ECLI:NL:RBROT:2021:4638

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
8757580 CV EXPL 20-23137
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van vergoeding voor verrichte werkzaamheden in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], handelend onder de naam [naam bedrijf 1], en de besloten vennootschap Idavi. [eiser] vorderde betaling van een bedrag van € 24.274,11 aan hoofdsom, verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten, voortvloeiend uit een overeenkomst van opdracht voor chauffeurswerkzaamheden die hij voor Idavi had verricht. Idavi betwistte de verschuldigdheid van een deel van de facturen en voerde aan dat zij zich kon beroepen op verrekening met een tegenvordering die zij op [eiser] had. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] recht heeft op betaling van een deel van de vordering, te weten € 19.629,65, en heeft Idavi veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente. De kantonrechter heeft het beroep op verrekening van Idavi verworpen, omdat niet voldoende vaststond dat er een rechtsverhouding bestond waaruit een opeisbare vordering van Idavi op [eiser] voortvloeide. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van [eiser] toegewezen, waarbij Idavi als grotendeels in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8757580 CV EXPL 20-32137
uitspraak: 30 april 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] h.o.d.n. [naam bedrijf 1],
gevestigd te [plaatsnaam],
eiser,
procederend zonder gemachtigde,
tegen
de besloten vennootschap
Ik doe alles voor iedereen B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.J.I. Assink.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en Idavi.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 5 september 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 30 november 2020 waarin een mondelinge behandeling (via Skype) is bepaald;
  • de nadere producties van [eiser].
1.2
Op 26 januari 2021 heeft de mondelinge behandeling via Skype plaatsgevonden. [eiser] is verschenen. Namens Idavi is verschenen [naam 1], directeur, bijgestaan door de gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen tijdens de zitting naar voren hebben gebracht.
1.3
De kantonrechter heeft de datum voor de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[eiser] verricht chauffeurswerkzaamheden. Idavi is een uitzendbureau voor logistieke diensten. [eiser] heeft vanaf mei 2020 in opdracht van Idavi goederen vervoerd ten behoeve van [naam bedrijf 2] ( hierna: ‘[naam bedrijf 2]’) .
2.2
[eiser] heeft voor de door hem verrichte werkzaamheden vergoedingen in rekening gebracht aan Idavi. Idavi heeft een deel van de facturen onbetaald gelaten.

3..Het geschil

3.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Idavi te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 24.274,11 aan hoofdsom, verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening, met veroordeling van Idavi in de proceskosten.
3.2
Aan zijn vordering legt [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - nakoming ten grondslag. [eiser] heeft in opdracht en ten behoeve van Idavi werkzaamheden verricht. Idavo is gehouden tot betaling van de overeengekomen vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Omdat Idavi in verzuim is, maakt [eiser] aanspraak op de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.3
Idavi heeft de vordering bestreden. Idavi heeft de verschuldigdheid van een deel van de gevorderde bedragen betwist en heeft zich tevens (subsidiair) beroepen op verrekening op grond van artikel 6:127 BW. Idavi heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, waaronder een vergoeding voor de werkelijke gemaakte advocaatkosten.
3.4
Op de standpunten van partijen wordt hierna – voor zover voor de beoordeling van belang – nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Voor zover Idavi heeft bedoeld te stellen dat [eiser] niet-ontvankelijk is omdat de in de dagvaarding aangeduide handelsnaam niet overeenkomt met de handelsnaam volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel, wordt dit verweer verworpen. [eiser] heeft gehandeld vanuit zijn eenmanszaak [eiser]. De eenmanszaak is geen rechtspersoon en is geen andere juridische entiteit dan de natuurlijk persoon [eiser]. De tenaamstelling van [eiser] in de dagvaarding is dan ook juist. Voornoemde verkeerde aanduiding van de handelsnaam heeft daarom geen gevolgen.
4.2
Tussen partijen is in geschil of Idavi gehouden is tot betaling van het door [eiser] gevorderde bedrag uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht.
