ECLI:NL:RBROT:2021:4637

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
8826136 CV EXPL 20-36929
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en twee huurders. De verhuurder, aangeduid als [eiser], had de huurders, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], aangeklaagd wegens huurachterstand. De huurovereenkomst was op 24 april 2020 ingegaan en had een looptijd van maximaal twee jaar. De huurders waren verplicht om een maandelijkse huurprijs van € 911,40 te betalen, maar er was een aanzienlijke huurachterstand ontstaan. De verhuurder vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van de achterstallige huur en bijkomende kosten.

Tijdens de mondelinge behandeling, die via Skype plaatsvond, zijn beide partijen verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand tot en met februari 2021 € 7.291,20 bedroeg. De kantonrechter oordeelde dat de huurders tekortgeschoten waren in hun betalingsverplichtingen en dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De kantonrechter wees de vorderingen van de verhuurder toe, inclusief de ontruiming van het gehuurde binnen 14 dagen na de uitspraak.

De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van de verhuurder toegewezen, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de huurders aan de veroordeling moeten voldoen, ook als zij in hoger beroep gaan tegen het vonnis. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van huurders onder een huurovereenkomst en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8826136 CV EXPL 20-36929
uitspraak: 9 april 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarders R.A.M. Vismans,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagden,
beiden procederend zonder gemachtigde.
Partijen worden hierna [eiser] (eiser). Gedaagden worden gezamenlijk (in het mannelijk enkelvoud) aangeduid als [gedaagden] .

1..Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- het exploot van dagvaarding met producties, uitgebracht op 9 oktober 2020;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis waarin een mondelinge behandeling (via Skype) is bepaald;
- de nadere productie van [gedaagde 1] , ter griffie ingekomen op 9 februari 2021 na afloop van de mondelinge behandeling.
1.2
Op 9 februari 2021 heeft de mondelinge behandeling via Skype plaatsgevonden. [eiser] is verschenen, vergezeld van [naam] , beheerder van het gehuurde (die alleen via geluidsverbinding heeft meegeluisterd) en bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn ook verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen tijdens de zitting naar voren hebben gebracht.
1.3
De kantonrechter heeft de datum voor de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
Tussen partijen bestaat sinds 24 april 2020 een huurovereenkomst met betrekking tot de
zelfstandige woonruimte gelegen te [plaatsnaam] aan het adres [adres] met [eiser] als verhuurder en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als huurders.
2.2
De tussen partijen ondertekende huurovereenkomst met als opschrift ‘huurovereenkomst zelfstandige woonruimte naar haar aard van korte duur ex artikel 271 BW’ bepaalt dat deze is aangegaan voor een duur van maximaal twee jaar of korter (zelfstandige woonruimte), ingaande op 24 april 2020 en lopende tot en met 23 april 2022.
2.3
Ingevolge de huurovereenkomst is [gedaagden] bij vooruitbetaling een huurprijs van thans € 911,40 per maand verschuldigd aan [eiser] . In de betaling van de huur is een achterstand ontstaan.

3..Het geschil

3.1
[eiser] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te ontbinden en [gedaagden] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en om aan [eiser] te betalen, hoofdelijk, in die zin dat als de een heeft betaald, de ander zal zijn bevrijd,
- een bedrag van € 3.825,26 aan hoofdsom, verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.645,60 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige voldoening,
- een bedrag van € 911,40 voor iedere maand die [gedaagden] het gehuurde vanaf november 2020 nog in het bezit zal houden, waarbij een ingegane maand als een volle wordt gerekend;
- met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] inclusief btw daarin begrepen, alsmede de wettelijke rente over de proceskosten, ingaande de 15e dag na datum waarop het vonnis wordt gewezen.
3.2
[eiser] legt aan de vorderingen – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag. Aan de gevorderde betaling wordt nakoming van de huurovereenkomst ten grondslag gelegd. De grondslag voor de gevorderde ontbinding is dat [gedaagden] is tekortgeschoten in de nakoming van de betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst doordat de huur niet steeds (op tijd) is betaald. Daardoor is een huurachterstand ontstaan die ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Omdat [gedaagden] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting dient hij de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten te betalen.
3.3
[gedaagden] heeft verweer gevoerd.
3.4
Op hetgeen partijen verder over en weer naar voren hebben gebracht, wordt hierna, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.

