Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
2. [eiser 2] ,
3. [eiser 3] ,
1..Het verdere verloop van de procedure
- het tussenvonnis van 4 september 2020;
- de akte van [eiser 1] ;
- de antwoordakte van [gedaagde] .
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 2 april 2021 uitspraak gedaan in verzet tegen een eerder verstekvonnis van 8 januari 2020. De zaak betreft een geschil tussen [eiser 1], vertegenwoordigd door ARAG SE Rechtsbijstand, en [gedaagde], die h.o.d.n. [handelsnaam] opereert. De procedure is gestart door [eiser 1] die vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde] met betrekking tot een onbetaalde hoofdsom van € 932,40, alsook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 4 september 2020 [eiser 1] in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verweer van [gedaagde] dat hij contante betalingen heeft gedaan. [eiser 1] heeft echter betwist dat er een contante betaling heeft plaatsgevonden en heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de betalingen al in de hoofdsom zijn verwerkt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet in staat is om het bewijs van de contante betaling te leveren, waardoor de vordering van [eiser 1] toewijsbaar is. Tevens zijn de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke handelsrente toegewezen. De kantonrechter heeft het verstekvonnis bekrachtigd en [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure.