ECLI:NL:RBROT:2021:4589

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
8894772 CV EXPL 20-42973
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht - Vordering tot betaling van huurachterstand en ontbinding van de huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Aegon Levensverzekering N.V. en [persoon A] over een huurachterstand en de ontbinding van de huurovereenkomst. Aegon vorderde betaling van een huurachterstand van € 7.593,36 en ontbinding van de huurovereenkomst, terwijl [persoon A] in verzet was gekomen tegen een eerder verstekvonnis. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een huurachterstand die was ontstaan vanaf januari 2020 en dat [persoon A] hoofdelijk aansprakelijk was voor de huurbetalingen. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst werd toegewezen, met als ontbindingsdatum 10 september 2020, de datum van het verstekvonnis. De ontruiming werd afgewezen omdat [persoon A] het gehuurde reeds had verlaten. De kantonrechter heeft de vorderingen van [persoon A] in reconventie afgewezen en Aegon veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8894772 CV EXPL 20-42973
uitspraak: 21 mei 2021
vonnis in de hoofdzaak van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Aegon Levensverzekering N.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
gemachtigde: mr. E.A.J.M. van de Wijngaard,
tegen:
[persoon A],
wonende in de gemeente [gemeente A] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
gemachtigde: mr. D. Pieterse.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Aegon’ en ‘ [persoon A] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de inleidende dagvaarding van 18 augustus 2020, met bijlagen;
de dagvaarding in verzet door [persoon A] , tevens conclusie van eis in reconventie, met bijlagen;
de conclusie van conclusie van antwoord in oppositie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met bijlagen;
de conclusie van repliek in oppositie;
het vonnis in het incident van 15 januari 2021.
Het vonnis in de hoofdzaak is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
Ten aanzien van het verstekvonnis
2.1
Op 10 september 2020 is tussen Aegon en als gedaagden [persoon A] en de heer [persoon B] (hierna: [persoon B] ) een verstekvonnis uitgesproken met zaaknummer 8720673 CV EXPL 20-29508, waarin – voor zover hier van belang – het volgende is beslist:
“De kantonrechter:
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan
eiseres te betalen € 7.593,36 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand augustus
2020, rente en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van
artikel 6:119 BW over € 6.856,88 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele
voldoening;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt gedaagden
om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle
personen en zaken die zich vanwege gedaagden daar bevinden en het gehuurde onder
overgave van de sleutels ter beschikking van eiseres te stellen;
veroordeelt gedaagden, eveneens hoofdelijk, om aan eiseres met ingang van de maand
september 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, ook die laatste
maand voor een gehele te rekenen te betalen de huurbedragen waarop eiseres bij
wederzijdse nakoming van de huurovereenkomst aanspraak gemaakt zou kunnen hebben;
[…]”
2.2
[persoon A] is tegen dit verstekvonnis tijdig in verzet gekomen.
Ten aanzien van de feiten
2.3
[persoon A] huurt samen met [persoon B] de woning aan de [adres] te Berkel en Rodenrijs (gemeente Lansingerland) van Aegon. De huurprijs bedraagt op het moment van de inleidende dagvaarding € 1.220,94 per maand. Partijen zijn overeengekomen dat de huur bij vooruitbetaling moet worden voldaan.
2.4
In de huurovereenkomst (hierna: ‘de overeenkomst’) is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“[…]Duur, verlenging en opzegging
3.1
Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur vanvijfentwintigkalendermaanden, ingaande op1 juni 2019 of zoveel eerder of later als verhuurder als ingangsdatum na heden nog zal aangeven. Dat betekent dat op deze huurovereenkomst het bepaalde in artikel 7:271 lid 1 BW niet van toepassing is. Tijdens deze periode kunnen partijen deze overeenkomst niet tussentijds door opzegging beëindigen,met dien verstande dat huurder, na ommekomst van de twaalfde maand, gerekend vanaf bovenvermelde ingangsdatum, deze overeenkomst wel eenzijdig tussentijds door opzegging kan beëindigen, mits huurder daarbij een opzegtermijn van één kalendermaand in acht neemt. Verhuurder zal het gehuurde op de ingangsdatum van de huur aan huurder ter beschikking stellen, tenzij dit geen werkdag is, althans als huurder heeft voldaan aan alle op dat moment bestaande verplichtingen jegens verhuurder.NB Het gehuurde maakt deel uit van een nieuwbouwproject dat nog gerealiseerd c.q. afgebouwd moet worden en waarvan de opleveringsdatum nog niet bekend is. De bovenvermelde ingangsdatum staat om die reden nog niet vast. Verhuurder zal de definitieve ingangsdatum tijdig schriftelijk aan huurder bekend maken, zo mogelijk vier weken van te voren. Het vorenstaande laat onverlet het bepaalde in artikel 23.2 en 23.3 van de algemene bepalingen.[…]”.
2.5
Op de op de overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden (hierna: ‘AV’) is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“[…]Hoofdelijkheid, medehuur, curatele en bewind[…]22.3 Iemand die samen met een of meer anderen de huurovereenkomst met verhuurder is aangegaan en heeft ondertekend, zonder dat er sprake is van wettelijk medehuurderschap, verliest zijn huurderschap niet door het gehuurde definitief te verlaten. Ook dan blijft hij hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Een contractuele medehuurder (samenhuurder) kan slechts samen met de andere huurder(s) de huurovereenkomst door opzegging beëindigen.[…]”.

3..De vordering en het verweer in de hoofdzaak in conventie

3.1
Aegon vordert in de hoofdzaak - kort weergegeven - dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de huurovereenkomst wordt ontbonden en [persoon A] en [persoon B] worden veroordeeld om de woning met bijbehorende berging aan de [adres] te Berkel en Rodenrijs (gemeente Lansingerland) binnen drie dagen te ontruimen en te verlaten met alle zaken en personen die zich daar vanwege [persoon A] bevinden onder afgifte van de sleutels aan Aegon;
II. [persoon A] (hoofdelijk met [persoon B] ) wordt veroordeeld tot betaling van € 7.593,36 te vermeerderen met de wettelijke rente over de openstaande maandbedragen vanaf 18 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
III. [persoon A] (hoofdelijk met [persoon B] ) wordt veroordeeld om vanaf 1 september 2020 tot aan het moment van de ontruiming € 1.220,94 (nog te verhogen met eventuele indexeringen) per maand te betalen;
IV. [persoon A] (hoofdelijk met [persoon B] ) wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2
Aegon legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [persoon A] is haar verplichting om tijdig de huur te betalen niet nagekomen. Het bedrag van € 7.593,36 is gebaseerd op € 6.856,88 aan huur tot en met augustus 2020, € 685,47 aan buitengerechtelijke kosten en € 51,01 aan vervallen rente. De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst.
3.3
[persoon A] heeft verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

