ECLI:NL:RBROT:2021:4668

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
C/10/526115 / HA ZA 17-440
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de Stichting Petrobras Compensation Foundation in haar vorderingen tegen Petrobras en aanverwante vennootschappen

In deze zaak heeft de Stichting Petrobras Compensation Foundation, gevestigd te Amsterdam, een vordering ingesteld tegen verschillende vennootschappen van Petrobras, waaronder Petróleo Brasileiro S.A. - Petrobras en Petrobras Global Finance B.V. De rechtbank Rotterdam heeft op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een tussenvonnis waarin de ontvankelijkheid van de Stichting in haar vorderingen werd beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de Stichting ontvankelijk is in haar vordering, waarbij zij de belangen van Petrobras-beleggers vertegenwoordigt die aandelen hebben gekocht op de Bovespa. De rechtbank heeft in haar overwegingen aandacht besteed aan de vraag of de belangen van de Stichting zich lenen voor bundeling en of de omvang van de groep belanghebbenden een belemmering vormt voor de ontvankelijkheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de groep belanghebbenden niet te klein is en dat de belangen zich lenen voor bundeling, wat een efficiënte rechtsbescherming bevordert. De rechtbank heeft ook de rol van de arbitrageclausule in de statuten van Petrobras besproken en geconcludeerd dat de uitleg van deze clausule naar Braziliaans recht nog niet eenduidig is vastgesteld. De rechtbank heeft de eerdere oordelen over de toepasselijkheid van artikel 58 van de statuten herzien, omdat de toegang tot de onafhankelijke rechter niet mag worden ontzegd aan aandeelhouders die op de Bovespa hebben gehandeld. De zaak zal verder worden behandeld, waarbij de Stichting de gelegenheid krijgt om haar vorderingen nader te onderbouwen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/526115 / HA ZA 17-440
Vonnis van 26 mei 2021
in de zaak van
de stichting
STICHTING PETROBRAS COMPENSATION FOUNDATION,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. W.P. Wijers te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar het recht van de Federale Republiek van Brazilië
PETRÓLEO BRASILEIRO S.A. - PETROBRAS,
gevestigd te Rio de Janeiro (Brazilië),
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PETROBRAS GLOBAL FINANCE B.V., mede in haar hoedanigheid van rechtsopvolger onder algemene titel van de rechtspersoon naar het recht van de Federale Republiek van Brazilië
[naam bedrijf] .,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. P. Sluijter te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PETROBRAS OIL & GAS B.V.(thans genaamd
PRIME OIL & GAS B.V.),
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. F.G.K. Overkleeft te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PETROBRAS INTERNATIONAL BRASPETRO B.V.,
kantoorhoudend te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
5.
[naam gedaagde 1],
wonende te [woonplaats gedaagde 1] (Brazilië),
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
6.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] (Brazilië),
gedaagde in conventie,
eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. P. Sluijter te Rotterdam,

7. [naam gedaagde 3] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 3] (Brazilië),
gedaagde,
niet verschenen,
8.
[naam gedaagde 4],
wonende te [woonplaats gedaagde 4] (Brazilië),
gedaagde,
niet verschenen,
9.
[naam gedaagde 5],
wonende te [woonplaats gedaagde 5] (Brazilië),
gedaagde,
niet verschenen,
10.
[naam gedaagde 6],
wonende te [woonplaats gedaagde 6] (Brazilië),
gedaagde,
niet verschenen,
11.
[naam gedaagde 7],
wonende te [woonplaats gedaagde 7] (Brazilië),
gedaagde,
niet verschenen.
Eiseres zal hierna de Stichting genoemd worden. Gedaagden zullen hierna Petrobras, PGF, POG, PIB, [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] , [naam gedaagde 4] , [naam gedaagde 5] , [naam gedaagde 6] en [naam gedaagde 7] genoemd worden. Petrobras, PGF, PIB, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zullen gezamenlijk Petrobras c.s. genoemd worden en [naam gedaagde 3] , [naam gedaagde 4] , [naam gedaagde 5] , [naam gedaagde 6] en [naam gedaagde 7] gezamenlijk de niet verschenen gedaagden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 januari 2020 en de daarin genoemde processtukken;
  • de conclusie houdende reactie op vragen rechtbank bij vonnis van 29 januari 2020 van de Stichting, met productie 244-256;
  • de nadere antwoordconclusie van Petrobras c.s., met productie 257-277;
  • de nadere antwoordconclusie van POG;
  • de akte overlegging producties 278-280 van Petrobras c.s.;
  • de akte houdende overlegging producties 281-289 van de Stichting;
  • de productie bevattende een uitspraak van de Court of Chancery of Delaware van 29 september 2016;
  • het proces-verbaal van de zitting op 26 januari 2021 voor het houden van pleidooien, alsmede de pleitnota's van de Stichting, Petrobras c.s. en POG.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

in conventie
inleidende overwegingen
2.1.
POG heeft bij nadere antwoordconclusie meegedeeld dat PIB op 14 januari 2020 haar belang van 50% in POG heeft verkocht aan PetroVida Holding B.V., een 100% dochter van Africa Oil Holding Coöperatief U.A. Als gevolg daarvan heeft Petrobras geen direct of indirect belang meer in POG. De naam van POG is gewijzigd in Prime Oil & Gas B.V., aldus POG. Voor de leesbaarheid is hiervoor en wordt hierna de aanduiding POG gehandhaafd.
2.2.
Bij tussenvonnis van 29 januari 2020 (hierna: het tussenvonnis) is de Stichting in de gelegenheid gesteld zich bij conclusie uit te laten over:
de vraag of de handel in aandelen op de Bovespa alleen mogelijk is via een Braziliaanse tussenpersoon, althans of Petrobras beleggers hebben gehandeld via een Braziliaanse tussenpersoon (zie het tussenvonnis onder 5.25);
de vraag naar welk recht de kwijting moet worden uitgelegd (zie het tussenvonnis onder 5.34);
de omvang van de groep belanghebbende Petrobras-beleggers en de omvang van de pakketten effecten die zij aanhouden en - binnen die groep - de omvang van de groep Petrobras-obligatiehouders en de groep Nederlandse Petrobras-beleggers die schade heeft geleden, en
e consequenties voor de ontvankelijkheid van de Stichting indien de groep belanghebbende Petrobras beleggers voor wie de Stichting opkomt zeer klein blijkt te zijn (zie het tussenvonnis onder 5.37);
Petrobras c.s. en POG konden hierop bij antwoordconclusie reageren.
2.3.
De rechtbank heeft deze vragen gesteld in het kader van haar onderzoek naar de ontvankelijkheid van de Stichting in verband met de omvang en samenstelling van de groep belanghebbenden voor wie de Stichting opkomt. Zoals in het tussenvonnis onder 5.36 is overwogen moeten de belangen waarvoor de Stichting opkomt zich lenen voor bundeling zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming wordt bevorderd. Daarvan is mogelijk geen sprake als een collectieve actie geen voordeel biedt boven het procederen op naam van de belanghebbende(n) zelf, bijvoorbeeld als de groep belanghebbenden zeer klein is waarbij een factor in negatieve zin kan zijn dat op de individuele vorderingen veel verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn. Dan kunnen slechts in beperkte mate uitspraken worden gedaan die voor de gehele groep relevant zijn.
handel in aandelen op de Bovespa via een Braziliaanse tussenpersoon
2.4.
De Stichting heeft terecht opgemerkt dat in het tussenvonnis onder 5.25 is overwogen dat het aan Petrobras c.s. en POG is om te onderbouwen dat de handel in aandelen op de Bovespa alleen mogelijk is via een tussenpersoon en dat het vervolgens aan de Stichting is om die aldus onderbouwde stelling desgewenst te betwisten. Uit efficiencyoverwegingen is echter - gelet op het duidelijke standpunt van Petrobras c.s. en POG dienaangaande - aan de Stichting gelegenheid geboden om reeds bij conclusie na tussenvonnis in te gaan op de positie van de tussenpersoon. De rechtbank heeft van deze gedachtegang geen melding gemaakt in het tussenvonnis en aldus, mogelijk, aanvankelijk verwarring gesticht. Nu de Stichting tijdens de mondelinge pleidooien heeft kunnen reageren op de bij nadere antwoordconclusie door Petrobras c.s. en POG ingenomen stellingen over de tussenpersoon, is de Stichting door deze volgorde echter niet in haar belangen geschaad.
2.5.
Bij nadere antwoordconclusie hebben Petrobras c.s. er melding van gemaakt dat de Braziliaanse rechters niet alleen uitspraken hebben gedaan waarin aan de in artikel 58 van de Statuten van Petrobras opgenomen arbitrageclausule een ruime uitleg is gegeven.
2.5.1.
Eerder - voorafgaand aan het tussenvonnis - hebben Petrobras c.s. alleen verwezen naar uitspraken van Braziliaanse rechters waarin aan de arbitrageclausule een ruime uitleg is gegeven, zoals de uitspraak van het Judgment District Court te Sao Paulo van 4 juli 2018 en de bij gelegenheid van de incidentele conclusie houdende excepties van onbevoegdheid, alsmede de akte van 13 maart 2019 overgelegde uitspraken. Zij hebben ter onderbouwing van de gebondenheid van alle aandeelhouders aan de arbitrageclausule ook gewezen op de in het tussenvonnis onder 5.22 aangehaalde uitspraak van 12 juni 2018 (niet 4 juli 2018 zoals abusievelijk in het tussenvonnis vermeld) van het Braziliaanse
Superior Court of Justicewaaruit volgt dat voor die gebondenheid het stemgedrag bij het tot stand komen van de arbitrageclausule niet van belang is, noch het moment van aankoop van de aandelen.
2.5.2.
Petrobras c.s. hebben - nadat het tussenvonnis was gewezen - aangevoerd dat het
Superior Court of Justicebij beslissing van 18 december 2019 heeft geoordeeld dat artikel 58 slechts van toepassing is op vorderingen die betrekking hebben op de interne werking van de vennootschap. Ook een ander arrest van het
Superior Court of Justiceduidt volgens hen op een beperkte uitleg van de reikwijdte van artikel 58 van de Statuten. Vervolgens zijn er uitspraken gedaan door rechtbanken en hoven waaruit volgt dat aan artikel 58 een ruime reikwijdte toekomt. Petrobras c.s. hebben in dat verband verwezen naar de uitspraak van de
Federal Regional Court of 4th Regionvan 16 december 2020 waarbij is geoordeeld dat het scheidsgerecht bevoegd is te oordelen over het geschil tussen de aandeelhouders en Petrobras.
Volgens Petrobras c.s. zijn er in de Braziliaanse rechtspraak drie opvattingen te onderkennen: 1) een ruime uitleg van artikel 58 van de Statuten die ook omvat de beslechting door een scheidsgerecht van algemene civielrechtelijke geschillen die voortvloeien uit de verhouding tussen Petrobras en haar aandeelhouders, 2) een uitleg van artikel 58 die inhoudt dat het scheidsgerecht alleen bevoegd is ten aanzien van vennootschapsrechtelijke regels, waaronder de aansprakelijkheidsregels op grond van het vennootschapsrecht, en 3) een beperkte uitleg van artikel 58 waarbij de bevoegdheid van het scheidsgerecht alleen wordt aangenomen ten aanzien van geschillen over de interne werking van de vennootschap, gerelateerd aan de statuten.
2.6.
De Stichting heeft naar voren gebracht dat Petrobras c.s. hebben verzuimd een in hun opdracht gemaakte opinie van 5 juli 2020 in het geding te brengen. Met deze - door de Stichting overgelegde - opinie van drie deskundigen, te weten de professoren [naam 1], [naam 2] en [naam 3], hebben Petrobras c.s. in een Braziliaanse arbitrageprocedure hun standpunt onderbouwd dat een geschil omtrent civielrechtelijk verwijtbaar handelen jegens de aandeelhouders niet (op grond van art. 58) door arbiters dient te worden beslist.
Ook in een andere arbitrageprocedure hebben Petrobras c.s. dit standpunt ingenomen. Volgens de Stichting probeert Petrobras c.s. met haar proceshouding een vacuüm in de rechtstoegang te creëren door in arbitrageprocedures een beperkte uitleg van artikel 58 te bepleiten en in procedures bij de burgerlijke rechter een ruime uitleg.
In reactie hierop hebben Petrobras c.s. betoogd dat zij in verschillende procedures andere standpunten innemen om de rechtspositie van Petrobras veilig te stellen totdat het Braziliaanse recht op dit punt is uitgekristalliseerd. In de onderhavige procedure handhaaft zij haar standpunt dat artikel 58 ruim moet worden uitgelegd. In elk geval vallen de vorderingen jegens de bestuurders en groepsvennootschappen onder het bereik van artikel 58 omdat deze vorderingen een ondernemingsrechtelijke grondslag hebben, aldus Petrobras c.s.
POG heeft zich aangesloten bij de door Petrobras c.s. ingenomen stellingen.
2.7.
