ECLI:NL:RBROT:2021:4585

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
9142743
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overdracht van dossier en schadevergoeding in kort geding tussen vennoten van een onderneming

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiseres [persoon A] een kort geding aangespannen tegen gedaagde [persoon B] met betrekking tot de overdracht van het dossier van hun gezamenlijke onderneming, [naam onderneming]. De procedure is gestart op basis van een dagvaarding van 30 april 2021, waarbij de mondelinge behandeling op 10 mei 2021 heeft plaatsgevonden. Eiseres vordert onder andere dat [persoon B] het complete dossier van de onderneming overdraagt en een schadevergoeding van € 12.000,- betaalt. Eiseres stelt dat zij als enige vennoot staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK) en dat zij de gevorderde gegevens nodig heeft voor belastingaangifte en om te beslissen over de voortzetting van de onderneming.

Gedaagde [persoon B] betwist de vorderingen van [persoon A] en stelt dat er een overeenkomst is gesloten waarin [persoon A] afstand heeft gedaan van haar aandeel in de onderneming tegen betaling van € 5.000,-. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van [persoon A] niet toewijsbaar zijn, omdat zij niet heeft aangetoond dat er een spoedeisend belang is en omdat de vorderingen niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank wijst ook de vorderingen van [persoon B] af, waaronder een contactverbod en schadevergoeding, omdat niet is aangetoond dat [persoon A] zich onrechtmatig heeft gedragen.

De rechtbank concludeert dat de vorderingen in conventie en reconventie worden afgewezen en dat [persoon A] in de proceskosten wordt veroordeeld. De beslissing is genomen door de kantonrechter mr. R.J. van Boven en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9142743 \ VV EXPL 21-158
uitspraak: 28 mei 2021
vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van:
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. E. Tahitu,
tegen
[persoon B] ,
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigden: mr. P. Trapman en mr. S.W.E. Schneiders.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 30 april 2021, met producties;
de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties;
de pleitnota van [persoon A] , en
de pleitnota van [persoon B] .
De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden op 10 mei 2021.

2..De vaststaande feiten

2.1
Op 31 mei 2019 is de onderneming [naam onderneming] (hierna: “ [naam onderneming] ”) opgericht en bij de Kamer van Koophandel (hierna: “KvK”) ingeschreven onder nummer [Kvk-nummer] met als vennoten [persoon B] en [persoon A] .
2.2
Op 9 september 2020 hebben partijen een handgeschreven briefje ondertekend:
‘Hierbij bevestig ik, [persoon A] , dat ik 2500,- heb ontvangen. bij een totaal van 5.000,- euro doe ik afstand van mijn aandelenbeheer van [naam onderneming] te Rotterdam.’
2.3
Op 10 september 2020 heeft [persoon A] aan [persoon B] gemaild:
Hierbij bevestig ik nogmaals dat ik op 09-09-2020 een bedrag van 2500 euro contant heb ontvangen van jou. Bedrag is gebaseerd op mijn eigen middelen die ik in de onderneming heb gestopt sinds oprichting. Bij een totaalsom van 5000 euro doe ik afstand per 1 november as. afstand van mijn aandeel (50% in een vof) van onze onderneming [naam onderneming] te Rotterdam.
Restbedrag van 2500 euro zal betaald worden begin oktober 2020 volgens afspraak.
Op navolging hiervan zullen we de komende weken nog een constructie bepalen om te kijken waar we elkaar tegemoet kunnen komen in dc toekomst. In de vorm van een samenwerking tegen welke vergoeding en een mogelijkheid tot vergoeding bij eventuele winst in de toekomst.
We zijn overeengekomen om hier samen naar te kijken en verschillende scenario’s te onderzoeken.’
2.4
Op 13 september 2020 hebben partijen een handgeschreven briefje ondertekend:
‘hierbij bevestig ik, [persoon A] , dat ik de overige € 2500,- euro heb ontvangen. [persoon B] heeft mij het totaal bedrag van € 5000 betaald. Hierdoor doe ik afstand van aandelen of zeggenschap van/over [naam onderneming] (kvk: 75080621).’
2.5
Op 26 februari 2021 heeft [persoon B] zich bij de KvK uitgeschreven als vennoot van Our Map.

3..Het geschil in conventie

3.1
[persoon A] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat [persoon B] aan [persoon A] overdraagt: het complete ‘dossier’ van [naam onderneming] zoals gespecificeerd onder punt 32 in de dagvaarding, binnen 3 dagen na betekening van het vonnis.
Daarbij vraagt zij overdracht van alle zaken m.b.t. de onderneming vanaf oprichting
mei 2019 bij de KvK. Dit houdt onder meer in: bedrijfseigendommen. CMR
administratie (marktbewerking), financiële administratie, domein, zoals onder punt a tot en met ee onder dit punt van de vordering in de dagvaarding (niet
uitputtend) is beschreven;
II. onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van
€ 10.000,- indien [persoon B] zich niet houdt aan het verzochte onder I;
III. te bepalen dat [persoon B] aan [persoon A] dient te betalen als schadevergoeding een bedrag van € 12.000,- zoals gespecificeerd onder punt 52 in de dagvaarding, binnen 3 dagen na betekening van het vonnis;
IV. [persoon B] te veroordelen in de kosten van het geding, inclusief nasalaris.
3.2
Aan haar vordering legt [persoon A] ten grondslag dat zij als enige vennoot van de onderneming staat ingeschreven bij de KvK. Zij heeft de gevorderde gegevens nodig om tijdig belastingaangifte te kunnen doen en om een beslissing te kunnen nemen over de voortzetting van de onderneming, omdat een inschrijving als vof bij de KvK niet kan met slecht één vennoot.
3.3
[persoon B] betwist de (spoedeisendheid van de) vordering. Partijen hebben een overeenkomst gesloten inhoudende dat [persoon A] uiterlijk per 1 november 2020 afstand zou doen van haar aandeel (50%) in [naam onderneming] tegen betaling van € 5.000,- door [persoon B] . Reeds daarom ontbreekt ieder belang van [persoon A] bij haar vordering. [persoon B] heeft de jaarrekeningen aan [persoon A] verstrekt, zodat [persoon A] indien gewenst belastingaangifte kan doen. Bovendien hebben de vorderingen geen betrekking op het gestelde belang.

4..Het geschil in reconventie

4.1
[persoon B] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. Voor recht te verklaren dat [persoon A] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst en dat [persoon B] daardoor schade heeft geleden, welke bestaat uit:
a. schade ten gevolge van de betaalde € 5.000,- inzake de Overeenkomst;
b. schade ten gevolge van de volledig door [persoon B] betaalde lopende bedrijfskosten, waarvan de helft schade betreft, welk bedrag € 7.402,56 beloopt;
II. [persoon A] te gebieden haar verplichtingen uit de Overeenkomst na te komen, waaronder door niet meer te handelen onder de naam [naam onderneming] , en door [persoon A] te verbieden contact op te nemen met klanten en leveranciers van [naam onderneming] , waaronder in elk geval Hostnet, D-Bottle NL, Tiqets en grd.by, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag waarop de overtreding voortduurt;
III. [persoon A] te veroordelen tot betaling van de schade zoals weergegeven onder I, vermeerderd met wettelijke handelsrente;
IV. Voor recht te verklaren dat [persoon A] een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [persoon B] , ten gevolge waarvan [persoon B] schade heeft geleden bestaande uit:
a. € 7.500,- ten gevolge van het onrechtmatig handelen vanuit [naam onderneming] ;
b. € 200.000,- aan misgelopen investeringen;
c. € 35.000,- aan emotionele schade;
V. [persoon A] te veroordelen tot betaling van de schade zoals weergegeven onder IV, vermeerderd met wettelijke handelsrente;
VI. [persoon A] te veroordelen in de werkelijk gemaakte kosten van dit gedaan van € 11.345,-, vermeerderd met de kosten vanaf 7 mei 2021, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, vanaf dat moment te vermeerderen met wettelijke rente;
VII. [persoon A] te verbieden op enigerlei wijze, zowel fysieke als digitaal, direct of indirect, contact op te nemen met [persoon B] , zulks voor een duur van vijf jaar, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag waarop de overtreding voortduurt.
Subsidiair
Voor zover de geleden schade zoals verwoord onder I en IV van de primaire vordering niet worden toegewezen, vordert [persoon B] om te verklaren voor recht dat [persoon A] de door [persoon B] geleden schade dient te vergoeden, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen zoals voorzien in de wet, vermeerderd met wettelijke rente.
Voor zover er geen proceskostenveroordeling zoals primair gevorderd onder VI wordt toegewezen, vordert [persoon B] een proceskostenveroordeling onder de bepalingen zoals opgenomen in de dagvaarding op pagina 27 (betaling binnen veertien dagen, rente vanaf dat moment en verhoging proceskosten met € 1.500,- op grond van artikel 21 Rv.)
4.2
[persoon B] legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen partijen is afgesproken dat [persoon A] tegen betaling van € 5.000,- afstand zou doen van al haar rechten en zeggenschap met betrekking tot [naam onderneming] . [persoon B] heeft de afgesproken € 5.000,- aan [persoon A] betaald. [persoon A] heeft niet voldaan aan haar verplichtingen uit de Overeenkomst.
4.3
[persoon A] betwist de vorderingen onder verwijzing naar haar stellingen in conventie.