4..De vordering en het verweer in de hoofdzaak in reconventie

4.1
[persoon A] vordert in de hoofdzaak in reconventie - kort weergegeven - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. de huurovereenkomst te wijzigen in die zin dat de huurovereenkomst ten aanzien van [persoon A] wordt beëindigd dan wel partieel wordt ontbonden ten aanzien van [persoon A] op 1 april 2020, dan wel op een door u in goede justitie te bepalen datum;
subsidiair
II. voor recht te verklaren dat [persoon A] niet aansprakelijk is voor een huurachterstand ontstaan na 1 april 2020, omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
meer subsidiair
III. voor recht te verklaren dat [persoon A] de huurovereenkomst met Aegon rechtsgeldig heeft opgezegd ten aanzien van [persoon A] met ingang van 24 april 2020 c.q. dat de huurovereenkomst ten aanzien van [persoon A] reeds is geëindigd op 1 juli 2020;
uiterst subsidiair
IV. Aegon te veroordelen om de huurovereenkomst na te komen in die zin dat Aegon wordt veroordeeld om de deelopzegging met ingang van 24 april 2020 ten aanzien van [persoon A] te honoreren c.q. haar medewerking verleent om de huurovereenkomst ten aanzien van [persoon A] met ingang van 1juli 2020 te beëindigen, zulks op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 10.000,- vermeerderd met € 1.000,- voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
primair, subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair
V. [persoon A] te ontheffen van de veroordeling, tegen hem uitgesproken bij vonnis van
10 september 2020 van de kantonrechter te Rotterdam tussen Aegon als eiseres en [persoon A] en [persoon B] als gedaagden, met zaak-/rolnummer 9720673 CV EXPL 20-29508 en Aegon in haar vordering primair niet te ontvangen, althans deze af te wijzen, dan wel de achterstallige huurtermijnen toe te wijzen tot maximaal 1 juli 2020;
VI. Aegon te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder het salarisgemachtigde;
VII. Aegon te veroordelen in de nakosten forfaitair berekend op € 131, zonder betekening en verhoogd met € 74,61 in geval van betekening, indien en voor zover Aegon niet binnen 7 dagen, althans binnen een door U.E.A. redelijk geachte termijn, na betekening van het in deze te wijzen vonnis, de vordering vrijwillig heeft voldaan.
4.2
[persoon A] vordert primair een wijziging van de huurovereenkomst omdat sprake is van onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW, namelijk het eindigen van de affectieve relatie tussen [persoon A] en [persoon B] . [persoon A] vordert subsidiair op grond van de redelijkheid en billijkheid voor recht te verklaren dat zij niet aansprakelijk is voor een huurachterstand ontstaan na 1 april 2020. Meer subsidiair vordert [persoon A] nakoming van de verbintenissen uit de huurovereenkomst en voor recht te verklaren dat zij de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd ten aanzien van [persoon A] met ingang van 24 april 2020 c.q. dat de huurovereenkomst ten aanzien van [persoon A] is geëindigd op 1 juli 2020. [persoon A] heeft immers een contractueel recht om een deelopzegging te verrichten. Uiterst subsidiair vordert [persoon A] nakoming van verbintenissen uit de huurovereenkomst en Aegon te veroordelen om de overeenkomst na te komen in die zin dat zij de deelopzegging met ingang van 24 april 2020 ten aanzien van [persoon A] honoreert c.q. haar medewerking verleent om de overeenkomst ten aanzien van [persoon A] met ingang van 1 juli 2020 te beëindigen, nu [persoon A] namelijk aan de voorwaarden voor deelopzegging heeft voldaan.
4.3
Aegon heeft verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

