4.2.2.Beoordeling
Modus operandi ‘pincodefraude’
Uit informatie van de politie is gebleken dat sinds 2018 in de Rotterdamse haven, in verband met de illegale invoer van drugs, veelvuldig gebruik wordt gemaakt van zogenoemde pincodefraude. De modus operandi is in het dossier als volgt beschreven.
Een chauffeur komt bij een terminal om een recent geloste en vrijgegeven container op te halen. Elke container heeft een uniek nummer, een pincode, bestaande uit een aantal cijfers of letters of een combinatie daarvan. Nadat de betaling rond is en het eigendomsbewijs van de container is overgelegd, maakt de rederij een pincode aan en verstrekt deze pincode aan de eigenaar van de goederen in de container (of de ingeschakelde douane-expediteur die de douaneformaliteiten en het vervoer vanaf de terminal regelt; hierna samen: de eigenaar). De eigenaar benadert vervolgens een transportonderneming om de container te vervoeren en verstrekt de pincode, zodat de container opgehaald kan worden.
Bij een aantal containerterminals in de Rotterdamse haven, waaronder de ECT Delta Terminal (hierna: ECT), kan een container worden opgehaald als deze is voorgemeld via Portbase, een digitaal platform waarbinnen containers worden aangemeld alvorens deze mogen worden opgehaald bij de terminal. Na deze aanmelding kan een willekeurige chauffeur die beschikking heeft over het containernummer en de bijbehorende pincode de container ophalen.
Na een melding van de eigenaar, vervoerder of onderzoek van politie blijkt soms dat de chauffeur niet de door de eigenaar aangewezen vervoerder van de container is en dat de container buiten medeweten van de eigenaar en de rechtmatige vervoerder is meegenomen. Uit diverse onderzoeken blijkt dat de meegenomen container daarna kortstondig in een loods of op een afgelegen plek wordt neergezet, waarna in die container vervoerde cocaïne door criminelen uit de container wordt gehaald. Hierna vervolgt de chauffeur zijn weg richting het beoogde legitieme afleveradres. Vaak blijkt bij de aflevering dat de zegel ontbreekt of dat er een vervalste zegel op de container zit. Daarnaast tonen de chauffeurs in veel gevallen een transportopdracht die veelal via e-mail of ander berichtenverkeer is ontvangen. Wat opvalt aan deze opdrachten is dat deze zijn verzonden vanaf een e-mailadres eindigend op outlook.com, hotmail.com of gmail.com. Een aantal van die opdrachten zijn verzonden vanaf e-mailadressen die sterk lijken op de e-mailadressen van officiële bedrijven, maar waar na nader onderzoek blijkt dat dit niet de officiële e-mailadressen zijn van deze bedrijven.
Tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven modus operandi acht de rechtbank in de onderhavige zaak de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Container [containernummer 1] – 20 juni 2020
Uit het dossier volgt dat container [containernummer 1] op 20 juni 2020 op de kade van ECT is gelost. De container was afkomstig uit Costa Rica en is daar beladen met dozen ananassen. De container is bestemd voor de firma [naam firma 1] te Barendrecht (hierna: [naam firma 1] ). De verdachte heeft zich op 20 juni 2020 gemeld bij ECT om de container uit te halen. Vervolgens is de verdachte met deze container naar Breda gereden en heeft daar in de buurt van IKEA Breda de container afgekoppeld. Nadat de container was afgekoppeld kwam er een auto aanrijden met daarin twee personen aan wie hij de CMR-vrachtbrief heeft afgegeven. Vervolgens is hij richting huis gegaan. Twee dagen later heeft de verdachte dezelfde container opgehaald in Antwerpen en deze naar [naam firma 1] in Barendrecht gebracht. De verdachte heeft verklaard de opdracht hiertoe op 19 juni 2020 te hebben ontvangen van [naam medeverdachte] die gebruik maakte van het e-mailadres [naam e-mailadres 1] . Twee medewerkers van [naam firma 1] hebben bij aflevering van de container door de verdachte de douane gebeld, omdat zij de situatie niet vertrouwden. De douanemedewerkers troffen vervolgens in de container een pallet met ananassen aan die anders was verpakt en van een ander merk was dan de andere pallets.
