ECLI:NL:RBROT:2021:4609

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
8640423 CV EXPL 20-23761
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht - vordering tot schadevergoeding bij oplevering, verweer van normaal huurdersgebruik verworpen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2021, heeft de stichting Vestia een vordering ingesteld tegen een gedaagde die zelf procedeert. De vordering betreft schadevergoeding voor schade die is geconstateerd bij de oplevering van een gehuurd pand. De gedaagde heeft betoogd dat de schade het gevolg is van normaal huurdersgebruik, maar dit verweer is door de kantonrechter verworpen. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 20 november 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald. Deze behandeling vond plaats op 1 februari 2021 via een beeldverbinding, waarbij de gedaagde niet is verschenen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er tussen partijen geen geschil bestaat over het feit dat het gehuurde zich bij oplevering niet in de staat bevond waarin het zich bij aanvang van de huurovereenkomst bevond. Vestia heeft foto’s en herstellingsoverzichten overgelegd ter onderbouwing van haar vordering, terwijl de gedaagde, ondanks de mogelijkheid om haar verweer toe te lichten, niet is verschenen. Hierdoor heeft de kantonrechter de vordering van Vestia toegewezen, inclusief schadevergoeding van € 2.922,09 voor niet-normaal huurdersgebruik en € 105,- voor niet ingeleverde sleutels.

Daarnaast is de wettelijke rente toegewezen over een bedrag van € 4.272,11 vanaf 30 juni 2020, en is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde de veroordelingen moet nakomen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De totale te betalen som bedraagt € 4.557,62, inclusief rente en kosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8640423 CV EXPL 20-23761
uitspraak: 12 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die zelf procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Vestia’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 20 november 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de aanvullende producties 7 en 8 van Vestia;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021 op grond van artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven.
[gedaagde] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen op de mondelinge behandeling.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1
De kantonrechter blijft bij en volhardt in hetgeen in het tussenvonnis van 20 november 2020 is overwogen en beslist, voor zover hierop hierna niet wordt teruggekomen.
2.2
In voormeld tussenvonnis is Vestia in de gelegenheid gesteld om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat [gedaagde] het goed in een andere staat heeft ontvangen dan dat deze was bij het einde van de huurovereenkomst. Vestia stelt in dit kader dat [gedaagde] niet heeft betwist dat dit het geval is, zij erkent immers dat het gehuurde zich in een andere staat bevindt, maar dat [gedaagde] zich verweert door te stellen dat dit het gevolg is van normaal huurdersgedrag. Vestia betwist dit en brengt ter onderbouwing hiervan foto’s en overzichten van herstellingen in het geding. In het tussenvonnis is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om duidelijk te maken welke onderdelen van de vordering van Vestia door haar worden erkend en welk bedrag daar tegenover staat en welke onderdelen niet door haar worden erkend.
2.3
Als volgt wordt overwogen. Vestia heeft terecht aangevoerd dat tussen partijen niet in geschil is dat het gehuurde zich bij oplevering niet in de staat bevond waarin het zich bevond bij aanvang van de huurovereenkomst. Vestia hoeft dit dan ook niet (langer) te onderbouwen met feiten en omstandigheden. Ten aanzien van de gestelde schadeposten verweert [gedaagde] zich door te stellen dat er voor een deel sprake is van normaal huurdersgedrag. [gedaagde] geeft hiervoor een (beperkte) opsomming van de schadeposten die, aldus [gedaagde], zijn ontstaan door normaal huurdersgedrag. Zij laat echter na dit verweer nader te onderbouwen met stukken. [gedaagde] is immers, ondanks daartoe naar behoren opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen. Daar staat tegenover dat Vestia het verweer van [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist. Vestia heeft foto’s van het gehuurde na oplevering in het geding gebracht. Deze foto’s ondersteunen het standpunt van Vestia dat er geen sprake is van normaal huurdersgebruik (zoals kapotte deuren, wanden, kasten en stopcontacten). [gedaagde] heeft deze (nadere) stellingen en de inhoud van voornoemde stukken die door Vestia in het geding zijn gebracht niet betwist. Doordat [gedaagde] niet ter zitting is verschenen heeft zij evenmin gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar standpunt ter zake de (niet) erkende onderdelen van de vordering van Vestia nader toe te lichten en zo nodig met stukken te onderbouwen. Gelet hierop heeft Vestia deze schadeposten terecht bij [gedaagde] in rekening gebracht. Het verweer van [gedaagde] slaagt dan ook niet. Dit heeft tot gevolg dat de door Vestia gevorderde vergoeding van schade voor een bedrag van € 2.922,09 zal worden toegewezen.
2.4
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] drie cilindersleutels niet heeft ingeleverd, waardoor Vestia genoodzaakt was deze sleutels bij te laten maken voor een bedrag van €105,-. Deze vordering zal dan ook worden toegewezen.
2.5
De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd, zoals hierna vermeld.
2.6
Vestia maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
2.7
Samengevat zal een bedrag van € 4.557,62 worden toegewezen, bestaande uit een bedrag van € 1.245,02 aan huurachterstand, een bedrag van € 2.922,09 aan schadeposten wegens niet-normaal huurdersgebruik, een bedrag van € 150,- aan nieuwe sleutels, een bedrag van € 242,88 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief BTW en € 42,63 aan reeds vervallen rente. De wettelijke rente wordt toegekend over een bedrag van € 4.272,11 vanaf 30 juni 2020 tot aan de dag van algehele voldoening
2.8
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
2.9
Dit vonnis wordt zoals Vestia vordert ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [gedaagde] aan de veroordelingen moet voldoen en dat zij de aan Vestia toegekende vergoeding moet betalen aan [gedaagde], ook als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis. Voor zover dit mogelijk zou zijn.

3..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan Vestia te betalen een bedrag van € 4.557,62 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 4.272,11 vanaf 30 juni 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 499,- aan griffierecht, € 105,09 aan dagvaardingskosten en € 747,- (3 punten x € 249,- per punt) aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting. 44236