5..De beoordeling

vorderingen in reconventie

5.1
De kantonrechter begrijpt dat [persoon A] in haar dagvaarding in verzet tevens vorderingen in reconventie heeft ingesteld, maar dat zij heeft nagelaten deze als zodanig te kwalificeren. Hoewel Aegon hiertoe niet uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld, heeft zij zich bij conclusie van antwoord in oppositie inhoudelijk verweerd. De kantonrechter acht de vorderingen voldoende besproken om hierover te beslissen. Vanwege de samenhang van de vorderingen van partijen lenen deze zich voor een gezamenlijke bespreking.
huurachterstand
5.2
Partijen zijn het er over eens dat er een huurachterstand is ontstaan vanaf januari 2020 en dat deze op het moment van de inleidende dagvaarding € 6.856,88 bedraagt, berekend over de huur tot en met augustus 2020. [persoon A] betwist in eerste instantie dat zij kennis had van deze huurachterstand en voert in dit kader aan dat zij maandelijks de helft van de verschuldigde huur voldeed aan [persoon B] en dat betalingsherinneringen c.q. aanmaningen van Aegon niet rechtstreeks naar het e-mailadres van [persoon A] zijn gestuurd, maar enkel naar het woonadres. Vooropgesteld wordt dat [persoon A] hoofdelijk met [persoon B] gehouden is tijdig de huur te betalen en dat, bij gebreke hiervan, zij ook hoofdelijk zijn gehouden om de huurachterstand alsnog te voldoen. [persoon A] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat Aegon haar betalingsherinneringen c.q. aanmaningen rechtstreeks naar haar e-mailadres diende te sturen, in plaats van enkel naar het woonadres. [persoon A] haar verweer zal daarom als onvoldoende gemotiveerd worden verworpen.
5.3
Nu is vast komen te staan dat [persoon A] (inmiddels) bekend is met de huurachterstand en gelet op het feit dat op [persoon A] de hoogte hiervan niet heeft betwist, dient zij in beginsel (hoofdelijk) veroordeeld te worden om dit bedrag aan Aegon te betalen. Tussen partijen is echter in geschil of [persoon A] rechtsgeldig de overeenkomst heeft opgezegd, in die zin dat zij niet langer partij is in de overeenkomst, terwijl deze wordt voortgezet door Aegon en [persoon B] . Mocht de [persoon A] haar deelopzegging niet als zodanig worden erkend, dan is tussen partijen in geschil of voor recht moet worden verklaard dat [persoon A] op een later moment alsnog de overeenkomst heeft opgezegd, al dan niet samen met [persoon B] .
deelopzegging door [persoon A]
5.4
stelt – kort weergegeven – dat zij conform artikel 3.1 van de overeenkomst een deelopzegging heeft verricht, waardoor zij niet langer partij is bij de huurovereenkomst. Aegon betwist dit gemotiveerd. Als volgt wordt overwogen. De vraag wat partijen zijn overeengekomen, moet worden beantwoord aan de hand van wat partijen op grond van elkaars verklaringen en gedragingen over en weer redelijkerwijs mochten verwachten [1] . In de overeenkomst is bepaald dat ‘huurder’ vanaf 1 juni 2020 de overeenkomst mag opzeggen. In artikel 22.3 AV is echter bepaald dat een contractuele huurder slechts samen met de andere huurder de huurovereenkomst kan opzeggen. Gelet op het bovenstaande dient ‘huurder’ in dit geval dan ook gelezen te worden als ‘alle contractuele (mede)huurders samen’ en niet ‘iedere contractuele huurder’. Artikel 3.1 van de overeenkomst wijkt dan ook niet, zoals [persoon A] stelt, uitdrukkelijk af van artikel 22.3 AV, maar dient juist in samenhang hiermee gelezen te moeten worden. Aegon heeft dan ook voldoende gemotiveerd betwist dat [persoon A] een contractueel recht had om een deelopzegging te doen. [persoon A] haar verweer/vordering ten aanzien van dit punt zal daarom worden afgewezen. Dit heeft tot gevolg dat [persoon A] haar gedane deelopzeggingen niet zullen worden erkend en dat [persoon A] ook na 1 april 2020 partij is bij de overeenkomst.
5.5
Nu is vast komen te staan dat [persoon A] ook ná 1 april 2020 partij was bij de overeenkomst, valt niet in te zien waarom zij op grond van de redelijkheid en billijkheid niet aansprakelijk dient te worden gehouden voor de hierna ontstane huurachterstand. Bij aanvang van de overeenkomst was [persoon A] ervan op de hoogte (of behoorde zij dit te zijn) dat er een inkomenseis van vier keer de kale huur gold. Daar komt bij dat in de overeenkomst en de toepasselijke algemene voorwaarden voldoende duidelijk is opgenomen dat [persoon A] slechts samen met [persoon B] de overeenkomst kon opzeggen. Tot slot erkent [persoon A] dat [persoon B] , als overblijvende huurder, niet in staat zou zijn de volledige huur te betalen, maar dat hij (tot 12 augustus 2020) heeft geweigerd het gehuurde te verlaten. Gelet op het bovenstaande kon [persoon A] in redelijkheid niet van Aegon verwachten dat zij de uittreding van [persoon A] uit de overeenkomst zou erkennen en haar zodoende zou ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. Deze vordering van [persoon A] zal dan ook als onvoldoende gemotiveerd worden afgewezen.