Container [containernummer 2] – 20 oktober 2020
De uit Brazilië afkomstige container [containernummer 2] is op 16 oktober 2020 gelost bij ECT. De container bevatte bigbags met Ferro Silicon en was bestemd voor firma [naam firma 2] in Rotterdam (hierna: [naam firma 2] ). De verdachte heeft de container op 20 oktober 2020 opgehaald bij ECT, terwijl die opdracht aan de firma [naam firma 4] was uitbesteed. De benodigde pincode is niet door [naam firma 2] of de firma [naam firma 4] aan de verdachte verstrekt. De container had afgeleverd moeten worden bij [naam firma 2] aan de [adres 2] in Rotterdam, maar uit het start-/stoprapport en de verklaring van de verdachte blijkt dat de verdachte naar de [adres 1] in [plaats] op Goeree-Overflakkee is gereden en daar een aantal uur heeft stilgestaan. Dit adres betreft een straat op een bedrijventerrein waar diverse loodsen zijn gevestigd. Hierna is de verdachte weer teruggereden naar Rotterdam en heeft de container de volgende dag vroeg in de ochtend alsnog afgeleverd bij [naam firma 2] . Medewerkers van [naam firma 2] constateerden dat de zegel op de container er anders uit zag dan andere zegels van dezelfde partij containers. De container is vervolgens geopend en men heeft vastgesteld dat er in de container met de lading is gerommeld. Zo lag er lading buiten de bigbags. In de telefoon van de verdachte is e-mailcorrespondentie met [naam e-mailadres 2] van 20 oktober 2020 aangetroffen, waarin de opdracht voor het ophalen van de container wordt vermeld.
Container [containernummer 3] – 30/31 oktober 2020
Op 30 oktober 2020 is container [containernummer 3] op de kade van ECT gelost. Het schip was afkomstig uit Brazilië en de container bevatte bigbags met Ferro Silicon. De container moest afgeleverd worden bij [naam firma 3] in Moerdijk. De verdachte is op 30 oktober 2020 naar ECT gereden om deze container op te halen. Na het invoeren van de juiste pincode door de verdachte is de container op zijn trailer gezet. Bij de uitgang van het terrein bleek dat er in de tussentijd een douaneblokkade op de container was gekomen, waardoor de slagboom niet open ging en de container door de douane gecontroleerd moest worden. Bij de controle toonde de verdachte een opdracht per e-mail, die hij had ontvangen via het adres [naam e-mailadres 2] . Na onderzoek is geconstateerd dat de rederij, [naam rederij] ., het transport voor deze container nog moest regelen en dat de verdachte niet is benaderd als vervoerder voor deze container.
Gelijkenissen transporten verdachte en pincodefraude
De rechtbank stelt ten aanzien van de door de verdachte uitgevoerde transporten vast dat deze overeenkomsten vertonen met de weergegeven werkwijze bij de pincodefraude, namelijk (telkens):
- de verdachte heeft zich bij ECT gemeld om een recent geloste container op te halen;
- de container was afkomstig uit een land in Zuid-Amerika;
- de verdachte beschikte over de juiste pincode om de container uit te halen, terwijl de pincode hem niet door of namens de eigenaar van de container was verstrekt;
- de verdachte heeft geen vervoersopdracht van of namens de eigenaar van de container verkregen;
- de opdracht was verkregen via e-mailadressen eindigend op gmail.com en outlook.com;
- de aangetroffen lading in dan wel zegel op de container was afwijkend;
(met betrekking tot zijn handelen op 20 juni en 20 oktober 2020:)
- de verdachte heeft de container als tussenstop naar een industrieterrein of loods vervoerd, althans naar een andere plaats dan het afleveradres;
- de container stond een zekere tijd op die locatie;
- de verdachte heeft de container vervolgens afgeleverd bij het juiste afleveradres van de container.
Na onderzoek zijn in de container die de verdachte op 30 oktober 2020 op zijn trailer had gezet pakketten aangetroffen met een nettogewicht van ruim 400 kilo. Uit onderzoek is gebleken dat alle bemonsterde pakketten cocaïne bevatten.
Tussenstops
Voor wat betreft de tussenstop in Breda die de verdachte met de container op 20 juni 2020 maakte en het vervolgens moeten ophalen van de container in Antwerpen, heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij deze gang van zaken zelf ook gek vond.
Vervolgens heeft de verdachte op verzoek van een opdrachtgever op 20 oktober 2020 wederom een tussenstop gemaakt, onder andere op de [adres 1] in [plaats] waar de vrachtwagen meerdere uren heeft stilgestaan. De verdachte heeft verklaard dat hij een mankement had aan zijn trailer en dat de opdrachtgever, [naam e-mailadres 2] , een monteur voor hem had geregeld en dat hij naar [plaats] moest. Uit het dossier blijkt echter dat de verdachte de afslag richting de [adres 1] al had genomen voordat de opdrachtgever per e-mail liet weten dat de reparatie daar plaats zou vinden op de [adres 1] te [plaats] . In de e-mail staat vermeld dat er een eerder telefonisch contact was, maar dit blijkt niet uit de telefoongegevens van de verdachte. Bovendien was de rit naar [plaats] langer dan de rit naar het afleveradres. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte, gelet op de communicatie, locatie en bijbehorende tijdstippen, dan ook ongeloofwaardig.