[eiser] vordert betaling van een hoofdsom van € 22.865,87 welk bedrag is opgebouwd uit verschillende factuurbedragen. Ter onderbouwing heeft [eiser] een grootboekkaart met daarop de openstaande bedragen en een aantal van de bijbehorende facturen overgelegd. De grootboekkaart ziet er als volgt uit:
Facturen 20600050, 20600060 en 20600062
4.3
Idavi heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat zij gehouden is tot betaling van de facturen 20600050, 20600060 en 20600062. Het deel van de vordering dat betrekking heeft op deze facturen is daarom in beginsel toewijsbaar.
Factuur 20600040
4.4
Idavi heeft betwist dat zij gehouden is tot betaling van factuur 20600040 ten bedrage van € 332,75. Idavi ontkent dat zij deze factuur heeft ontvangen. Zoals [eiser] terecht heeft aangevoerd, heeft Idavi deze factuur in haar eigen crediteurenoverzicht verwerkt en een kopie van de factuur bij haar conclusie van antwoord overgelegd in het kader van het door haar gedane beroep op verrekening. Idavi heeft de verschuldigdheid van het in rekening gebrachte bedrag niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist, zodat dit vaststaat. Het deel van de vordering dat betrekking heeft op deze factuur is daarom in beginsel toewijsbaar.
Facturen 20600031, 20600032, 20600033, 20600035, 20600036 en 206000049
4.5
Idavi heeft betwist dat zij gehouden is tot betaling aan [eiser] van de facturen 20600031, 20600032, 20600033, 20600035, 20600036 en 206000049. De facturen zijn afkomstig van [naam bedrijf 1] zodat [eiser] geen vorderingsrecht heeft. [eiser] heeft hiertegen ingebracht dat de overeenkomst is gesloten tussen Idavi en [eiser] als natuurlijk persoon, handelend vanuit zijn eenmanszaak [eiser]. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij bezig is geweest met het oprichten van een vennootschap. De oprichting is echter niet voltooid en [eiser] is de werkzaamheden vanuit zijn eenmanszaak [eiser] blijven uitvoeren, aldus [eiser].
4.6
Naar het oordeel van de kantonrechter is duidelijk tussen wie de overeenkomst is gesloten, namelijk Idavi en [eiser], handelend vanuit zijn eenmanszaak [eiser]. De werkzaamheden zijn van begin af aan door [eiser] uitgevoerd en Idavi heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat partijen over en weer uit elkaars gedragingen en verklaringen hebben afgeleid en mochten afleiden dat de opdrachten op enig moment uitsluitend zijn gegeven aan de BV i.o. in plaats van aan [eiser]. De enkele omstandigheid dat sommige facturen afkomstig zijn van de BV i.o., is daarvoor onvoldoende. Daarnaast wordt het volgende overwogen.
4.7
Uitgangspunt is dat een persoon (in dit geval [eiser]) die gedurende de periode van oprichting van een vennootschap namens de op te richten vennootschap (in dit geval [naam bedrijf 1]) rechtshandelingen verricht, aan die handelingen persoonlijk is gebonden totdat die handelingen door de vennootschap na haar oprichting zijn bekrachtigd. Pas door bekrachtiging ontstaan voor de vennootschap rechten en verplichtingen. Wordt de vennootschap niet opgericht dan kan zij de handelingen niet bekrachtigen. Als onweersproken staat vast dat de vennootschap in dit geval uiteindelijk niet is opgericht. Dit betekent dat [eiser] (als natuurlijk persoon) aan de overeenkomst met Idavi gebonden is gebleven. Dat brengt mee dat [eiser] niet alleen gehouden is tot nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit die overeenkomst, maar dat hem ook een vorderingsrecht toekomt. Idavi heeft dit ook met zoveel woorden erkend, aangezien zij stelt dat zij de vorderingen van [eiser], waaronder de bedragen die zijn gefactureerd door de vennootschap in oprichting, heeft verrekend met de door haar gestelde tegenvordering op [eiser]. Kortom, [eiser] heeft een vorderingsrecht jegens Idavi.
4.8
Idavi heeft de verschuldigdheid van de op de facturen 20600032, 20600033, 20600035 en 20600036 vermelde bedragen verder niet betwist. Het deel van de vordering dat betrekking heeft op deze facturen is daarom in beginsel toewijsbaar. Ten aanzien van de facturen 20600031 en 20600049 heeft Idavi het gehanteerde uurtarief betwist. Daarop wordt hieronder ingegaan.
Facturen 20600031, 20600049, 20600057, 20600059,
4.9
Idavi heeft de juistheid van de facturen 20600031, 20600049, 20600057 en 20600059 betwist. Volgens Idavi is het gehanteerde uurtarief niet juist. [eiser] stelt dat een uurtarief van € 32,50 is overeengekomen voor buitenlandse ritten, nachtritten en LZV en € 27,50 voor binnenlandse ritten. Idavi betwist dat een uurtarief van € 32,50 is overeengekomen voor buitenlandse ritten, nachtritten en LZV. Volgens Idavi geldt voor alle ritten een uurtarief van € 27,50. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling e-mailverkeer tussen partijen overgelegd. Daaruit kan worden afgeleid dat Idavi in maart 2020 aan [eiser] heeft aangegeven dat voor binnenlandse ritten en koppelen een ander tarief moet worden aangehouden, namelijk € 27,50. Daarop schrijft [eiser] voor zover hier van belang:
“Dat had [naam 2] van tevoren moeten vertellen. Dan had ik zelf het besluit kunnen nemen het niet te doen. Ik zal een credit maken om het niet al te veel te frustreren. Tarief € 27,50 word alleen geaccepteerd voor het binnenland en overdag werk. Koppelen in het buitenland en in de nacht weer terugkomen blijft € 32,50 per uur. Buiteland ritten blijven € 32,50 (…) LZV rijden blijft ook € 32,50(…)”. In een e-mail van 15 april 2020 schrijft [eiser] vervolgens:
“(…) tarief LZV rijden blijft € 32,50 (…)”.Idavi verwijst naar een e-mail van 22 juli 2020. Daarin schrijft [eiser] voor zover hier van belang:
“(…) Ik heb daarbij het sinds maart overeengekomen tarief van € 27,50 voor binnenlandstransport met trailer gebruikt om ervoor te zorgen dat je daar ook niet op kon reclameren. (…) Alle data die gebruikt is voor de nabelasting gewerkte uren, is vastgelegd in Transic het urenregistratie systeem van [naam bedrijf 2], en geaccordeerd door je zelf.”
4.1
Naar het oordeel van de kantonrechter biedt de door Idavi aangehaalde e-mail geen steun voor haar standpunt dat voor alle ritten een uurtarief van € 27,50 geldt. Uit de tekst in de mail kan juist worden afgeleid dat het tarief van € 27,50 specifiek ziet op binnenlandse ritten. Dat vormt een aanwijzing dat voor buitenlandse ritten, nachtritten en LZV een ander uurtarief geldt. Idavi heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd in het kader van haar betwisting dat voor buitenlandse ritten, nachtritten en LZV een uurtarief van
€ 32,50 is overeengekomen. Idavi heeft bovendien niet weersproken dat zij voor deze ritten – zoals [eiser] stelt – altijd € 32,50 per uur heeft betaald, zodat dit vaststaat.
4.11
Gelet op het voorgaande heeft Idavi haar betwisting van het overeengekomen uurtarief van € 32,50 voor buitenlandse ritten, nachtritten en LZV onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter gaat daarom uit van een overeengekomen uurtarief van € 27,50 voor binnenlandse ritten en € 32,50 voor buitenlandse ritten, nachtritten en LZV.
4.12
Voor het overige heeft Idavi de juistheid van de facturen 20600031 en 20600049 niet betwist. Het deel van de vordering dat betrekking heeft op deze facturen is daarom in beginsel toewijsbaar. Ten aanzien van de facturen 20600057 en 20600059 heeft Idavi nog een verweer gevoerd. Daarop zal hieronder worden ingegaan.