Ontbinding, ontruiming en gezamenlijke opzegging
5.6
Als de huurder haar verplichting om tijdig de huur betalen niet nakomt, mag de verhuurder de rechter vragen om de huurovereenkomst te beëindigen (ontbinden) [2] . Vaststaat dat de huurachterstand op het moment van dagvaarden ruim 5 maanden bedroeg. [persoon A] heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De gevorderde ontbinding zal daarom worden toegewezen met als ontbindingsdatum 10 september 2020, te weten de datum van het verstekvonnis, waarin de ontbinding is uitgesproken.
5.7
Aangezien de huurovereenkomst is ontbonden op 10 september 2020, hoeft het gestelde over de opzegging van [persoon A] en [persoon B] , van 12 augustus 2020 geen behandeling meer. Gelet op de opzegtermijn van één kalendermaand zou het einde van de overeenkomst immers op zijn vroegst hebben plaatsgevonden ná 10 september 2020.
5.8
Bij gebrek aan belang zal de ontruiming jegens [persoon A] worden afgewezen, nu tussen partijen niet in geschil is dat [persoon A] het gehuurde reeds heeft verlaten.
toekomstige huurtermijnen
5.9
Aegon vordert tevens vergoeding van de toekomstige huurtermijnen, hetgeen door [persoon A] wordt betwist. Aegon heeft echter onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan dergelijke vordering zou kunnen worden toegewezen. Daar komt bij dat Aegon de overeenkomst heeft ontbonden en dat tussen partijen niet in geschil is dat enkel [persoon B] zich nog in het gehuurde bevindt. Deze vordering jegens [persoon A] zal daarom als onvoldoende gemotiveerd worden afgewezen.
conclusie
5.1
Gelet op het bovenstaande zal [persoon A] (hoofdelijk met [persoon B] ) worden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, die is ontstaan tot 10 september 2020. Dit komt neer op een bedrag van € 7.223,16, bestaande uit € 6.856,88 aan huurachterstand tot en met augustus 2020 en € 366,28 aan huur over de periode 1 tot 10 september 2020 (9/30ste van € 1.220,94). De wettelijke rente zal ook worden toegewezen, omdat vaststaat dat [persoon A] met betaling van de huur in verzuim was.
5.11
Aegon maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
proceskosten en uitvoerbaarheid bij voorraad
5.12
In conventie dient [persoon A] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in beginsel verwezen te worden in de kosten van het geding. Het volgende staat echter vast. Aegon heeft in de inleidende dagvaarding een foutieve woonplaats opgenomen. [persoon A] heeft betwist dat zij correct is gedagvaard en Aegon heeft daarop nagelaten met feiten en omstandigheden aan te tonen dat de deurwaarder wel degelijk de dagvaarding op het toenmalige woonadres van [persoon A] heeft betekend. Dat rechtvaardigt dat beide partijen in de onderhavige procedure de eigen kosten dragen. In reconventie zal [persoon A] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5.13
Dit vonnis wordt zoals Aegon vordert ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [persoon A] aan de veroordelingen moeten voldoen en dat zij de aan Aegon toegekende vergoeding moet betalen aan Aegon, ook als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
vernietigt het onder zaaknummer 8720673 CV EXPL 20-29508 op 10 september 2020 gewezen verstekvonnis, uitsluitend voor zover dit tussen Aegon en [persoon A] is gewezen;
en opnieuw rechtdoende:
in conventie:
veroordeelt [persoon A] (hoofdelijk met [persoon B] ) aan Aegon een betalen een bedrag van € 7.959,64 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 7.223,16 vanaf 18 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen per 10 september 2020;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
wijst de vorderingen van [persoon A] af;
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Aegon vastgesteld op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44236

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, NJ 1981/635 (Haviltex).
2.HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR: 2018:1810.