In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiser, die werkzaamheden heeft verricht voor een gedaagde, en de betaling van de overeengekomen prijs. De eiser, h.o.d.n. [handelsnaam], heeft schilder- en stucwerkzaamheden uitgevoerd in de woning van de gedaagde. De werkzaamheden zijn gestart op 22 april 2020 en zijn op 5 mei 2020 afgerond. De gedaagde heeft de verrichte werkzaamheden echter niet naar tevredenheid bevonden en heeft de factuur van € 2.600,00 niet voldaan. De eiser stelt dat de aanvankelijk overeengekomen prijs van € 4.900,00 is verhoogd tot € 5.600,00 door extra werkzaamheden die door de gedaagde zijn opgedragen. De gedaagde betwist deze verhoging en stelt dat de prijs juist is verlaagd naar € 3.000,00 omdat er minder werkzaamheden nodig waren. De kantonrechter heeft in dit tussenvonnis de partijen opgedragen bewijs te leveren van hun respectieve stellingen over de prijsafspraken. De eiser moet bewijzen dat de prijs is verhoogd, terwijl de gedaagde moet aantonen dat de prijs is verlaagd. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en zal op 9 juni 2021 opnieuw worden behandeld.