ECLI:NL:RBROT:2021:4529

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
C/10/598248 / HA ZA 20-569
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake betaling van aandelen en renteafspraken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser, [naam eiser], had eerder een verstekvonnis verkregen tegen de gedaagde, [naam gedaagde], die in verzet ging tegen dit vonnis. De kern van het geschil betreft een vordering tot betaling van een bedrag van € 153.000,00, voortvloeiend uit een overeenkomst tussen partijen over de verkoop van aandelen in de vennootschap e-Ratio.net B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van [naam eiser] niet is verjaard, omdat deze is gestuit door erkenning van de vordering door [naam gedaagde] in diverse communicatie. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de renteafspraak van 6% per jaar niet onder invloed van bedreiging tot stand is gekomen, en dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de overeenkomst zonder de vermeende bedreiging niet zou zijn aangegaan. De rechtbank heeft het verstekvonnis bekrachtigd en de gedaagde veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/598248 / HA ZA 20-569
Vonnis in verzet van 28 april 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. S.J. Nauta te Barendrecht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. D. Vermaat te Barendrecht.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 maart 2020, met producties;
  • het verstekvonnis van 29 april 2020 (hierna: het verstekvonnis);
  • de verzetdagvaarding tevens houdende incidentele vordering tot schorsing tenuitvoerlegging bij voorraad van 5 juni 2020, met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord houdende vordering tot schorsing tenuitvoerlegging bij voorraad van [naam eiser] , met producties;
  • het vonnis in incident van 26 augustus 2020, waarin de incidentele vorderingen van [naam gedaagde] zijn afgewezen;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 21 september 2020 waarin een mondelinge behandeling via
  • de brief van mr. Nauta van 24 november 2020, met producties 19 tot en met 22;
  • de brief van mr. Vermaat van 8 december 2020;
  • de spreekaantekeningen van mr. Nauta ten behoeve van de mondelinge behandeling;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 9 december 2020;
  • de brief van 30 december 2020 van mr. Nauta, met een reactie op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[naam eiser] en zijn vrouw hebben in 2001 een deel van de aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid e-Ratio.net B.V. (hierna: de vennootschap) verworven voor een bedrag van NLG 100.000,00. De vennootschap is opgericht door [naam gedaagde] en zijn broer.
2.2.
De akte van levering van de aandelen d.d. 29 maart 2001 bevat een terugkoopregeling die, kort samengevat, inhoudt dat een aandeelhouder gerechtigd is zijn aandelen in bepaalde gevallen te koop aan te bieden aan [naam gedaagde] en dat [naam gedaagde] dan verplicht is om de aangeboden aandelen terug te kopen voor een koopsom die gelijk is aan het door de aandeelhouder gestorte bedrag vermeerderd met vijftien procent.
2.3.
Bij brief van 17 mei 2004 aan [naam gedaagde] hebben [naam eiser] en zijn vrouw hun aandelen in de vennootschap te koop aangeboden aan [naam gedaagde] . In zijn brief van 26 augustus 2004 heeft [naam gedaagde] aan [naam eiser] medegedeeld dat hij al het mogelijke doet om tot een oplossing te komen en het openstaande bedrag op een zo kort mogelijke termijn te voldoen.
2.4.
Het huwelijk tussen [naam eiser] en zijn vrouw is door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 23 april 2007 in de registers ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking is opgenomen dat de aandelen in de vennootschap buiten de verdeling van de huwelijksgemeenschap valt en wordt beschouwd als privévermogen van [naam eiser] .
2.5.
Tussen 2007 en 2011 hebben [naam eiser] en [naam gedaagde] met enige regelmaat gecorrespondeerd over de wijze waarop de aflossingen door [naam gedaagde] hadden plaats te vinden.
2.6.
Op 2 februari 2011 zijn [naam eiser] en [naam gedaagde] met elkaar overeengekomen dat:
1) de vordering van [naam eiser] per 1 januari 2011 € 153.000,00 bedraagt en dat dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 104.535,00 vermeerderd met de rente daarover vanaf 1 mei 2004;
2) dat [naam gedaagde] vanaf 1 januari 2011 maandelijks € 1.500,00 dient te betalen aan [naam eiser] ;
3) dat [naam gedaagde] vanaf 1 januari 2011 een rente van 6% per jaar verschuldigd is over het bedrag van € 153.000,00.
2.7.
[naam gedaagde] heeft op verscheidene data in 2011 betalingen aan [naam eiser] gedaan van in totaal € 18.500,00.
2.8.
In een e-mail van 8 januari 2013 van [naam eiser] aan [naam gedaagde] is onder meer het volgende opgenomen:
“Nu gaan we aflossen: DIT JAAR WORDT ALLES AFGELOST! Het is afgelopen met het verwoesten van mijn leven zoals jou dat uitkomt.”
2.9.
In een sms-bericht van 26 augustus 2013 schrijft [naam eiser] aan [naam gedaagde] onder meer:
“Geld Nu!”
2.10.
In een sms-bericht van 12 september 2013 schrijft [naam eiser] aan [naam gedaagde] onder meer:
“Voor het einde van het jaar is de schuld VOLLEDIG afgelost; zoals jij beloofd hebt! […]”
[naam gedaagde] heeft op dezelfde dag per sms-bericht als volgt gereageerd:
[…] Ja ik regel alles met je”
2.11.
In een sms-bericht van 23 oktober 2017 schrijft [naam gedaagde] aan [naam eiser] , voor zover hier relevant: “
, voortgang gaat langzaam. geen nieuws om over te praten maar de optie om te verdienen ben ik aan het benutten. zoals eerder gezeg[d] moet dit oplossen”.
2.12.
In een sms-bericht van 13 maart 2018 schrijft [naam eiser] aan [naam gedaagde] onder meer:
“Nu dwing jij mij naar de rechter te stappen en nog meer kosten te maken. Je weigert inzicht te geven in de hoogte van de schuld en termijn van enige aflossing. […]” en
“Dan maar zo: Bij geen reactie of zonder toezegging ga ik beslag leggen”

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd om [naam gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van:

primair:
hoofdsom per 1 januari 2011 € 153.000,00
contractuele vertragingsrente van 6% per jaar over
de hoofdsom, althans de wettelijke rente, vanaf
1 januari 2011, althans 8 januari 2013, althans de dag
der verzuim tot de dag der algehele voldoening € p.m.
subsidiair:
hoofdsom per 1 mei 2004 € 104.535,00
de contractuele vertragingsrente van 12% per jaar over
de hoofdsom, althans de wettelijke rente, vanaf
1 mei 2004, althans 26 augustus 2004, althans de dag der
verzuim tot de dag der algehele voldoening € p.m.
primair en subsidiair:
1. de buitengerechtelijke kosten op grond van artikel
6:96 BW € 2.305,00
2. de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten
vanaf de datum van de dagvaarding tot de dag der
algehele voldoening
met veroordeling van [naam gedaagde] in de kosten van het geding, salaris advocaat daaronder begrepen en - voor het geval voldoening niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - [naam gedaagde] tevens te veroordelen in de nakosten.”
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [naam eiser] toegewezen, met dien verstande dat op de door [naam eiser] gevorderde hoofdsom een deelbetaling van € 18.500,00 in mindering heeft gestrekt zodat een bedrag van € 134.500,00 is toegewezen. Bij het verstekvonnis is [naam gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 3.448,84, en in de nakosten.
3.3.
[naam gedaagde] heeft in het verzet gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
“Primair:
1. [naam gedaagde] te ontheffen van de veroordeling, tegen hem uitgesproken bij verstekvonnis, door de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2020 tussen [naam eiser] als eiser en [naam gedaagde] als gedaagde gewezen, door de heer [naam eiser] (alsnog) niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans de vorderingen van [naam eiser] (alsnog) af te wijzen;
Subsidiair:
2. Te bepalen dat de vordering van [naam eiser] wordt bepaald op een bedrag van
€ 41.535,00, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Zowel primair als subsidiair:
3. [naam eiser] te veroordelen in de proceskosten.”
3.4.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank (voor zover relevant) hierna ingaan.

4..De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [naam gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
Door het verzet wordt de instantie heropend (artikel 147 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Dat betekent in praktische zin dat de procedure verder verloopt als een 'normale' dagvaardingsprocedure op tegenspraak. De verzetdagvaarding geldt daarbij als conclusie van antwoord.
De primaire vordering (verweer) van [naam gedaagde]
4.3.
heeft niet betwist de overeenkomst zoals opgenomen onder 2.6 hierboven, te zijn overeengekomen met [naam eiser] , maar voert aan dat de vorderingen van [naam eiser] zijn verjaard. [naam eiser] heeft [naam gedaagde] bij e-mail van 8 januari 2013 gesommeerd en vervolgens pas op 6 december 2019. De vijfjaarstermijn van artikel 3:307 lid 1 BW is in de visie van [naam gedaagde] verstreken omdat de verjaringstermijn is aangevangen op de dag na de sommatie van [naam eiser] van 8 januari 2013 (op 9 januari 2013) en [naam eiser] de verjaring niet tijdig - uiterlijk op 9 januari 2018 - heeft gestuit.
4.4.
[naam eiser] betwist dat zijn vordering op [naam gedaagde] is verjaard. [naam eiser] heeft ter onderbouwing diverse e-mails en sms-berichten na 8 januari 2013 overgelegd, waaronder de berichten opgenomen onder 2.9 tot en met 2.12. Uit die berichten blijkt volgens [naam eiser] dat de verjaring van de vordering (al dan niet door erkenning) is gestuit. Ook verwijst [naam eiser] naar de door hem in het geding gebrachte (gedeeltelijk) transcripten van telefoongesprekken die partijen in de periode van mei 2014 tot en met april 2017 met elkaar hebben gevoerd, waaruit blijkt van de erkenning van de vordering door [naam gedaagde] .
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 3:307 lid 1 BW volgt dat de verjaringstermijn van een vordering tot nakoming uit een overeenkomst vijf jaar bedraagt. Op grond van artikel 3:317 wordt de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Op grond van artikel 3:318 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering voorts gestuit door de (vormvrije) erkenning daarvan. Uit de door [naam eiser] overgelegde sms-berichten blijkt dat partijen regelmatig hebben gecorrespondeerd over de betaling van de vordering door [naam gedaagde] . [naam gedaagde] heeft niet weersproken dat de hiervoor (in 2.9 - 2.12) betrekking hadden op de onderhavige vordering van [naam eiser] . Met die berichten is die vordering (meermalen) gestuit. Uit door [naam eiser] overgelegde transcripten van telefoongesprekken in de periode van mei 2014 tot en met april 2017 - waarvan door [naam gedaagde] niet is betwist dat die zien op de onderhavige vordering, en waarvan evenmin de correcte weergave is weersproken - blijkt een erkenning door [naam gedaagde] van de vordering. Dit betreft onder meer de volgende citaten: “
ik ga het echt oplossen” (telefoongesprek van 28 augustus 2015), “
ik ben bijna zover. Er gaat geld komen” (telefoongesprek van 7 april 2017) en “
[naam eiser] dit lossen we op. Geef het een aantal weken en dan zie je dat ik bezig ben” (telefoongesprek van 6 mei 2017). Uit het voorgaande volgt dat de verjaring steeds binnen een termijn van vijf jaren is gestuit en dat de vordering van [naam eiser] op [naam gedaagde] dus niet is verjaard.
De subsidiaire vordering (verweer) van [naam gedaagde]
4.6.
[naam gedaagde] voert aan dat [naam eiser] slechts aanspraak kan maken op betaling van € 41.535,00 vanwege het volgende. [naam gedaagde] heeft deelbetalingen gedaan van € 15.000,00 (op 1 mei 2006), van € 29.500,00 (op 1 september 2007) en van € 18.500,00 (in 2011). Daarnaast is de afspraak over de rente van 6% op jaarbasis onder invloed van bedreiging tot stand gekomen, waardoor deze afspraak vernietigbaar is. Voor zover vereist roept [naam gedaagde] de vernietiging in van de overeengekomen renteafspraak. [naam eiser] heeft bovendien met de tekst “
Dit jaar wordt alles afgelost” in zijn e-mail van 8 januari 2013 (zie 2.8) alle afspraken met betrekking tot de aflossing in termijnen, en daarmee ook de afspraak over de rente, integraal opgezegd.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat zij de onder 2.6 weergegeven overeenkomst zijn aangegaan. Onder meer staat op grond van deze afspraken vast dat [naam eiser] per 1 januari 2011 een bedrag van € 153.000,00 van [naam gedaagde] te vorderen had.
4.7.1.
Gelet op het voorgaande kan [naam gedaagde] niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij slechts € 41.535,00 aan [naam eiser] moet betalen. De deelbetalingen van 1 mei 2006 en 1 september 2007 van € 15.000,00 respectievelijk € 29.500,00 moeten bij het vaststellen van de hoogte van de vordering van [naam eiser] buiten beschouwing blijven, omdat die deelbetalingen hebben plaatsgevonden voor 1 januari 2011 en de hoogte van de vordering van [naam eiser] per die datum is vastgesteld. De deelbetaling van € 18.500,00 moet wel - zoals in het verstekvonnis is gedaan - op de door [naam eiser] gevorderde hoofdsom in mindering worden gebracht. Het bij verstekvonnis in hoofdsom toegewezen bedrag van € 134.500,00 acht de rechtbank aldus juist.
4.8.
Ten aanzien van het betoog van [naam gedaagde] dat de renteafspraak onder invloed van bedreiging tot stand is gekomen geldt het volgende.
4.8.1.
Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst [naam gedaagde] naar de bespreking tussen partijen die op 2 februari 2011 heeft plaatsgevonden in het appartement van [naam eiser] , en waarbij partijen de afspraken opgenomen in 2.6 hebben gemaakt. Ter zitting heeft [naam gedaagde] verklaard dat [naam eiser] tegen hem heeft gezegd: “
ik zou je wel van het balkon af kunnen gooien”en dat [naam eiser] toen met zijn vinger op het voorhoofd van [naam gedaagde] heeft geprikt.
4.8.2.
[naam eiser] heeft verklaard dat hij tijdens de bespreking van 2 februari 2011 wel boze woorden heeft gesproken, maar hij betwist dat hij [naam gedaagde] tijdens die bespreking heeft bedreigd. Hij heeft ook niet op 2 februari 2011, maar bij een latere gelegenheid boos met zijn vinger naar [naam gedaagde] gewezen. Bovendien zou het gevolg van vernietiging van de rentebepaling van 6% per jaar zijn, dat terug wordt gevallen op de eerdere afspraak van 1% per maand. Dat zou dus hoger uitpakken, aldus [naam eiser] .
4.8.3.
De rechtbank stelt voorop dat wanneer een rechtshandeling door bedreiging tot stand is gekomen, deze vernietigbaar is op grond van artikel 3:44 BW. Om een overeenkomst vanwege bedreiging te kunnen vernietigen moet vast komen te staan dat zonder de bedreiging de overeenkomst niet, althans niet met deze inhoud, zou zijn aangegaan.
4.8.4.
De rechtbank overweegt dat [naam gedaagde] de stelling van [naam eiser] dat hij, [naam gedaagde] vóór 2 februari 2011 (in de door [naam gedaagde] als productie 22 overgelegde e-mailberichten aan [naam eiser] van 21 juli 2007, 23 juli 2007 en 21 januari 2011) op eigen initiatief rentepercentages van 15% respectievelijk 12% per jaar heeft toegezegd, niet heeft betwist. De op 2 februari 2011 overeengekomen rente van 6% per jaar is dus (aanmerkelijk) lager. In dat licht valt zonder nadere toelichting, die er niet is, niet in te zien dat [naam gedaagde] zonder de gestelde bedreiging - wat daar ook van zij - niet zou hebben ingestemd met een rentepercentage van 6% per jaar. Aldus is het causaal verband tussen de bedreiging en de totstandkoming van de renteafspraak niet komen vast te staan en komt [naam gedaagde] geen beroep op vernietiging van die afspraak toe.
4.9.
De rechtbank volgt [naam gedaagde] niet in zijn stelling dat [naam eiser] de gemaakte afspraken in zijn aan [naam gedaagde] gerichte e-mail van 8 januari 2013 heeft opgezegd (en [naam gedaagde] die wijzigingen heeft geaccepteerd). Uit alleen de tekst van de e-mail kan dat niet worden opgemaakt, zodat het - nu [naam eiser] heeft betwist dat hij met die e-mail de afspraken heeft willen wijzigen - op de weg van [naam gedaagde] lag om nadere feiten en omstandigheden te stellen, waaruit een opzegging, of wijziging van de afspraken blijkt. Nu hij dat niet heeft gedaan, moet ervan worden uitgegaan dat de overeenkomst, zoals opgenomen in 2.6 in stand is gebleven.
4.10.
De slotsom is dat dat de primaire vordering van [naam eiser] - zij het met inachtneming van hetgeen in 4.7.1 is opgemerkt ten aanzien van de deelbetaling van € 18.500,00 - kan worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.11.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is niet meer dan het op basis van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit bepaalde tarief en kan (vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke rente) worden toegewezen.
Conclusie; proceskosten
4.12.
Het verstekvonnis zal worden bekrachtigd.
4.13.
[naam gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden verwezen. De kosten van de procedure in verzet worden aan de zijde van [naam eiser] begroot op € 1.114,00 (1,0 punt × tarief € 1.114,00) aan advocaatkosten.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 29 april 2020 onder zaaknummer / rolnummer C/10/594093 / HA ZA 20-333 gewezen verstekvonnis;
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 1.114,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Volker. Het is ondertekend door de rolrechter en op 28 april 2021 uitgesproken in het openbaar.
[3266/2221]