ECLI:NL:RBROT:2021:4640

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
8826082 \ CV EXPL 20-36927
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake bewijsopdrachten in geschil over prijsafspraak tussen aannemer en opdrachtgever

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiser, die werkzaamheden heeft verricht voor een gedaagde, en de betaling van de overeengekomen prijs. De eiser, h.o.d.n. [handelsnaam], heeft schilder- en stucwerkzaamheden uitgevoerd in de woning van de gedaagde. De werkzaamheden zijn gestart op 22 april 2020 en zijn op 5 mei 2020 afgerond. De gedaagde heeft de verrichte werkzaamheden echter niet naar tevredenheid bevonden en heeft de factuur van € 2.600,00 niet voldaan. De eiser stelt dat de aanvankelijk overeengekomen prijs van € 4.900,00 is verhoogd tot € 5.600,00 door extra werkzaamheden die door de gedaagde zijn opgedragen. De gedaagde betwist deze verhoging en stelt dat de prijs juist is verlaagd naar € 3.000,00 omdat er minder werkzaamheden nodig waren. De kantonrechter heeft in dit tussenvonnis de partijen opgedragen bewijs te leveren van hun respectieve stellingen over de prijsafspraken. De eiser moet bewijzen dat de prijs is verhoogd, terwijl de gedaagde moet aantonen dat de prijs is verlaagd. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en zal op 9 juni 2021 opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8826082 \ CV EXPL 20-36927
uitspraak: 21 mei 2021 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te: [woonplaats eiser] ,
gemachtigde: [naam] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te: [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.B. Jobse.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis van 26 februari 2021. Bij dat vonnis is een mondelinge behandeling bepaald die op 28 april 2021 heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Op of omstreeks 21 april 2020 is tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen op basis waarvan [eiser] werkzaamheden zou verrichten voor [gedaagde] in zijn woning. De werkzaamheden bestonden uit schilder- en stucwerk en het aanbrengen van een koof. [eiser] is op 22 april 2020 met zijn werkzaamheden begonnen. Hij was op 5 mei 2020 conform afspraak klaar. [gedaagde] en zijn broer hebben het werk die dag geïnspecteerd en hebben [eiser] aangegeven niet tevreden te zijn met het resultaat.
2.2
[eiser] heeft ter zitting erkend dat hij van [gedaagde] twee contante betalingen heeft ontvangen, te weten één van € 2.000,00 bij de start van de werkzaamheden op 22 april 2020 en één van € 1.000,00 bij het einde van de werkzaamheden op 5 mei 2020.
2.3
Op 5 mei 2020 heeft [eiser] [gedaagde] een factuur gestuurd van € 2.600,00 voor de verrichte werkzaamheden met een betalingstermijn van dertig dagen. De factuur vermeldt abusievelijk 5 april 2020 als datum. [gedaagde] heeft deze factuur niet voldaan.

3..De vordering

3.1
Voor de vordering van [eiser] wordt verwezen naar paragraaf 2 van het tussenvonnis van 26 februari 2021. Kort samengevat vordert [eiser] betaling van € 2.600,00 met wettelijke (handels)rente, buitengerechtelijke kosten, proces- en nakosten. [eiser] legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde] de gemaakte prijsafspraak moet nakomen. Hij stelt in dat kader dat de aanvankelijk overeengekomen prijs van € 4.900,00 nadien is verhoogd tot € 5.600,00 als gevolg van door [gedaagde] opgedragen extra werkzaamheden bestaande uit het stucen van het plafond in de woonkamer. Van het bedrag € 5.600,00 heeft [gedaagde] slechts € 3.000,00 voldaan en daarom resteert er nog een vordering van € 2.600,00, aldus [eiser] .

4..Het verweer

[gedaagde] betwist de vordering van [eiser] en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. De aanvankelijk overeengekomen prijs was inderdaad € 4.900,00, maar is juist verlaagd tot € 3.000,00 omdat er minder werkzaamheden nodig waren. Omdat [gedaagde] al € 3.000,00 heeft betaald, heeft [eiser] geen vordering meer, aldus [gedaagde] .