Overwogen wordt dat uit hetgeen door alle partijen naar voren is gebracht duidelijk wordt dat in de Braziliaanse rechtspraak nog niet is uitgekristalliseerd wat de reikwijdte is die aan artikel 58 van de Statuten van Petrobras moet worden toegekend en ook dat het nog jaren kan duren voordat hierin een duidelijke, definitieve lijn is ontwikkeld. Hierover was de rechtbank ten tijde van het wijzen van het tussenvonnis onvoldoende voorgelicht; Petrobras c.s. hebben geen inlichtingen verschaft over het door hen in de Braziliaanse arbitrageprocedures ingenomen, van het in dit geding ingenomen afwijkende, standpunt en over de in hun opdracht opgestelde opinie door de deskundigen [naam 1], [naam 2] en [naam 3].
Nu - naar in de opinie is vermeld - de arbitrageprocedure waarin de opinie is uitgebracht in 2017 is gestart en uit een door Petrobras c.s. overgelegd overzicht blijkt dat toen reeds verschillende procedures bij de onafhankelijke overheidsrechter aanhangig waren, hadden zij in de door hen genomen conclusie van antwoord in het onderhavige geding melding kunnen en moeten maken van de verschillende visies op de uitleg van artikel 58. Petrobras c.s., althans een aantal van hen, zijn immers bij uitstek degenen die op de hoogte zijn van de standpunten die in de diverse procedures naar voren zijn gebracht. Met dit alles heeft de rechtbank in het tussenvonnis dan ook geen rekening kunnen houden.
2.8.
Gelet op de hiervoor besproken, inmiddels beschikbare aanvullende informatie kunnen de in het tussenvonnis gegeven beslissingen met betrekking tot artikel 58 van de Statuten niet in stand blijven. Redengevend hiervoor is dat thans moet worden aangenomen dat de uitleg van artikel 58 van de Statuten naar Braziliaans recht nog niet eenduidig is vastgesteld. Een ruime uitleg - zoals door Petrobras c.s. voorgestaan - zou ertoe leiden dat de aandeelhouders worden afgehouden van de onafhankelijke overheidsrechter. Nu toegang tot de onafhankelijke rechter - ook naar Braziliaans recht - is te beschouwen als een grondrecht (zie ook het tussenvonnis onder 5.6), dient een regeling in de statuten die deze weg afsnijdt helder en eenduidig te zijn. Daarvan is op dit moment geen sprake. In tegendeel, de hoogste Braziliaanse rechter, het
Superior Court of Justice, heeft eind 2019 twee keer geoordeeld dat artikel 58 van de Statuten alleen van toepassing is op geschillen betreffende, kort samengevat, de interne werking van de vennootschap. Dat - zoals Petrobras c.s. hebben aangevoerd - deze uitleg niet is gevolgd in latere lagere rechtspraak doet hieraan niet af; daargelaten wat daarvan de reden is.
Het is duidelijk dat de verwijten die de Stichting aan Petrobras c.s. maakt en die het onderwerp van het onderhavige geding vormen geen geschil betreffende de interne werking van de vennootschap als hiervoor bedoeld betreffen.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat aan de aandeelhouders van Petrobras die gehandeld hebben op de Bovespa niet de toegang tot de onafhankelijke overheidsrechter ontzegd kan worden. De rechtbank komt derhalve terug van het eerder gegeven oordeel over de toepasselijkheid van artikel 58 van de Statuten.
2.9.
De groep van belanghebbenden waarvoor de Stichting opkomt bestaat derhalve ook uit Petrobras beleggers die aandelen hebben gekocht op de Bovespa, zulks met uitzondering van de Petrobras beleggers die een arbitrageprocedure zijn gestart alsmede de Petrobras beleggers die een procedure zijn gestart waarin de onafhankelijke overheidsrechter (in Brazilie of elders) bij onherroepelijke uitspraak heeft geoordeeld dat zij gebonden zijn aan een ruime uitleg van artikel 58 van de Statuten en derhalve aangewezen zijn op arbitrage.
Gelet op dit oordeel behoeft geen bespreking de vraag of de handel in aandelen op de Bovespa alleen mogelijk is via een Braziliaanse tussenpersoon, althans of Petrobras beleggers hebben gehandeld via een Braziliaanse tussenpersoon.
conclusie met betrekking tot de ontvankelijkheid
2.10.
