecialist dat zij het IZP als uitgangspunt neemt heeft [eiseres] te kennen gegeven dat zij niet bekend was met het IZP en ook geen IZP heeft ontvangen. In rechte zal er daarom vanuit worden gegaan dat [eiseres] het IZP niet heeft ontvangen.
Indien [eiseres] bekend was geweest met het IZP en zij had daartegen geen bezwaar gemaakt, moet er vanuit worden gegaan dat zij ook in staat is geweest om te doen wat de verzuimspecialist in het kader van de re-integratie in spoor 2 van haar heeft gevraagd. Nu [eiseres] echter niet bekend was met het IZP heeft zij daar tegen geen bezwaar kunnen maken en heeft zij in de ogen van de verzuimspecialist en OZHW niet voldaan aan hetgeen van haar verwacht mocht worden. Gelet echter op de WIA beoordeling van 3 november 2020 waarin de arbeidsdeskundige tot het oordeel is gekomen dat [eiseres] 100% arbeidsongeschikt is en op basis waarvan met terugwerkende kracht vanaf 28 september 2020 aan [eiseres] een WIA-uitkering is toegekend, is het naar het oordeel van de kantonrechter aannemelijk dat [eiseres] ook in de periode kort daarvoor (vanaf 7 mei 2020) niet in staat is geweest mee te werken aan de re-integratie in spoor 2 en is de stelling van OZHW dat er geen sprake was van een ‘niet kunnen’ maar van een ‘niet willen’ onvoldoende onderbouwd. Het oordeel dat [eiseres] 100% arbeidsongeschikt is, betekent dat sprake is van serieuze gezondheidsklachten en daaruit volgt ook dat [eiseres] in de periode daarvoor gelet op haar gezondheidsklachten niet in staat is geweest te voldoen aan hetgeen van haar werd verlangd. Het niet voldoen aan hetgeen de verzuimspecialist heeft gevraagd, waarbij de verzuimspecialist zich heeft gebaseerd op het IZP, kan [eiseres] daarom niet worden verweten.
4.6.
Gelet op het vorenstaande komt de vordering van [eiseres] om OZHW te veroordelen tot betaling van het salaris vanaf 2 april 2020 inclusief emolumenten tot de datum waarop OZHW niet meer verplicht is het loon door te betalen voor toewijzing in aanmerking. Gelet op het feit dat [eiseres] vanaf 28 september 2020 een WIA-uitkering ontvangt, zal OZHW worden veroordeeld over de periode 2 april 2020 tot 28 september 2020 het loon inclusief emolumenten te voldoen.
4.7.
Nu is geoordeeld dat OZHW ten onrechte tot een loonstop is overgegaan, komt de vordering tot betaling van de eenmalige uitkering van € 750,- bruto, vast te stellen naar rato van de omvang van de dienstbetrekking van [eiseres] eveneens voor toewijzing in aanmerking.
4.8.
OZHW heeft erkend dat [eiseres] over de maand maart 2020 nog aanspraak heeft op betaling van de loonsverhoging van 2,75% zijnde € 62,85 bruto. Dit bedrag zal eveneens worden toegewezen.
4.9.
De gevorderde wettelijke verhoging over het salaris vanaf 2 april 2020 zal worden afgewezen. In de omstandigheid dat het pas na de WIA beoordeling voor OZHW kenbaar is geworden dat [eiseres] niet is staat was om mee te werken aan haar re-integratie en er geen sprake is geweest van een niet willen, ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot nihil.
4.10.
De gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding zal worden toegewezen.
4.11.
[eiseres] maakt voorts aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat de gemachtigde van [eiseres] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht, zodat [eiseres] aanspraak heeft op vergoeding van buitengerechtelijk incassokosten. Het feit dat [eiseres] voor rechtsbijstand is verzekerd, dient buitenbeschouwing te blijven. Het betreft immers vermogensschade aan de zijde van [eiseres]. De kantonrechter acht een bedrag van € 1.000,- inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten toewijsbaar.
4.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt OZHW veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 106,47 aan dagvaardingskosten, € 83,- aan griffierecht en € 622,- aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt OZHW om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen:
het loon vanaf 2 april 2020 tot 28 september 2020 inclusief alle bijbehorende emolumenten en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
de loonsverhoging van 2,75% over het salaris van maart 2020, ter hoogte van € 62,85 bruto en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
de eenmalige uitkering van € 750,- bruto, althans het naar rato van de betrekkingsomvang (32 uur) van [eiseres] toekomende bedrag;
een bedrag van € 1.000,- de buitengerechtelijke incassokosten;
en
veroordeelt OZHW in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 189,47 aan verschotten en € 622,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
754