5..De beoordeling

5.1
[eiser] beroept zich op het bestaan van een betalingsverplichting van € 2.600,00 als gevolg van door [gedaagde] opgedragen extra werkzaamheden. [gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist en in dat kader aangevoerd dat de aanvankelijk overeengekomen prijs van € 4.900,00 juist zou zijn verlaagd.
5.2
Gezien de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , draagt [eiser] op basis van artikel 150 Rv de bewijslast van het bestaan van de betalingsverplichting van € 2.600,00. [eiser] heeft een (getuigen-)bewijsaanbod gedaan en zal worden toegelaten te bewijzen dat de oorspronkelijk overeengekomen prijs van € 4.900,00 is verhoogd tot € 5.600,00 als gevolg van extra werkzaamheden.
5.3
[gedaagde] beroept zich in het kader van zijn verweer op een vermindering van de oorspronkelijk overeengekomen prijs. Dit verweer is ook relevant ingeval [eiser] niet zou slagen in zijn hiervoor in 5.2 weergegeven bewijsopdracht. [gedaagde] stelt namelijk dat als gevolg van de verlaging van de aanvankelijk overeengekomen prijs tot € 3.000,00 er na de erkende betaling van € 3.000,00 geen betalingsverplichting meer bestaat. Omdat [eiser] de vermindering van de prijs gemotiveerd heeft betwist, zal [gedaagde] op zijn beurt worden toegelaten te bewijzen dat de oorspronkelijk overeengekomen prijs van € 4.900,00 is verlaagd naar € 3.000,00 omdat er minder werkzaamheden zijn overeengekomen. [gedaagde] heeft ook een (getuigen-)bewijsaanbod gedaan.
5.4
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat hij extra (herstel-)kosten heeft moeten maken omdat [eiser] de overeengekomen werkzaamheden niet geheel en niet goed zou hebben uitgevoerd. Aan deze stelling heeft hij desgevraagd geen verweer of (reconventionele) vordering gekoppeld. De kantonrechter gaat hier daarom aan voorbij. [eiser] heeft overigens betwist te zijn tekortgeschoten.
5.5
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen aangegeven dat zij buiten de al overgelegde Whatsapp-correspondentie, waaruit de aanvankelijk overeengekomen prijs van € 4.900,00 blijkt, niet over schriftelijke bewijsmiddelen beschikken waaruit de gestelde verhoging respectievelijk verlaging van deze prijs zou blijken. Partijen hebben aangegeven dat de gestelde aanvullende afspraken mondeling tussen hen tot stand zijn gekomen.
5.6
Met het oog hierop, maar zonder op de inhoud van het in dit kader te leveren bewijs vooruit te lopen, wil de kantonrechter van partijen vernemen of zij gebruik willen maken van de mogelijkheid tot bewijslevering. Bewijslevering, met name bewijslevering door middel van getuigenbewijs, levert voor partijen immers ook extra kosten op. Partijen zullen daarom in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de mogelijkheid tot bewijslevering. Indien beide partijen geen nader bewijs willen leveren, zal eindvonnis worden gewezen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
6.1
draagt [eiser] op te bewijzen dat de aanvankelijk overeengekomen prijs van
€ 4.900,00 is verhoogd tot € 5.600,00 als gevolg van door [gedaagde] opgedragen extra werkzaamheden;
6.2
draagt [gedaagde] op te bewijzen dat de aanvankelijk overeengekomen prijs van
€ 4.900,00 in overleg met [eiser] is verlaagd tot € 3.000,00 omdat er minder werkzaamheden nodig waren;
6.3
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 9 juni 2021 om 14:30uur voor uitlating van [eiser] en [gedaagde] of zij bewijs willen leveren en zo ja, of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen of door een ander bewijsmiddel;
6.4
bepaalt dat als partijen, of één van hen, geen bewijs door getuigen willen leveren, maar wel bewijsstukken willen overleggen, die stukken op de rolzitting van
woensdag 9 juni 2021 om 14:30 uurdirect in het geding moeten worden gebracht;
6.5
bepaalt dat als partijen, of één van hen, getuigen willen laten horen, de namen van de getuigen en de verhinderdata van de partijen en hun gemachtigden in de maanden juni en juli 2021 direct moeten worden opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
6.6
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
48980