Het oordeel dat de Petrobras beleggers die gehandeld hebben op de Bovespa (voor het overgrote deel) behoren tot de groep belanghebbenden voor wie de Stichting opkomt leidt ertoe dat niet langer rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat de groep van belanghebbenden waarvoor de Stichting opkomt zeer klein blijkt te zijn. Dat betekent dat de omvang van de groep niet in de weg staat aan bundeling van de bij de vordering betrokken belangen. De omstandigheid dat verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn, maakt niet dat de belangen zich niet voor bundeling lenen. Andere redenen die aan bundeling in de weg staan zijn niet aannemelijk geworden. De vraag of de belangen waarvoor de Stichting opkomt zich lenen voor bundeling wordt dan ook bevestigend beantwoord. Door de bundeling wordt een efficiënte en effectieve rechtsbescherming bevorderd. Daarom staat niet meer ter discussie of de Stichting voldoende rechtens vereist belang heeft bij een beslissing en evenmin of de belangen van degenen voor wie de Stichting opkomt voldoende gewaarborgd zijn. De Stichting is derhalve ontvankelijk in haar vorderingen.
2.11.
Nu de Stichting ontvankelijk is behoeven de overige onder 2.2 vermelde vragen geen (verdere) bespreking. De vraag naar welk recht de kwijting moet worden uitgelegd is immers ook gesteld in het kader van de ontvankelijkheid van de Stichting. De vragen betreffende de omvang van de groep belanghebbende Petrobras beleggers en als onderdeel daarvan de omvang van de groep Petrobras obligatiehouders en de groep Nederlandse Petrobras beleggers zijn gesteld vanwege de mogelijk zeer beperkte omvang van de groep belanghebbende Petrobras beleggers en de mogelijke consequenties daarvan voor de ontvankelijkheid van de Stichting.
2.12.
Het verzoek van POG om in de rechtsoverwegingen alvast een beslissing tot niet ontvankelijkheid van de Stichting in haar vorderingen jegens POG op te nemen, wordt niet gehonoreerd. Het inhoudelijke debat over de vorderingen heeft nog niet of nauwelijks plaats gevonden. Daarvoor zal eerst gelegenheid worden gegeven.
vervolg van de procedure
2.13.
Nu de Stichting ontvankelijk is in haar vorderingen is thans de inhoudelijke behandeling van de vordering aan de orde.
Het debat over de gegrondheid van de vorderingen zal worden voortgezet, waarbij de Stichting eerst de gelegenheid zal krijgen om haar vorderingen bij conclusie na tussenvonnis nader te onderbouwen aan de hand van de verschillende toepasselijke rechtsstelsels. De rechtbank heeft in het tussenvonnis (5.47- 5.50) beslist dat in elk geval het recht van Brazilië, Argentinië, Duitsland en Luxemburg van toepassing is als het recht van de plaats waar de markt is gelegen waarop de Petrobras effecten zijn genoteerd en verhandeld, alsmede het recht van Spanje, nu ter zitting van 16 april 2019 door alle partijen is verklaard dat Petrobras effecten ook op de beurs in Madrid waren genoteerd. Gelet op hetgeen in het tussenvonnis onder 5.49 is overwogen is ook Nederlands recht mogelijk van toepassing.
De rechtbank verwacht daarbij in het bijzonder een duiding van de gestelde feiten naar de toepasselijke rechtsstelsels, met name een korte analyse waaruit blijkt of is voldaan aan de vereisten die het toepasselijk recht stelt aan aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (dan wel de daarmee overeenkomende rechtsfiguur). Desgewenst kan de Stichting dit aanvullen met nieuwe stellingen aangaande de feiten; voorshands gaat de rechtbank ervan uit dat de Stichting blijft bij hetgeen zij eerder heeft aangevoerd.
Petrobras c.s. en POG zullen daarna in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordconclusie na tussenvonnis inhoudelijk verweer te voeren tegen de vorderingen, een en ander met bespreking naar het toepasselijke materiele recht.
in reconventie
2.14.
Bij genoemde conclusie zullen Petrobras c.s. (en POG) hun vordering in reconventie dienen te formuleren en toe te lichten.
in conventie en in reconventie
2.15.
Indien daarom wordt verzocht zal na conclusiewisseling wederom een zitting plaatsvinden.
2.16.
Iedere (verdere) beslissing zal worden aangehouden.

3..De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 september 2021voor het nemen van een conclusie na tussenvonnis door de Stichting over hetgeen is vermeld onder 2.13, waarna Petrobras c.s. en POG op de rol van drie maanden daarna een antwoordconclusie na tussenvonnis kunnen nemen;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
3.3.
houdt iedere (verdere) beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. F. Damsteegt-Molier en mr. M.P. van Achterberg, bijgestaan door mr. H.A. Attema. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2021.
[2066/106/2148/2862]