Facturen 20600057, 20600058 en 20600059
4.13
Ten aanzien van de facturen 20600057, 20600058 en 20600059 heeft Idavi als verweer gevoerd dat de werkzaamheden die daarop in rekening zijn gebracht reeds in rekening zijn gebracht bij facturen 20600037, 20600043 en 20600044, welke facturen ook zijn voldaan. [eiser] vordert dus dubbel betaling, aldus Idavi. [eiser] heeft niet betwist dat de facturen 20600037, 20600043 en 20600044 betrekking hebben op dezelfde werkzaamheden als waarop de facturen 20600057, 20600058 en 20600059 zien. Daarover zijn partijen het dus eens. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat de facturen 20600037, 20600043 en 20600044 zijn gecrediteerd en dat de facturen 20600057, 20600058 en 20600059 hiervoor in de plaats zijn getreden. [eiser] stelt bovendien dat indien en voor zover de facturen 20600037, 20600043 en 20600044 al waren voldaan, na creditering terugbetaling heeft plaatsgevonden. Idavi heeft dit laatste niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat betekent dat daarmee vaststaat dat de facturen 20600037, 20600043 en 20600044 zijn gecrediteerd en dat geen sprake is van een dubbele facturering.
4.14
Het deel van de vordering dat betrekking heeft op de facturen 20600057, 20600058 en 20600059 is daarom in beginsel toewijsbaar.
Factuur 20600061
4.15
Factuur 20600061 met een factuurbedrag van 174,60 exclusief btw (€ 211,26 inclusief btw) is opgebouwd uit een bedrag van € 218,25 exclusief btw met omschrijving “Dubbel bemande rit teveel gecrediteerd” alsmede een creditbedrag van € 43,65 exclusief btw. Idavi betwist de verschuldigdheid van het bedrag van € 218,25 exclusief btw dat betrekking heeft op de vergoeding voor de dubbel bemande rit. Het op de factuur vermelde creditbedrag is niet betwist. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de uren op dubbel bemande ritten aanvankelijk 100% in rekening werden gebracht, maar dat Idavi op enig moment heeft aangegeven dat dit 85% mocht zijn. [eiser] heeft daarom een creditfactuur gemaakt voor de uren die 100% in rekening waren gebracht. Vervolgens bleek volgens [eiser] dat de gereden uren op dubbel bemande ritten wel 100% in rekening gebracht mochten worden en de niet-gereden uren 85%. Idavi heeft dit betwist. Volgens Idavi is dit niet overeengekomen. Volgens Idavi geldt de afspraak dat uren op dubbel bemande ritten 85% worden vergoed. Idavi verwijst daarbij naar de door [eiser] overgelegde bijlage 2, waarin Idavi per e-mail van 1 maart 2020 aan [eiser] schrijft
:“Een rit met dubbele bemanning is 85%. Dus stuur even een creditnota”.
4.16
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat partijen zijn overeengekomen dat de gereden uren op dubbelbemande ritten 100% worden vergoed. Uit de hiervoor weergegeven tekst uit de e-mail van Idavi kan worden afgeleid dat Idavi heeft aangegeven dat de uren 85% worden vergoed. Vaststaat dat [eiser] vervolgens creditfacturen heeft gestuurd waardoor hij de uren uiteindelijk 85% in plaats van 100% in rekening heeft gebracht. [eiser] stelt wel dat vervolgens bleek dat hij toch recht had op 100% voor de gereden uren, maar laat na te stellen en te onderbouwen waaruit dat blijkt. [eiser] heeft zijn vordering, gelet op de gemotiveerde betwisting door Idavi, onvoldoende onderbouwd. Het deel van de vordering dat betrekking heeft op deze vergoeding, te weten een bedrag van € 218,25 exclusief btw (€ 264,08 inclusief btw), is daarom niet toewijsbaar.
Factuur 20600065
4.17
Idavi heeft betwist dat zij het gevorderde bedrag van € 1.892,39 (inclusief btw) dat volgens de grootboekkaart betrekking heeft op factuurnummer 20600065 is verschuldigd. Volgens Idavi ontbreekt een factuur en specificatie van dit bedrag. De bij dagvaarding overgelegde factuur met factuurnummer 20600065 vermeld een ander bedrag dan het op de grootboekrekening vermelde en in deze procedure gevorderde bedrag, aldus Idavi. De overgelegde factuur vermeldt namelijk een bedrag van € 4.207,63 (inclusief btw) met als omschrijving ‘nabelasting gewerkte uren eerste kwartaal’ terwijl betaling wordt gevorderd van € 1.892,39 (inclusief btw). Idavi heeft de juistheid van de overgelegde factuur ook betwist. De factuur bevat geen specificatie van de daarop vermelde uren. Volgens Idavi heeft [eiser] teveel uren in rekening gebracht. [eiser] heeft ter zitting aangevoerd dat alle facturen zijn verstuurd en heeft verder verwezen naar de door hem overgelegde urenlijsten van de maanden januari, maart, april, mei en juni 2020.
4.18
Naar het oordeel van de kantonrechter had het op de weg van [eiser] gelegen om het gevorderde bedrag te onderbouwen met een duidelijke toelichting en onderliggende specificatie. De door [eiser] gegeven toelichting en overgelegde stukken vormen, gelet op wat Idavi hiertegen heeft aangevoerd, onvoldoende onderbouwing voor de stelling van [eiser] dat hij recht heeft op het gevorderde bedrag van € 1.892,39 (inclusief btw). Dit betekent dat dit deel van de vordering als onvoldoende onderbouwd wordt afgewezen.
Factuur 20600064
4.19
[eiser] heeft bij factuur 20600064 een bedrag van € 1.179,75 aan incassokosten in rekening gebracht. Dit bedrag is niet toewijsbaar. Niet gesteld of gebleken is dat partijen een van de wet afwijkende regeling over incassokosten zijn overeengekomen. [eiser] heeft bovendien in deze procedure ook een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd op grond van artikel 6:96 BW.
Facturen 20600067 en 20600066
4.2
Idavi heeft de juistheid van de facturen 20600067 (€ 1.725,46) en 20600066
(credit € 1.725,46) niet betwist, zodat de juistheid hiervan vaststaat. De kantonrechter stelt vast dat - zoals Idavi heeft aangevoerd - deze factuurbedragen op de grootboekkaart van [eiser] tegen elkaar wegvallen, zodat Idavi per saldo geen bedrag hoeft te betalen.
4.21
Het voorgaande leidt tot de (tussen)conclusie dat van de gevorderde hoofdsom een deel, te weten € 19.629,65 toewijsbaar is.
Verrekening
4.22
Idavi heeft (subsidiair) als verweer gevoerd dat de vordering van [eiser] gedeeltelijk
- voor een bedrag van € 14.004,64 - is teniet gegaan door verrekening met haar tegenvordering op [eiser]. Het deel van de vordering van [eiser] dat betrekking heeft op de facturen met nummers 20600031, 20600032, 20600033, 20600035, 20600036, 20600040, 20600049, 20600050, 20600060, 20600061 en 20600062 is daarmee verrekend, aldus Idavi.
4.23
Idavi stelt dat zij aan [eiser] een vrachtwagen heeft verhuurd en dat [eiser] daarvoor een vergoeding voor huur, brandstof en andere kosten (waaronder boetes) is verschuldigd. Idavi heeft hiervoor facturen gestuurd aan [eiser] voor een bedrag van bij elkaar opgeteld
€ 14.004,64. [eiser] heeft de vordering van Idavi bestreden. Volgens [eiser] heeft Idavi allerlei facturen opgesteld zonder dat hiervoor enige grondslag bestaat. Idavi heeft ook bedragen ter vergoeding van schade in rekening gebracht terwijl [eiser] voor deze schade niet aansprakelijk is. Bovendien, als [eiser] al gehouden is tot enige betaling voor het gebruik van een vrachtwagen, dan is dit aan [naam bedrijf 2] en niet aan Idavi. [eiser] is aan Idavi niets verschuldigd.
4.24
[eiser] heeft gemotiveerd betwist dat hij de door Idavi gestelde bedragen is verschuldigd. Gelet hierop is het aan Idavi om te onderbouwen op welke grond zij meent recht te hebben op betaling van de door haar gestelde bedragen. Idavi stelt dat zij aan [eiser] vrachtwagens heeft verhuurd, maar heeft niet concreet gemaakt dat en welke afspraken daarover tussen partijen bestaan, terwijl dit gelet op de betwisting door [eiser] wel op haar weg had gelegen. De kantonrechter begrijpt verder dat de gestelde tegenvordering onder meer betrekking heeft op vergoeding van schade, terwijl [eiser] heeft betwist dat hij daarvoor aansprakelijk is. Tot slot heeft [eiser] aangevoerd dat als hij al gehouden is tot enige betaling, dit jegens [naam bedrijf 2] is en niet Idavi. Aan Idavi is [eiser] niets verschuldigd, aldus [eiser]. Idavi heeft hier onvoldoende tegen ingebracht.
4.25
Naar het oordeel van de kantonrechter staat gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] onvoldoende vast dat tussen Idavi en [eiser] een rechtsverhouding bestaat uit hoofde waarvan Idavi een opeisbare vordering heeft op [eiser]. Dit betekent dat de gegrondheid van het beroep op verrekening niet op eenvoudige wijze is vast te stellen, zodat het verweer van Idavi op grond van artikel 6:136 BW wordt gepasseerd.
Betaling
4.26
Idavi stelt dat zij (na verrekening) op 30 juli 2020 een bedrag heeft betaald van
€ 2.691,11. [eiser] heeft dit niet weersproken maar stelt dat deze betaling al is verwerkt in het gevorderde bedrag. [eiser] heeft toegelicht dat de som van de facturen hoger is dan het openstaande bedrag volgens de grootboekkaart en dat de reden hiervan is dat Idavi -naar eigen inzicht en willekeur- delen van facturen heeft voldaan. Na verwerking van de betaling van € 2.691,11 staat nog een bedrag open van € 22.865,57, zoals vermeld op de grootboekkaart. Idavi heeft hier onvoldoende tegen ingebracht. De kantonrechter neemt daarom als vaststaand aan dat de ontvangen betaling van € 2.691,11 is verwerkt en dat daarna nog een openstaand bedrag van € 22.865,57 resteert, zoals blijkt uit de grootboekrekening. Het verweer van Idavi slaagt dus niet.
Conclusie
4.27
De slotsom is dat van het gevorderde bedrag een deel, te weten € 19.629,65 zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.28
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vergoeding zal worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. Dat betekent dat een bedrag van € 971,30 aan buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen.
Rente
4.29
[eiser] maakt aanspraak op € 404,82 aan verschenen wettelijke (handels)rente op grond van artikel 6:119(a) BW. De overeenkomst tussen [eiser] en Idavi is een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW zodat de wettelijke handelsrente geldt. Het gevorderde bedrag aan rente is niet toewijsbaar. Het bedrag is gebaseerd op de gevorderde hoofdsom van € 22.865,29 terwijl slechts een deel daarvan wordt toegewezen, terwijl [eiser] niet heeft aangegeven vanaf welk tijdstip rente wordt gevorderd en hoe het gevorderde bedrag is berekend. De wettelijke handelsrente zal daarom worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
4.3
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar, nu niet is gesteld of gebleken dat de kosten voor dagvaarding dan wel voor de ingebrekestelling door [eiser] zijn betaald aan de (voormalig) gemachtigde.
Proceskosten
4.31
Idavi zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten worden tot op heden vastgesteld op € 87,99 aan dagvaardingskosten, € 499,- aan griffierecht. [eiser] procedeert zonder gemachtigde en heeft geen reis-, verblijf- en verletkosten opgegeven, zodat de kosten aan de zijde van [eiser] op nihil worden gesteld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Idavi tot betaling aan [eiser] van € 20.600,95 aan hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a BW over € 19.629,65 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening;
veroordeelt Idavi in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 586,99 aan verschotten;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34650