Communicatie verdachte
De opdrachten voor de drie genoemde containers zijn steeds (ook) per e-mail bij de verdachte binnen gekomen. Op 20 juni kreeg de verdachte de opdracht via [naam e-mailadres 1]
.Op 20 en 30 oktober ontving de verdachte de transportopdracht via [naam e-mailadres 2] , wie zijn mails op 20 oktober afsloot met “ [naam 1] ” en vervolgens “ [naam 2] ” en op 30 oktober met “ [naam 3] ”. De verdachte heeft verklaard laatstgenoemde opdrachtgever, [naam 3] , niet te kennen en geen onderzoek te hebben gedaan naar de opdrachtgever. De verdachte had dus geen informatie over de identiteit van deze opdrachtgever en geen concrete informatie over het bedrijf dat [naam 3] vertegenwoordigde. Het was de verdachte niet bekend of de opdrachtgever stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. In de e-mail van deze opdrachtgever stonden geen bedrijfsgegevens vermeld, noch bedrijfslogo’s of een digitale handtekening. Bovendien hebben de verdachte en de opdrachtgever geen betalingsgegevens of btw-nummers uitgewisseld.
Pincodefraude en invoer cocaïne
Gelet op de feiten en omstandigheden die hierboven zijn besproken, de bewijsmiddelen en hetgeen uit het verhandelde op de terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een terugkerend patroon van handelingen rondom de transporten op 20 juni, 20 oktober en 30 oktober 2020. Een patroon dat niet past bij legale handelstransacties, maar bij het uithalen van containers waarbij sprake is geweest van pincodefraude. Wat betreft het laatste transport wordt daarnaast vastgesteld dat sprake was van invoer van cocaïne.
Betrokkenheid [naam verdachte]
Vervolgens moet beoordeeld worden of de verdachte opzet heeft gehad op de invoer, althans het aanwezig hebben van cocaïne en dat hij weet heeft gehad van het ongeoorloofd gebruik maken van de aan hem verstrekte pincodes.
Dat voor hem duidelijk is geweest dat sprake was van pincodefraude ten behoeve van uithaal van cocaïne leidt de rechtbank af uit het gebruik van algemene e-mailadressen, de afwijkende tussenstops en de verklaring van de verdachte daarover, de communicatie rond de opdrachtverlening en het gebrek aan administratie en betalingsbewijzen. De verdachte heeft geen vragen gesteld over de aard van de opdrachten, de ontvangen instructies of de achtergrond van de opdrachtgevers. Hoewel hij zelf heeft erkend dat de tussenstop op 20 juni 2020 vreemd was en de douane vervolgens een afwijkende lading aantrof, heeft de verdachte op 20 oktober 2020 wederom een ongebruikelijke tussenstop gemaakt en de container niet meteen naar de rechtmatige eigenaar vervoerd. Vervolgens heeft de verdachte 10 dagen later van dezelfde opdrachtgever een nieuwe opdracht tot vervoer van een container aanvaard. In deze laatste container is daadwerkelijk cocaïne aangetroffen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat via containers cocaïne de Rotterdamse haven en daarmee Nederland ingevoerd wordt. Dat de verdachte hiervan op de hoogte was, blijkt ook uit communicatie die de verdachte op 29 oktober 2020 met ene [naam 4] heeft gehad. Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat de verdachte is gevraagd voor een job, waarbij hij - voordat hij met de container naar de scanner zou rijden - een tussenstop in een loods van een aantal uur moest maken. De verdachte was bereidwillig om de opdracht aan te nemen en vroeg hier uit eigen beweging ‘120K’ voor. De rechtbank gaat er vanuit dat de verdachte daarmee een bedrag van 120.000 euro bedoelde. Gelet op de hoogte van het door de verdachte genoemde bedrag in combinatie met de inhoud van de opdracht kan het niet anders dan dat de opdracht zag op medewerking aan de uithaal van drugs.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er sprake was van pincodefraude en dat de container cocaïne zou bevatten. Er is geen bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de exacte hoeveelheid cocaïne, zodat hij wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde hoeveelheid van 409,6 kilogram.
Uit artikel 1 lid 4 van de Opiumwet blijkt dat onder het invoeren van verdovende middelen niet alleen binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag en de aflevering van verdovende middelen (de zogenaamde ‘verlengde invoer’). Aldus heeft de verdachte ten minste voorwaardelijk opzet gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne.
Ten aanzien van alle containers leidt dit tot de conclusie dat hij deze, door ze uit het containerstack te halen met gebruik van een pincode waartoe hij niet gerechtigd was, heeft gestolen. Door zijn handelen heeft de verdachte welbewust het risico aanvaard dat die pincodes niet door hem gebruikt mochten worden. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het uithalen van de container op 30 oktober 2020 ook een voltooide diefstal oplevert. De verdachte heeft, door de container op zijn trailer te zetten, de container onttrokken aan de beschikkingsmacht van de rechtmatige eigenaar. Op dat moment is de diefstal voltooid. Het feit dat de verdachte het terrein nog niet verlaten had, doet daar niet aan af.
Medeplegen
Gelet op het complexe logistieke proces rondom de invoer van containers, kan niet anders worden geoordeeld dan dat de verdachte voor de invoer van een hoeveelheid cocaïne en het onrechtmatig ophalen van de containers nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen.