ECLI:NL:RBROT:2021:4608

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
8870488 CV EXPL 20-41231
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. E. van Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van restant aankoopsom in koopovereenkomst met verwerping van misleiding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over een koopovereenkomst. Eiser, die een restaurant heeft verkocht aan gedaagde voor een bedrag van € 50.000,-, vorderde betaling van het restant van de aankoopsom, zijnde € 5.000,-. Gedaagde had tot dat moment € 20.000,- betaald en stelde dat hij was misleid door eiser over de omzet van het restaurant. De procedure begon met een dagvaarding op 22 oktober 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 24 februari 2021, waarbij de zaak via een beeldverbinding werd behandeld in het kader van de Tijdelijke wet COVID-19.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde nog € 5.000,- verschuldigd is aan eiser. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de betalingsverplichting voortvloeit uit de koopovereenkomst, ondanks dat gedaagde deze als een geldleningsovereenkomst had aangeduid. Het verweer van gedaagde, dat hij door eiser was misleid, werd verworpen. Eiser had gedaagde de mogelijkheid gegeven om de omzet te bekijken en gedaagde had geen tijdig en voldoende onderbouwd verweer gevoerd tegen de beschuldigingen van misleiding.

De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van € 5.000,-, evenals de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat gedaagde onmiddellijk aan de veroordeling moet voldoen, ook als hij in hoger beroep gaat tegen dit vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8870488 CV EXPL 20-41231
uitspraak: 26 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: [naam],
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. V.G. Baran,
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 22 oktober 2020, met bijlagen;
het antwoord van [gedaagde] ;
het tussenvonnis van 11 januari 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de op 22 februari 2021 ingekomen nadere bijlagen van [eiser] ;
de aantekening dat de mondelinge behandeling op 24 februari 2021 heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
In het najaar van 2019 heeft [gedaagde] van [eiser] een restaurant overgenomen voor een bedrag van € 50.000,-. [gedaagde] heeft de eerste € 25.000,- betaald en heeft met [eiser] afspraken gemaakt om de overige € 25.000,- af te lossen binnen 2 maanden, te rekenen vanaf 22 oktober 2019. Deze afspraken zijn middels een tussenpersoon vastgelegd in een aparte overeenkomst.
2.2
[gedaagde] is tot op heden een deel van de afspraken nagekomen en heeft € 20.000,- afgelost.

3..Het geschil

3.1
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 5.000,-, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, inclusief btw.
3.2
[eiser] legt bij dagvaarding aan zijn vordering tot betaling nakoming van een overeenkomst van geldlening ten grondslag. Omdat [eiser] is vrijgesteld van btw, in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, moet [gedaagde] ook de btw over de gerechtelijke kosten betalen.
3.3
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Vast staat dat [gedaagde] nog € 5.000,- is verschuldigd aan [eiser] . Tussen partijen was, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, in geschil of deze betalingsverplichting gebaseerd is op de koopovereenkomst of een geldleningsovereenkomst. Ter zitting hebben partijen verklaard dat de betalingsverplichting van [gedaagde] voortvloeit uit de koopovereenkomst. Dat de overeenkomst, waarin wordt verklaard dat [gedaagde] nog € 25.000,- dient te betalen aan [eiser] , een geldleningsovereenkomst wordt genoemd doet hieraan niet af. De vordering van [eiser] zal in beginsel dan ook worden toegewezen.
4.2
[gedaagde] verweert zich echter door te stellen dat [eiser] hem heeft misleid bij het sluiten van de koopovereenkomst. [eiser] heeft -aldus [gedaagde] - een bepaalde omzet voorgespiegeld, die [gedaagde] in de paar maanden na de overname bij lange na niet gehaald heeft. Ook klopte het een en ander niet rond de aanwezige elektriciteit. [gedaagde] heeft daarna moeten verbouwen. [eiser] heeft dit van zijn kant betwist. [gedaagde] heeft volgens hem gedurende anderhalve maand kunnen meelopen, waarbij een gemeenschappelijke boekhouder aanwezig was. De omzet van het halve jaar daaraan voorafgaand heeft [gedaagde] kunnen bekijken. Tegen de adviezen in is [gedaagde] daarna met een verbouwing begonnen. Het lag op de weg van [gedaagde] , gelet op deze stellingen van [eiser] , om zijn verweer inzake de misleiding tijdig en nader te onderbouwen. [gedaagde] heeft dit echter niet gedaan. Zijn verweer wordt daarom verworpen. De vordering van [eiser] zal worden toegewezen.
4.3
[eiser] vordert tevens betaling van de te berekenen btw over de gerechtelijke kosten. Nu het liquidatietarief ter zake het salaris van de gemachtigde en het griffierecht niet wordt verhoogd met btw, zal deze btw worden toegewezen over de dagvaardingskosten, nu [gedaagde] dit niet heeft betwist.
4.4
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.5
Dit vonnis wordt zoals [eiser] vordert ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [gedaagde] aan de veroordeling moeten voldoen en dat hij de aan [eiser] toegekende vergoeding moet betalen aan [eiser] , ook als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.000,-;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 236,- aan griffierecht, € 104,97 aan dagvaardingskosten en € 622,- (2 punten x € 311,- per punt) aan salaris voor de gemachtigde;
bepaalt dat de dagvaardingskosten worden verhoogd met de daarover verschuldigde btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44236