4..De beoordeling

Huurachterstand

4.1
Indien en voor zover [gedaagden] heeft bedoeld als verweer te voeren dat de huurovereenkomst door tussentijdse opzegging is geëindigd waardoor niet het gehele bedrag aan huurachterstand is verschuldigd, slaagt dit verweer niet.
4.2
Nog los van de vraag of [gedaagden] bevoegd was tot tussentijdse opzegging van de huurovereenkomst nu deze voor bepaalde tijd is aangegaan en de huurovereenkomst geen opzeggingsmogelijkheid bevat, overweegt de kantonrechter het volgende. [gedaagden] stelt dat de huurovereenkomst tussentijds is opgezegd door middel van een aan de beheerder van het gehuurde, [beheerder] , gerichte brief. [eiser] heeft de ontvangst van de gestelde opzeggingsbrief betwist. Uit het bepaalde in artikel 3:37 lid 3 BW volgt dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring pas werking heeft als die verklaring de persoon heeft bereikt (de zogenaamde ontvangsttheorie). Het is dan ook aan [gedaagden] om te bewijzen dat de opzeggingsbrief is ontvangen. Nu [gedaagden] geen daartoe strekkend bewijsaanbod heeft gedaan, staat niet vast dat de opzeggingsbrief is aangekomen. Het voorgaande betekent dat niet vaststaat dat de huurovereenkomst door tussentijdse opzegging is geëindigd en deze dus is blijven voortduren, zodat [gedaagden] de overeengekomen huurprijs verschuldigd is.
4.3
Voor zover [gedaagde 1] nog heeft bedoeld te stellen dat zij geen medehuurder is en daarom niet gehouden is tot betaling van huur, wordt dit verweer verworpen. Uit de door partijen ondertekende huurovereenkomst volgt dat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] contractueel medehuurder zijn. Zij kunnen dus beiden worden aangesproken tot betaling van de verschuldigde huurprijs.
4.4
[gedaagden] heeft niet betwist dat de huurachterstand tot en met februari 2021 € 7.291,20 bedraagt. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.5
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende is gebleken dat is voldaan aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.6
De gevorderde wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW zal als niet bestreden en op de wet gegrond worden toegewezen.
Ontbinding en ontruiming
4.7
[gedaagden] heeft de feiten waarop de gevorderde ontbinding en ontruiming is gebaseerd verder niet betwist en heeft de vordering niet bestreden. De vordering is op de wet gegrond en de hoogte van de betalingsachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde.
4.8
De vordering wordt dan ook toegewezen, een en ander voor zover hierna niet anders blijkt. De ontruimingstermijn wordt gesteld op 14 dagen. De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen. Immers op grond van de artikelen 556 lid 1 en 557 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de deurwaarder, zonder rechterlijke tussenkomst, bevoegd de hulp van de sterke arm van politie in te roepen.
Proceskosten
4.9
[gedaagden] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 236,- aan griffierecht, € 102,95 aan dagvaardingskosten inclusief btw en € 622,- (2 punt x tarief € 311,-) aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] . Voor toewijzing van het aan het slot van de dagvaarding gevorderde bedrag van € 2,53 exclusief btw terzake ‘kosten derden 22 september 2020’ bestaat geen aanleiding omdat niet kan worden vastgesteld of aan de daarvoor gestelde wettelijke vereisten voor toewijzing van dit bedrag is voldaan.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.1
Dit vonnis wordt zoals [eiser] vordert ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [gedaagden] aan de veroordeling moet voldoen, ook als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis.

5..De kantonrechter:

veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat als de een heeft betaald, de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen € 7.291,20 aan achterstallige huur tot en met februari 2021, € 14,24 aan tot aan de dagvaarding verschenen rente op grond van artikel 6:119 BW en € 165,42 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.645,60 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige voldoening,
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagden] om binnen 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagden] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van [eiser] te stellen;
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] te betalen € 911,40 met ingang van de maand maart 2021 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 236,- aan griffierecht, € 102,95 aan dagvaardingskosten inclusief btw en
€ 622,- aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] ;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34650