5..De beoordeling

gezamenlijke behandeling
5.1
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen zodanig samen, dat de vorderingen hierna gezamenlijk worden behandeld.
spoedeisend belang
5.2
Beide partijen hebben gesteld dat zij een spoedeisend belang hebben bij toewijzing van hun vorderingen. Dat is voldoende om toegang te krijgen tot de kortgedingrechter.
beroep op nietigheid dagvaarding [persoon A]
5.3
[persoon B] doet een beroep op nietigheid van de dagvaarding van [persoon A] , omdat [persoon A] volgens [persoon B] niet de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid heeft aangevoerd. [1] De betreffende verplichting beoogt om de bewuste leugen uit te bannen, maar doet niet af aan de vrijheid van partijen om zelf te bepalen welke feiten zij aan hun geschil ten grondslag willen leggen. In dat licht bezien wordt geoordeeld dat [persoon A] niet in strijd met deze bepaling heeft gehandeld.
juridisch kader kort geding
5.4
Bij een vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen als de onderhavige, dient per onderdeel te worden beoordeeld of de eisende partij een zodanig spoedeisend belang heeft dat van haar niet mag worden verwacht dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Bij die beoordeling dienen in ieder geval te worden betrokken hoe aannemelijk het is dat de vordering van eiseres in een bodemprocedure toegewezen zal worden, het belang van eiseres bij het treffen van de voorziening en de gevolgen voor gedaagde indien de getroffen voorziening op een later moment zou worden ‘teruggedraaid.’
verklaringen voor recht [persoon B]
5.5
[persoon B] heeft zowel primair als subsidiair enkele verklaringen voor recht gevorderd. Met een verklaring voor recht wordt een rechtstoestand vastgesteld. Dat is naar haar aard niet voorlopig en kan reeds daarom niet in een kort geding procedure worden toegewezen. Alle gevraagde verklaringen voor recht worden daarom afgewezen.
schadevergoedingsvorderingen
5.6
Beide partijen hebben vorderingen tot betaling van schade ingediend. Nog los van de vraag of er voor die vorderingen een deugdelijke grondslag is gesteld/bestaat en of de hoogte van de gevorderde schade voldoende is onderbouwd, geldt het volgende. Met betrekking tot een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding is terughoudendheid op zijn plaats. Er moeten feiten en omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is. Aan die verzwaarde stelplicht hebben beide partijen niet voldaan. [2] Ook alle vorderingen tot betaling van schade worden daarom afgewezen.
overdracht dossier
5.7
[persoon A] vordert in conventie overdracht van alle zaken met betrekking tot [naam onderneming] . Desgevraagd voert zij als grondslag voor die vordering aan dat zij als enige vennoot staat ingeschreven bij de KvK. Die inschrijving heeft echter slechts werking ten opzichte van derden, maar niet in de rechtsverhouding tussen [persoon A] en [persoon B] . In het kader van die rechtsverhouding beroept [persoon B] zich op de overeenkomst tussen partijen (2.2, 2.3 en 2.4, hierna: “de Overeenkomst”), die volgens [persoon B] - kort samengevat - inhoudt dat [persoon A] tegen betaling van € 5.000,- door [persoon B] afstand doet van haar rechten van/over [naam onderneming] .
5.8
[persoon A] erkent de ondertekening van de betreffende documenten. [persoon A] geeft echter een andere uitleg aan de Overeenkomst. Volgens haar was het de bedoeling dat zij een stapje terug zou doen in de onderneming, mits daarbij een goed voorstel met de juiste afspraken werden gemaakt wat betreft de rol voor [persoon A] , o.a. ten aanzien van de bijbehorende vergoedingen en aandelen / winstverdeling op lange termijn. Het was volgens [persoon A] duidelijk dat zij zich niet liet afkopen.
5.9
De door [persoon A] in deze procedure aan de Overeenkomst gegeven uitleg wordt niet gevolgd. In de stukken is geen ‘mits’ te lezen. Ook niet in de e-mail van 10 september 2020 die [persoon A] naar eigen zeggen juist heeft gestuurd om er zeker van te zijn dat de afspraken duidelijk waren. Alle stukken hebben dezelfde inhoud: [persoon B] betaalt € 5.000,- en [persoon A] doet afstand van haar aandelen in [naam onderneming] . De uitleg van [persoon B] strookt met de tekst van die documenten.
5.1
Voor de beantwoording van de vraag welke betekenis aan de inhoud van de Overeenkomst moet worden gegeven, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [3] Dat in de e-mail van 10 september 2020 is opgenomen dat er ‘in navolging’ daarvan zal worden gekeken naar mogelijkheden om in de toekomst te kunnen samenwerken, is juist in lijn van de uitleg van de Overeenkomst zoals [persoon B] die geeft: dat [persoon A] geen onderdeel meer uitmaakt van de onderneming. Immers, pas als [persoon A] afstand heeft gedaan van haar rechten, is een nieuwe rechtsverhouding ontstaan die overleg over toekomstige samenwerking nodig maakt. Het is geen aanleiding om te denken dat plannen over toekomstige samenwerking als voorwaarde voor vervulling van de Overeenkomst zijn gesteld.
5.11
Overigens heeft [persoon A] (ook in deze procedure) niet voldoende concreet gemaakt wat de exacte voorwaarden van de afstand van aandelen volgens haar dan waren. Zij noemt veel verschillende zaken die partijen in de loop der tijd zouden hebben besproken, maar zij stelt niet wat de overeengekomen voorwaarde(n) volgens haar exact is/zijn die niet vervuld is/zijn. Zoals eerder geoordeeld, blijkt die / blijken die ook niet uit de stukken.
5.12
[persoon A] noemt verder als omstandigheid die haar uitleg van de betekenis van de Overeenkomst ondersteunt, dat [persoon B] ook na november 2020 nog contact met haar heeft gehad over de onderneming. Volgens [persoon A] blijkt daar uit dat zij nog niet weg was uit de onderneming en dat [persoon B] haar nog als mede vennoot zag. [persoon A] miskent daarmee dat het handelen van [persoon B] ook heel goed past binnen de (tekstuele) uitleg van de Overeenkomst zoals [persoon B] die doet. Namelijk, dat partijen zouden bezien of er in de toekomst een vorm van samenwerking mogelijk was, nadat [persoon A] afstand had gedaan van haar rechten. Dat [persoon A] ook na november 2020 werkzaamheden heeft verricht voor [naam onderneming] is daarom in het licht van alle omstandigheden geen gegeven waaruit moet worden afgeleid dat partijen hebben beoogd dat [persoon A] na betaling van de overeengekomen € 5.000,- nog eigendomsrechten had met betrekking tot [naam onderneming] . Als dat anders zou zijn, dan zou het er op neerkomen dat [persoon B] € 5.000,- aan [persoon A] heeft betaald om vervolgens in precies dezelfde situatie / rechtsverhouding te verkeren ten opzichte van [persoon A] . Het is niet aannemelijk dat dat de bedoeling van [persoon B] is geweest. Onder de gegeven omstandigheden mocht [persoon A] daarom redelijkerwijs ook niet verwachten dat dat wel de bedoeling was.
5.13
[persoon A] noemt als reden dat zij zich niet heeft uitgeschreven bij de KvK dat er door [persoon B] aan haar geen informatie werd gegeven over (potentiële) investeerders of investeringen. De verplichting tot het verstrekken van die informatie is echter niet als voorwaarde bij de Overeenkomst gesteld, blijkt nergens (anders) uit en is ook in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen niet logisch. Voor zover [persoon A] hiermee heeft bedoeld om hiermee een beroep te doen op misleiding/dwaling, slaagt dit niet.
5.14
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vordering van [persoon A] .
verbod handelen onder naam [naam onderneming] en contact met klanten en leveranciers
5.15
Uit het voorgaande blijkt dat tussen Partijen de Overeenkomst is gesloten en welke uitleg aan de inhoud daarvan in deze procedure wordt gegeven. [persoon A] heeft niet voldaan aan de verplichtingen die voor haar uit de Overeenkomst voortvloeien. Zij handelt nog onder de naam [naam onderneming] , terwijl zij daartoe niet gerechtigd is. [persoon B] heeft er als eigenaar voortdurend belang bij dat niemand inbreuk maakt op haar eigendomsrecht. Dat geldt in dit geval te meer, omdat meerdere klanten en contacten van [naam onderneming] uit de privé kring van [persoon B] afkomstig zijn. In samenhang bezien met de - op z’n minst gezegd - vertroebelde verhouding tussen partijen, wordt geoordeeld dat [persoon B] er spoedeisend belang bij heeft om [persoon A] in rechte te verbieden om te handelen onder de naam [naam onderneming] en/of contact op te nemen met relaties en leveranciers van [naam onderneming] .
5.16
De dwangsom wordt toegewezen, met dien verstande dat die een bedrag van € 100,- per dag beloopt met een maximum van € 10.000,-.
contactverbod
5.17
[persoon B] vordert een contactverbod voor [persoon A] voor de duur van vijf jaar. Aan dit deel van de vordering legt [persoon B] ten grondslag dat zij emotionele schade heeft opgelopen door het handelen van [persoon A] . Allereerst wordt overwogen dat het opleggen van een contactverbod een vergaande maatregel is. Niet is gebleken dat [persoon A] zich in objectieve zin ernstig grensoverschrijdend heeft gedragen ten opzichte van [persoon B] . Dat iemand in e-mails scheldwoorden gebruikt, is - op zichzelf bezien - niet zonder bijkomende omstandigheden als zodanig aan te merken. In deze procedure is bovendien voor het eerst voor [persoon A] duidelijk geworden dat zij niet gerechtigd is om te handelen namens [naam onderneming] . Tot aan de datum van dit vonnis verkeerde zij in de veronderstelling dat zij dat wel mocht. Mede gelet op die nieuwe situatie, in samenhang bezien met de aard van de aan [persoon A] verweten gedragingen, valt niet in te zien dat onder die nieuwe omstandigheden een contactverbod ter bescherming van de emotionele gezondheid van [persoon B] noodzakelijk en spoedeisend is. Bovendien heeft [persoon A] tijdens de mondelinge behandeling plechtig beloofd dat zij geen contact meer met [persoon B] zal opnemen. De kantonrechter vertrouwt er op dat [persoon A] zich aan die belofte houdt.
proceskosten
5.18
[persoon A] wordt in conventie en in reconventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Er bestaat geen aanleiding voor toewijzing van een hoger bedrag dan het liquidatietarief. Er is geen sprake van misbruik van recht door [persoon A] .

6..De beslissing

De kantonrechter
:
in conventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon B] vastgesteld op € 747,- aan salaris voor de gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
in reconventie
treft de volgende voorlopige voorzieningen:
verbiedt [persoon A] om te handelen onder de naam [naam onderneming] en om contact op te nemen met klanten en leveranciers van [naam onderneming] , waaronder in elk geval Hostnet, D-Bottle NL, Tiqets en grd.by, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 10.000,-;
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon B] vastgesteld op € 373,50 aan salaris voor de gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
703

Voetnoten

1.Artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
2.Hoge Raad 22 januari 1982, NJ 1982, 505 en Hoge Raad 19 februari 1993, NJ 1995, 704
3.Hoge Raad 13 maart 1981, NJ 1981, 635